In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 28 februari 2024 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden, waaronder een voormalig vennoot van een vennootschap onder firma (v.o.f.). De voormalig vennoot, aangeduid als [gedaagde sub 4], vorderde in het incident een verklaring voor recht dat de eiser onrechtmatig handelt door hem in rechte te betrekken, ondanks dat hij per 1 januari 2022 uit de v.o.f. is getreden. De eiser, die de hoofdzaak heeft aangespannen, betwistte de vordering van [gedaagde sub 4] en stelde dat de vraag of hij aansprakelijk is voor de schuld van de v.o.f. moet worden beoordeeld in de hoofdzaak.
De Kantonrechter oordeelde dat de vraag van aansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] voor de schuld van de v.o.f. betrekking heeft op de materiële rechtsverhouding die in de hoofdzaak moet worden beoordeeld. De rechter kon in het incident niet vooruitlopen op de uitkomst van de hoofdzaak en oordeelde dat de incidentele vordering van [gedaagde sub 4] daarom moest worden afgewezen. Tevens werd [gedaagde sub 4] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde.
De zaak zal op 27 maart 2024 opnieuw op de rol komen voor het nemen van een conclusie van repliek door de eiser, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.