Overwegingen
5. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat derde-partij de omgevingsvergunning vóór die datum heeft aangevraagd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
6. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’. In dat geval is artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo het toepasselijke toetsingskader. Dit toetsingskader komt er kort gezegd op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat houdt in dat het college de omgevingsvergunning móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als er géén strijd is met deze toetsingsgronden.
7. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan ‘Blokhoeve Zuidwest’ de enkelbestemming ‘Gemengd’. Artikel 3.2.1, onder e, van de planregels bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen op gronden met deze bestemming, slechts kan worden verleend als is voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's overeenkomstig de ‘Nota Parkeernormen 2011-2015’ van de gemeente Nieuwegein, met dien verstande dat als binnen de planperiode van het bestemmingsplan nieuwe gemeentelijke parkeernormen worden vastgesteld door de gemeenteraad deze nieuwe normen van toepassing zijn.
8. Binnen de planperiode van het bestemmingsplan, namelijk op 3 november 2020, is het Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein houdende regels omtrent het parkeerbeleid (het Koersdocument Parkeren 2020 – 2025) vastgesteld. Hierin zijn nieuwe gemeentelijke parkeernormen opgenomen. Of het bouwplan van derde-partij voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s, moet daarom overeenkomstig het Koersdocument worden beoordeeld.
9. Het Koersdocument gaat uit van de vier leidende principes ‘beschermen’, ‘benutten’, ‘beprijzen’ en ‘bebouwen’ en hanteert een vijfstappenplan. Eerst dient de initiatiefnemer de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan te onderbouwen. Die onderbouwing moet op draagvlak van belanghebbenden kunnen rekenen, en dat vastgestelde draagvlak moet controleerbaar zijn voor het college (stap 1). Het college beoordeelt vervolgens of de onderbouwing van de initiatiefnemer valide en betrouwbaar is. Als dat volgens het college niet het geval is, dan past het college de parkeernormen uit het Koersdocument toe (stap 2). Als het college de onderbouwing valide en betrouwbaar acht, stelt het college vast of er sprake is van een toename van de parkeerbehoefte (stap 3). Bij een toename van de parkeerbehoefte beoordeelt het college eerst of de parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgelost (stap 4). Als dat niet mogelijk is, dan moet het college beoordelen of de parkeerbehoefte in de openbare ruimte kan worden opgevangen. De totale parkeerdruk op het openbaar terrein in de directe omgeving van het plangebied moet in dat geval lager zijn dan 85% (stap 5).
10. Het college stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, omdat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Op de zitting heeft het college verder toegelicht waarom hij vindt dat het bouwplan voldoet aan de planregel dat er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s. De onderbouwing van de parkeerbehoefte door derdepartij bestaat uit de tekeningen bij de aanvraag, het parkeeronderzoek van [onderzoeksbureau] van 16 december 2019 en de blauwdrukken die derde-partij in bezwaar heeft overgelegd. In het bestreden besluit heeft het college deze stukken tezamen als een valide en betrouwbare onderbouwing van de parkeerbehoefte geacht. Volgens het college kan uit deze stukken worden geconcludeerd dat de parkeerbehoefte door het bouwplan niet toeneemt. Hoewel het brutovloeroppervlak van het NBC-congrescentrum met 1.213 m2 toeneemt, zullen de functies die leidend zijn voor het aantal gasten volgens het college gelijk blijven of zelfs afnemen. Waar de ontvangst- en toiletruimtes bijvoorbeeld in omvang toenemen (ruimtelijker en luxer worden) neemt de zaalruimte in omvang af. Dat betekent dat het maximum aantal bezoekers dat zich tegelijk in het NBC-congrescentrum voor activiteiten bevindt niet toeneemt, zodat ook de parkeerbehoefte niet toeneemt, aldus het college.
11. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er niet wordt voorzin in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s. De parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan neemt toe door de toename van het brutovloeroppervlak, De parkeernorm voor de functie evenementenhal/beursgebouw in de parkeernormtabel in het Koersdocument is vastgesteld naar bruto vloeroppervlak per 100 m². Door in plaats daarvan uit te gaan van de verschillende functies in het congresgebouw, handelt het college in strijd met zijn parkeerbeleid. Bovendien is het stappenplan uit het Koersdocument niet correct toegepast. Derde-partij heeft de parkeerbehoefte pas in de bezwaarfase onderbouwd en heeft daarbij op geen enkele manier draagvlak gezocht bij belanghebbenden, waaronder eisers. Verder had het college de onderbouwing van derde-partij moeten toetsen aan de veertien criteria uit Bijlage 2 van het Koersdocument, wat evenmin is gebeurd.
