ECLI:NL:RBMNE:2024:104

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
10794601 \ UE VERZ 23-361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek werkgever tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding ten laste van de werknemer in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met tussentijds opzegbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een verzoek van een werkgever om een gefixeerde schadevergoeding van een werknemer die haar arbeidsovereenkomst tussentijds heeft opgezegd. De werknemer, geboren in 1989, was sinds 11 april 2023 in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die zou eindigen op 10 september 2023. De arbeidsovereenkomst bevatte een tussentijds opzegbeding. De werknemer heeft op 7 september 2023 haar arbeidsovereenkomst opgezegd, maar de werkgever stelt dat er een verlenging van de arbeidsovereenkomst was overeengekomen tot 30 april 2024, wat de werknemer betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst inderdaad was verlengd op basis van een schriftelijke verklaring die de werknemer had ondertekend. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is aan de werkgever, maar dat deze vordering wordt afgewezen omdat de werkgever niet heeft aangetoond dat de werknemer niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft ook het tegenverzoek van de werknemer tot betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen toegewezen, waarbij de werkgever in de proceskosten is veroordeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10794601 UE VERZ 23-361 MS/1270
Beschikking van 17 januari 2024
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R. Meijers (ARAG Rechtsbijstand),
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. G.G. Abeln.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend, dat op 10 november 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. [verweerster] heeft een verweerschrift en een zelfstandig tegenverzoek met producties ingediend. Partijen hebben daarna nog aanvullende producties toegestuurd.
1.2.
Op 11 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [verzoekster] zijn verschenen de heer [A] , praktijkmanager bij [verzoekster] , en mr. R. Meijers, gemachtigde van [verzoekster] . [verweerster] is verschenen met haar gemachtigde mr. G.G. Abeln en met haar tolk mevrouw C.M. Chaparro. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnotities toegelicht, waarbij mr. Abeln met toestemming van de kantonrechter nog een nadere productie in het geding heeft gebracht. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1989, is met ingang van 11 april 2023 bij [verzoekster] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor maximaal 24 uur per week. De arbeidsovereenkomst gold voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden en zou op 10 september 2023 van rechtswege eindigen.
In artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald:
“De werkgever heeft het recht de arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen door opzegging, met inachtneming van de wettelijke bepalingen. Opzegging dient alleen schriftelijk te geschieden tegen de laatste dag van een kalendermaand. Op grond van artikel 7:677 lid 4 BW is werknemer bij een onregelmatige/tussentijdse opzegging zonder overeenstemming met werkgever gehouden een gefixeerde schadevergoeding aan de werkgever te voldoen. De hoogte van deze schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.”
2.2.
[verweerster] heeft op 8 augustus 2023 een ‘Schriftelijke verklaring inzage getuigschrift (Slotverklaring [verweerster] BIG registratie)’ (hierna: de Schriftelijke verklaring) ondertekend waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Mw. [verweerster] verklaart dat het getuigschrift (slotverklaring) inzake de BIG registratie process geen reden zal zijn tot het eenzijdig opzeggen van het arbeidsovereenkomst bij [verzoekster] B.V. en dat er na het behalen van het BIG registratie nummer geen werkzaamheden op ZZP basis of onder een dienstverband bij een andere werkgever plaats zal vinden.
(…)
Onder deze schriftelijke verklaring wordt door werkneemster [verweerster] ingestemd dat zij haar werkzaamheden voor de duur van 9 maanden voort zal zetten (30-4-2024), tenzij anders overeengekomen en met wederzijdse goedvinden het arbeidsovereenkomst voortijdig wordt beëindigd.”
2.3.
Bij e-mail van 31 augustus 2023 heeft [verzoekster] [verweerster] een aanbod gedaan tot verlenging van de arbeidsovereenkomst met de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden. Vermeld wordt dat bij een positieve reactie van [verweerster] het nieuwe contract definitief gemaakt en ondertekend zal kunnen worden.
2.4.
[verweerster] heeft bij e-mail van 1 september 2023 aangegeven dat zij nog over het voorstel moet nadenken. Zij heeft [verzoekster] vervolgens bij e-mail van 7 september 2023 meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen, dat haar contract eindigt op 11 september 2023 en dat zij het contract niet zal verlengen.
2.5.
[verzoekster] heeft [verweerster] bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat zij hier niet mee akkoord gaat. [verzoekster] heeft vervolgens bij brief van 12 oktober 2023 aanspraak gemaakt op een gefixeerde schadevergoeding van € 22.040,46 bruto en heeft aangekondigd dat zij dit bedrag zal verrekenen met onder andere de eindafrekening.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot:
1. betaling aan [verzoekster] van een gefixeerde schadevergoeding van € 22.536,30 bruto, vermeerderd met wettelijke rente;
2. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,36;
3. de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen op 8 augustus 2023 in de Schriftelijke verklaring zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tot 30 april 2024 wordt verlengd en dat daarbij niet is bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kan worden opgezegd. Omdat [verweerster] haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, maakt [verzoekster] op grond van artikel 7:677 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding die gelijk is aan - kort gezegd - het loon van [verweerster] over de periode tot 30 april 2024.
