Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het tegenverzoek
4.De beoordeling
In het verzoek
132,--
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een verzoek van een werkgever om een gefixeerde schadevergoeding van een werknemer die haar arbeidsovereenkomst tussentijds heeft opgezegd. De werknemer, geboren in 1989, was sinds 11 april 2023 in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die zou eindigen op 10 september 2023. De arbeidsovereenkomst bevatte een tussentijds opzegbeding. De werknemer heeft op 7 september 2023 haar arbeidsovereenkomst opgezegd, maar de werkgever stelt dat er een verlenging van de arbeidsovereenkomst was overeengekomen tot 30 april 2024, wat de werknemer betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst inderdaad was verlengd op basis van een schriftelijke verklaring die de werknemer had ondertekend. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is aan de werkgever, maar dat deze vordering wordt afgewezen omdat de werkgever niet heeft aangetoond dat de werknemer niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft ook het tegenverzoek van de werknemer tot betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen toegewezen, waarbij de werkgever in de proceskosten is veroordeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.