ECLI:NL:RBMNE:2024:1073

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
10857329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voormalig vennoot voor schuld van vennootschap onder firma in incident

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 28 februari 2024 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden, waaronder een voormalig vennoot van een vennootschap onder firma (v.o.f.). De voormalig vennoot, aangeduid als [gedaagde sub 4], vorderde in het incident een verklaring voor recht dat de eiser onrechtmatig handelt door hem in rechte te betrekken, ondanks dat hij per 1 januari 2022 uit de v.o.f. is getreden. De eiser, die de hoofdzaak heeft aangespannen, betwistte de vordering van [gedaagde sub 4] en stelde dat de vraag of hij aansprakelijk is voor de schuld van de v.o.f. moet worden beoordeeld in de hoofdzaak.

De Kantonrechter oordeelde dat de vraag van aansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] voor de schuld van de v.o.f. betrekking heeft op de materiële rechtsverhouding die in de hoofdzaak moet worden beoordeeld. De rechter kon in het incident niet vooruitlopen op de uitkomst van de hoofdzaak en oordeelde dat de incidentele vordering van [gedaagde sub 4] daarom moest worden afgewezen. Tevens werd [gedaagde sub 4] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde.

De zaak zal op 27 maart 2024 opnieuw op de rol komen voor het nemen van een conclusie van repliek door de eiser, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10857329 \ MC EXPL 23-7587
Vonnis in incident van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders,
tegen

1.[gedaagde sub 1][gedaagde sub 1] ,

te [plaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2]
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3]
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak
niet verschenen,
4.
[gedaagde sub 4],
te [plaats 3] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. P.P. Klokkers,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 22 november 2023;
- de conclusie van antwoord, tevens incidentele vordering, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde sub 4] vordert in het incident een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens hem handelt door hem onnodig en tegen beter weten in in rechte te betrekken, met veroordeling van [eiser] in de werkelijke kosten van het incident ad
€ 1.331,00.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering stelt [gedaagde sub 4] – kort gezegd – het volgende. De vordering van [eiser] in de hoofdzaak is gebaseerd op een overeenkomst die met gedaagde sub 1, de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] , in 2019 is gesloten. [gedaagde sub 4] is per 1 januari 2022 als vennoot uit de v.o.f. getreden en is daarmee geen contractspartij (meer) van [eiser] en niet aansprakelijk voor deze schuld van de v.o.f. [gedaagde sub 4] heeft dit reeds eerder aan de gemachtigde van [eiser] kenbaar gemaakt. Verder is de vordering van [eiser] ontstaan in de periode van ná de uittreding van [gedaagde sub 4] . [eiser] maakt misbruik van bevoegdheid, omdat zij weet dat de vordering tegen [gedaagde sub 4] vruchteloos zal zijn.
2.3.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagde sub 4] in de kosten van het incident.
2.4.
[eiser] baseert haar verweer – samengevat – op het volgende. Het door [gedaagde sub 4] in dit incident gevoerde verweer betreft geen exceptie in de zin van artikel 128 lid 3 Rv. De vraag of [eiser] een vordering op [gedaagde sub 4] heeft, heeft betrekking op de aard van de materiële rechtsverhouding. Ook kan een verklaring voor recht niet in een incidentele procedure worden gevorderd. Inhoudelijk betwist [eiser] dat zij misbruik van (proces)bevoegdheid heeft gemaakt, omdat er geen sprake is van een op voorhand evident ongegronde vordering.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De vraag of [gedaagde sub 4] als voormalig vennoot van [gedaagde sub 1] v.o.f. aansprakelijk is voor een schuld van de v.o.f., heeft betrekking op de aard van de materiële rechtsverhouding dat beoordeeld moet worden in de hoofdzaak. Op de uitkomst daarvan kan in dit incident niet worden vooruitgelopen. Dit betekent dat in dit stadium ook niet beoordeeld kan worden of [eiser] misbruik van (proces)bevoegdheid maakt door een evident ongegronde vordering in te stellen. De incidentele vordering wordt daarom afgewezen.
3.2.
[gedaagde sub 4] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 264,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 4] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 264,00 aan salaris gemachtigde;
in de hoofdzaak:
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 27 maart 2024om 11:00 uur voor het nemen van een conclusie van repliek door [eiser] ;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
45353