3.3.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen. Zij stelt primair dat geen verlenging van de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en subsidiair dat de verlengde arbeidsovereenkomst voorziet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid. [verweerster] stelt meer subsidiair dat het beroep van [verzoekster] op artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en meest subsidiair dat de Schriftelijke verklaring wegens misbruik van omstandigheden vernietigd dient te worden. [verweerster] doet ten slotte een beroep op matiging van de vergoeding en stelt zich op het standpunt dat voor de berekening van de vergoeding moet worden uitgegaan van een ander gemiddeld maandloon.
3.4.
[verweerster] heeft ook een tegenverzoek ingediend omdat zij meent dat zij te weinig salaris van [verzoekster] heeft ontvangen en verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekster] te veroordelen tot betaling van:
1. bruto terzake salaris september 2023;
2. € 2.916,70 bruto terzake omzet;
3. € 274,59 bruto terzake salaris extra werkdag;
4. € 1.716,18 bruto voor niet opgenomen vakantie-uren;
5. € 126,46 bruto voor onterecht ingehouden vakantie-uren;
6. € 818,60 bruto terzake vakantiebijslag;
te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van de ingeschakelde tolk.
3.5.
[verzoekster] voert verweer tegen dit tegenverzoek en stelt zich op het standpunt dat zij deze bedragen niet (allemaal) aan [verweerster] verschuldigd is.
3.6.
Op de standpunten van partijen wordt hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

In het verzoek

4.1.
[verzoekster] maakt aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW. [verweerster] is die vergoeding alleen verschuldigd als er (nog) sprake is van een arbeidsovereenkomst en zij die voortijdig heeft opgezegd.
Er is een verlenging van de arbeidsovereenkomst tot stand gekomen
4.2.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of - zoals door [verzoekster] is gesteld - de arbeidsovereenkomst door middel van de Schriftelijke verklaring van 8 augustus 2023 is verlengd. Als dat niet het geval is, is de arbeidsovereenkomst immers van rechtswege op 10 september 2023 geëindigd en bestaat geen recht op een gefixeerde schadevergoeding.
4.3.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd. Zij stelt dat van haar kant sprake is geweest van een wilsgebrek omdat zij bij het tekenen van de Schriftelijke verklaring niet begreep dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. [verweerster] heeft in dit verband toegelicht dat zij in haar geboorteland Chili haar tandartsdiploma heeft gehaald. Zij heeft in oktober 2022 bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg een aanvraag ingediend voor erkenning van haar beroepskwalificatie als tandarts in Nederland. Hiervoor was onder meer nodig dat zij een aanpassingsstage zou volgen en dat de stageverlener na afloop een Slotverklaring zou afgeven. Zij is hiertoe bij [verzoekster] in dienst getreden. De afspraken van dit dienstverband zijn vastgelegd in een op 11 april 2023 door [verzoekster] en [verweerster] getekende Modelovereenkomst Aanpassingsstage Buitenlandse Gediplomeerden (hierna: de Modelovereenkomst) en de arbeidsovereenkomst. Nadat [verweerster] [verzoekster] op 5 augustus 2023 om afgifte van de benodigde Slotverklaring had verzocht, heeft [A] haar op 8 augustus 2023 de Slotverklaring en de Schriftelijke verklaring ter ondertekening voorgelegd. Omdat [verweerster] de Nederlandse taal niet goed beheerst, heeft zij [A] gevraagd wat de laatste zin in de Schriftelijke verklaring precies betekende. [A] heeft toen gezegd dat geen sprake was van verlenging van de arbeidsovereenkomst en dat zij deze kon beëindigen wanneer zij dat wilde. Zij zou nog een voorstel ontvangen om na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 10 september 2023 bij [verzoekster] werkzaam te blijven. [A] heeft [verweerster] geen bedenktijd gegeven en heeft erop aangedrongen dat zij de verklaring direct zou tekenen. [verweerster] voelde zich hierdoor onder druk gezet en heeft dit toen gedaan.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat partijen in de Schriftelijke verklaring expliciet een verlenging van de arbeidsovereenkomst met negen maanden zijn overeengekomen. [verweerster] heeft ter ondersteuning van haar stelling dat zij de inhoud van de Schriftelijke verklaring niet goed begreep, gesteld dat zij de verklaring na het werk thuis met een Nederlandse kennis nog eens goed heeft gelezen en er toen pas achter is gekomen dat de laatste zin in de verklaring zou kunnen betekenen dat de arbeidsovereenkomst met negen maanden werd verlengd. Zij stelt dat zij [A] dezelfde avond enkele WhatsAppberichten heeft gestuurd waarin zij heeft aangegeven dat zij de getekende Schriftelijke verklaring niet wilde. [verweerster] heeft ter onderbouwing van deze stelling twee WhatsAppberichten van 8 augustus 2023 in het geding gebracht. Hierin staat het volgende:
“ [A (voornaam)] Ik heb beter gelezen wat ik vandaag ondertekend heb en ik ben het er niet mee eens. want de waarheid is dat als ik een keer als ZZP wil werken ik de BIG heb en als ik die dag op een andere plek wil werken dat ik nu vrij heb. Hoe kan ik annuleren wat ik heb ondertekend?”