Beoordeling door de rechtbank
12. Eisers betwisten niet dat het bouwplan in overeenstemming is met het Bouwbesluit en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank moet beoordelen of het college terecht tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daarvoor moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het college heeft mogen concluderen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid, zoals artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan voorschrijft.
13. Het college heeft beoordeeld of het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet door te bekijken of het aantal gasten per verblijfsruimte toe- of afneemt. Omdat er volgens het college minder ruimtes komen waar gasten kunnen verblijven, neemt het aantal gasten en daardoor de parkeerdruk niet toe. Het college gaat er dus van uit dat hij niet hoeft te toetsen aan de parkeernormen in het Koersdocument en ook op een andere manier kan vaststellen of de parkeerbehoefte toeneemt. De rechtbank is het met eisers eens dat deze manier van toetsen in strijd is met artikel 3.2.1, onder e, van de planregels en dat het college de parkeernormtabel uit het Koersdocument had moeten toepassen. Dat legt de rechtbank hierna uit.
14. In artikel 3.2.1, onder e, van de planregels staat dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen slechts kan worden verleend als is voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's
overeenkomstigde ‘Nota Parkeernormen 2011-2015’ van de gemeente Nieuwegein, of als binnen de planperiode van het bestemmingsplan nieuwe gemeentelijke
parkeernormenworden vastgesteld door de gemeenteraad deze
nieuwe normenvan toepassing zijn.De planregels zijn op dit punt duidelijk: of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid moet aan de hand van de geldende parkeernormen worden bepaald. Deze planregel moet letterlijk worden uitgelegd, omdat de rechtszekerheid vereist dat kan worden uitgegaan van wat in een plan is bepaald. Dat is vaste rechtspraak.
15. Dit betekent dat het college bij de toets van het bouwplan aan artikel 3.2.1, onder e, van de planregels, aan de hand van de parkeernormtabel in het Koersdocument had moeten vaststellen of het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s voorziet. Met andere woorden: het college had moeten vaststellen hoeveel parkeerplekken er volgens de parkeernormtabel nodig zijn voor het bouwplan en vervolgens moeten beoordelen of dit aantal parkeerplekken beschikbaar is. Omdat het college dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit in strijd met artikel 2.1 van de Wabo genomen. Dit is een gebrek in het bestreden besluit.
16. Het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit kan worden hersteld. De rechtbank doet daarom tussenuitspraak en stelt het college met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Dat moet het college doen met inachtneming van al wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen. Herstel kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij (voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar na, of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat nadere besluitvorming over de aanvraag voor het huidige bouwplan nog steeds op basis van het oude recht moet plaatsvinden, op grond van het in overweging 5 genoemde overgangsrecht bij de Omgevingswet.
17. Om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen moet het college in ieder geval op een inzichtelijke en controleerbare manier, aan de hand van de parkeernormtabel in het Koersdocument, vaststellen hoeveel parkeerplekken er nodig zijn voor het bouwplan en beoordelen of dit benodigde aantal parkeerplekken beschikbaar is. Het college moet daarbij inzichtelijk maken van welke oppervlaktes en functies hij uitgaat en waar hij dit op baseert.
18. Als de uitkomst van die beoordeling is dat het bouwplan niet in voldoende parkeergelegenheid voorziet, moet het college afwegen of hij wil meewerken aan een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a van de Wabo. In de planregels zelfs staat namelijk geen mogelijkheid om af te wijken van de bouwregel in artikel 3.2.1, onder e, van de planregels.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het college tot de conclusie komt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en hij daarom meer tijd nodig heeft voor de herstelpoging, moet hij de rechtbank voor het verstrijken van de termijn van vier weken verzoeken om die termijn te verlengen.
20. Als het college geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank laten weten.
21. Als het college gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, zal de rechtbank eisers en derde-partij in de gelegenheid stellen om daar binnen vier weken op te reageren. In beginsel, ook in de situatie waarin het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting einduitspraak doen in de zaak. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen.
22. Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat het college alleen aan de hand van de parkeernormtabel in het Koersdocument kan vaststellen of het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet en in overeenstemming is met artikel 3.2.1, onder e, van de planregels, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de beroepsgrond van eisers dat het college het stappenplan uit het Koersdocument niet goed heeft toegepast. Die beroepsgrond laat de rechtbank onbesproken.
23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Dat betekent dat zij over overige beroepsgronden van eisers, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.