ECLI:NL:RBMNE:2024:1121

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
23/6529
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning en belanghebbendheid bij beroep niet tijdig beslissen

Op 6 oktober 2022 heeft de gemeente Utrecht een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, specifiek voor het innemen van een ligplaats en het gebruik van een bijbehorende tuin voor een woonboot. De aanvraag is voorbereid volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Op 12 juli 2023 werd het ontwerpbesluit ter inzage gelegd, en op 23 augustus 2023 heeft eiser een zienswijze ingediend. Eiser heeft de gemeente op 7 december 2023 in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen en verzocht om vaststelling van de dwangsom. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 18 december 2023 besloten dat er geen dwangsom verschuldigd is, omdat eiser niet de aanvrager van de vergunning is. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Awb. De rechtbank constateert dat het college niet tijdig heeft beslist en dat eiser, die de weigering van de vergunning nastreeft, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat eiser geen wijziging van de bestaande situatie nastreeft, maar enkel de handhaving van de huidige situatie. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffiegeld. De rechtbank merkt op dat eiser geen recht heeft op een dwangsom, aangezien hij niet de aanvrager is van de omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. K. van Brouwershaven),
en

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

1.1
Op 6 oktober 2022 heeft de gemeente Utrecht omgevingsvergunning gevraagd voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit strijdige gebruik heeft betrekking op het innemen van een ligplaats en het gebruik van bijbehorende tuin voor een woonboot op een locatie aan de [straat/kade] tussen nr. [nummeraanduiding 1] en nr. [nummeraanduiding 2] te [plaats] .
1.2
De aanvraag is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op 12 juli 2023 is het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Op 23 augustus 2023 heeft eiser een zienswijze over het ontwerp naar voren gebracht.
1.3
Bij brief van 7 december 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen en gevraagd de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
1.4
Bij besluit van 18 december 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) bepaald dat het geen dwangsom verschuldigd is, omdat eiser niet de aanvrager van de omgevingsvergunning is.
1.5
Bij brief van 21 december 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit van 18 december 2023.
1.6
Bij brief van 27 december 2023 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de door de gemeente Utrecht ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarbij heeft eiser gevraagd de hoogte van de verbeurde dwangsommen vast te stellen en het college op te dragen alsnog binnen twee weken na de uitspraak op zijn beroep een beslissing te nemen, bij overschrijding waarvan een dwangsom wordt verbeurd van € 100,-- per dag met een maximum van € 15.000,--.
1.7
Bij brief van 12 januari 2014 heeft het college een verweerschrift ingediend en daarin nog een drietal vragen van de rechtbank beantwoord.

Overwegingen

2.1
De rechtbank doet deze zaak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting af. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb bij een beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de rechtbank een onderzoek tijdens een zitting niet nodig acht.
2.2
Niet in geschil is dat het college niet tijdig op de aanvraag van de gemeente Utrecht heeft beslist. Het college heeft dit ook erkend in zijn verweerschrift van 12 januari 2024. Dat maakt dat een belanghebbende beroep kan instellen vanwege het niet tijdig beslissen.
2.3
Naast de aanvrager kan als belanghebbende bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag in beginsel ook degene worden aangemerkt die een belang heeft bij het reële besluit. Daarbij moet gedacht worden aan degene die een wijziging van de juridische situatie nastreeft en niet aan degene die gebaat is bij een afwijzing van de aanvraag en de bestaande situatie wil handhaven. Voor deze laatste verandert de bestaande situatie immers niet zolang niet op de aanvraag is beslist. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO350 en 12 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4566.
2.4
In haar uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2098 heeft de Afdeling deze eerdere rechtspraak met de volgende overweging genuanceerd: “
De Afdeling overweegt voorts dat zij anders dan volgt uit de uitspraken van 10 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO3501, en 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4566, thans van oordeel is dat degene die de weigering van een vergunningaanvraag nastreeft, die strekt tot legalisering van een bestaande situatie, belang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op die aanvraag (vergelijk de uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1061).”
2.5
Uit deze uitspraak volgt dat een belanghebbende die wil dat een vergunning wordt geweigerd, toch belanghebbend is bij een beroep vanwege niet tijdig beslissen als hij een wijziging in de bestaande situatie nastreeft. In de aangehaalde uitspraak was hiervan sprake. De belanghebbende streefde in die zaak de weigering van een vergunning na zodat geen sprake meer zou zijn van een concreet zicht op legalisering. Vervolgens zou de belanghebbende een handhavingsverzoek kunnen indienen gericht op de beëindiging van de bestaande situatie.
2.6
Als de hiervoor aangehaalde jurisprudentie wordt toegepast op de situatie van eiser, komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Eiser woont in een woonboot aan de [straat/kade] [nummeraanduiding 2] , nabij de locatie van de beoogde nieuwe ligplaats en bijbehorende tuin. Om die reden gaat de rechtbank er van uit dat eiser op zichzelf belanghebbend zal zijn bij het te nemen reële besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning.
2.7
Eiser streeft evenwel de weigering van de aangevraagde vergunning na, louter om de bestaande situatie te behouden. Omdat eiser hiermee geen wijziging van de bestaande situatie nastreeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een beroep wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag.

Conclusie en gevolgen

3.1
Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het griffiegeld hoeft niet te worden terugbetaald.
3.2
Voor het vaststellen van de hoogte van een verbeurde dwangsom bestaat gelet op artikel 8:55c van de Awb geen aanleiding. De rechtbank merkt in dit verband nog het volgende op. Los van de vraag of eiser het college in gebreke kon stellen wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning, heeft hij geen recht op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Een dwangsom is alleen verschuldigd aan de aanvrager van een besluit. Eiser is niet de aanvrager. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:854.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.