en
“Is het legaal om dit soort dingen te ondertekenen? Ik vind dit heel vreemd. Ik ben heel eerlijk tegen je geweest en ik begrijp niet wat het idee is dat ik dit soort dingen onderteken”
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit deze WhatsAppberichten echter niet duidelijk dat [verweerster] geen verlenging van de arbeidsovereenkomst wenste. Deze WhatsAppberichten duiden veeleer (uitsluitend) op een bezwaar tegen de in de Schriftelijke verklaring omschreven beperkte mogelijkheid om elders (als ZZP-er) te werken. [A] heeft betwist dat hij voor de ondertekening van deze verklaring tegen [verweerster] heeft gezegd dat met deze verklaring geen verlenging van de arbeidsovereenkomst tot stand zou komen. Dat hij dit wel heeft gezegd, is daarom niet komen vast te staan. De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat de arbeidsovereenkomst door middel van de Schriftelijke verklaring tot 30 april 2024 is verlengd. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij [verweerster] voor het ondertekenen van de Schriftelijke verklaring heeft uitgelegd dat zij verder zouden gaan onder dezelfde arbeidsvoorwaarden. Omdat [verweerster] niet heeft gesteld dat op de verlengde arbeidsovereenkomst andere voorwaarden van toepassing zouden zijn, gaat de kantonrechter er daarom van uit dat de arbeidsovereenkomst is verlengd op de voorwaarden van de eerste arbeidsovereenkomst.
Er is sprake van een tussentijds opzegbeding
4.6.
[verweerster] stelt dat zij bevoegd was de arbeidsovereenkomst - in het geval die is verlengd - tussentijds op te zeggen. Zij verwijst hiervoor naar artikel 7 van de Modelovereenkomst, waarin het volgende is bepaald:
“Artikel 7 Wijziging en opzegging
Wijziging of tussentijdse opzegging van deze overeenkomst dient door de desbetreffende partij schriftelijk en uiterlijk vijf werkdagen voor de datum van wijziging of opzegging aan de andere partijen te worden medegedeeld.”
Dit geldt volgens [verweerster] als een tussentijds opzegbeding zoals bedoeld in artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst.
4.7.
[verzoekster] betwist de stelling van [verweerster] dat sprake is geweest van een aanpassingsstage en stelt dat de Modelovereenkomst haar niet bekend is. [verzoekster] stelt verder dat artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:667 lid 3 BW nietig is, omdat niet beide partijen maar alleen [verzoekster] de overeenkomst mocht opzeggen. Hieruit trekt [verzoekster] de conclusie dat geen sprake is van een mogelijkheid tot tussentijdse opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.8.
De kantonrechter is, anders dan [verzoekster] , van oordeel dat bij de uitleg van de arbeidsovereenkomst ook de bepalingen van de Modelovereenkomst moeten worden betrokken. De Modelovereenkomst is ondertekend door de praktijkeigenaar, de heer [B] , en is bovendien voorzien van een stempel van [verzoekster] . Het had gelet hierop op de weg van [verzoekster] gelegen om haar stelling dat zij deze overeenkomst niet met [verweerster] is aangegaan, nader te onderbouwen. Nu zij dit niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen deze overeenkomst op 11 april 2023 met elkaar hebben gesloten.
4.9.
Artikel 7 van de Modelovereenkomst biedt een mogelijkheid tot tussentijdse opzegging van de Modelovereenkomst. Daarbij is bepaald dat de tussentijdse opzegging van deze overeenkomst door de desbetreffende partij schriftelijk en uiterlijk vijf werkdagen voor de datum van opzegging aan de andere partijen dient te worden medegedeeld. Gelet op de verwevenheid tussen de arbeidsovereenkomst en de Modelovereenkomst moet de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs zo worden uitgelegd, dat dit tussentijdse opzegbeding ook voor de arbeidsovereenkomst geldt.
Opzegging arbeidsovereenkomst en gevolgen
4.10.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 7 september 2023 opgezegd tegen 11 september 2023. Zij heeft daarbij een opzegtermijn van één werkdag in plaats van vijf werkdagen gehanteerd. Dit betekent dat [verweerster] aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan haar loon over vier werkdagen verschuldigd is.
