Op 6 oktober 2022 heeft de gemeente Utrecht een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, specifiek voor het innemen van een ligplaats en het gebruik van een bijbehorende tuin voor een woonboot. De aanvraag is voorbereid volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Op 12 juli 2023 werd het ontwerpbesluit ter inzage gelegd, en op 23 augustus 2023 heeft eiser een zienswijze ingediend. Eiser heeft de gemeente op 7 december 2023 in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen en verzocht om vaststelling van de dwangsom. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 18 december 2023 besloten dat er geen dwangsom verschuldigd is, omdat eiser niet de aanvrager van de vergunning is. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Awb. De rechtbank constateert dat het college niet tijdig heeft beslist en dat eiser, die de weigering van de vergunning nastreeft, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat eiser geen wijziging van de bestaande situatie nastreeft, maar enkel de handhaving van de huidige situatie. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffiegeld. De rechtbank merkt op dat eiser geen recht heeft op een dwangsom, aangezien hij niet de aanvrager is van de omgevingsvergunning.