4.11.
[verzoekster] heeft verklaart dat zij de gefixeerde schadevergoeding waarop zij recht stelt te hebben wenst te verrekenen met het salaris van [verweerster] over september 2023. Het gaat daarbij blijkens het tegenverzoek van [verweerster] onder 1 om het salaris over vier werkdagen. [verzoekster] heeft niet betwist dat [verweerster] in september 2023 vier dagen heeft gewerkt, dat het daarmee corresponderende salaris € 461,54 bruto bedraagt en dat zij dit bedrag aan [verweerster] verschuldigd is. Nu [verweerster] aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het loon over vier werkdagen verschuldigd is en [verzoekster] aan [verweerster] het loon over vier gewerkte dagen in september 2023 moet betalen, gaan beide vorderingen als gevolg van de verrekening teniet.
4.12.
Dit betekent dat het verzoek van [verzoekster] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen. Hetzelfde geldt voor het verzoek tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
Kosten
4.13.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het verzoek, waaronder de door [verweerster] gemaakte kosten van inschakeling van een tolk van € 756,25 die zij door middel van een factuur heeft onderbouwd. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- kosten tolk € 756,25
- salaris gemachtigde € 793,--
- nakosten €
132,--
Totaal € 1.681,25
In het tegenverzoek
Loon over september 2023
4.14.
Zoals bij de bespreking van het verzoek van [verzoekster] al is overwogen, zijn de vorderingen van [verzoekster] op [verweerster] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en de vordering van [verweerster] op [verzoekster] tot uitbetaling van haar salaris over september 2023 als gevolg van verrekening teniet gegaan, omdat beide vorderingen betrekking hebben op het salaris van [verweerster] over vier werkdagen. Het verzoek van [verweerster] tot betaling van € 461,54 bruto wordt daarom afgewezen.
De omzet
4.15.
[verweerster] stelt dat zij nog recht heeft op betaling van € 2.316,70 bruto omzet over augustus 2023 conform de salarisspecificatie van periode 9 en 10% over de gegenereerde omzet van de maand september 2023. Zij stelt dat zij in september vier dagen heeft gewerkt, dat zij gemiddeld een omzet van € 1.500,-- bruto per dag genereerde en dat [verzoekster] op basis daarvan nog een bedrag van € 600,-- bruto aan omzet over september 2023 aan haar moet betalen (10% x € 6.000,--).
4.16.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] niet betwist dat [verweerster] recht heeft op uitbetaling van de omzet over augustus 2023 van € 2.316,70 bruto die in haar salarisspecificatie van periode 9 staat vermeld. [verzoekster] zal dit bedrag aan [verweerster] moeten betalen.
4.17.
[verzoekster] stelt zich met betrekking tot de door [verweerster] berekende omzet over de maand september 2023 op het standpunt dat deze niet op basis van de gemiddelde omzet moet worden berekend, maar op basis van de daadwerkelijk gegenereerde omzet. De daadwerkelijk gegenereerde omzet was volgens [verzoekster] in totaal € 5.130,22, zodat [verweerster] slechts aanspraak kan maken op een bedrag van € 513,02 (10% van € 5.130,22).
4.18.
In artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst is over de omzet het volgende bepaald:
“Werknemer draait een eigen tandartsagenda en ontvangt naast het salaris 10% omzet vergoeding exclusief materiaal en techniek kosten voor de gegenereerde omzet vanuit de eigen tandartsagenda. Het gegenereerde bedrag is een BRUTO bedrag inclusief wettelijke belastingen, welke omgerekend worden naar een netto bedrag door inhouding wettelijke belastingen.”
4.19.
Gelet op dit artikel gaat de kantonrechter ervan uit dat de omzet moet worden berekend op basis van de daadwerkelijk gegenereerde omzet over september 2023. [verweerster] heeft het door [verzoekster] genoemde bedrag van € 5.130,22 op zichzelf niet betwist. Gelet hierop zal een bedrag van € 513,02 (10% van € 5.130,22) voor omzet over september 2023 worden toegewezen. Het totaal toe te wijzen bedrag komt daarmee voor de maanden augustus en september 2023 op € 2.829,72. Dit bedrag wordt toegewezen. De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt ook toegewezen. De wettelijke verhoging over dit bedrag wordt toegewezen tot een maximum van 50%. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen.
Salaris extra werkdag en vakantie-uren
4.20.
[verweerster] stelt dat zij gedurende haar dienstverband één dag extra heeft gewerkt, namelijk op 65 dagen in plaats van 64 werkdagen en dat zij geen verlof heeft opgenomen. [verweerster] maakt daarom aanspraak op haar salaris over deze dag (€ 274,59 bruto) en uitbetaling van 50 niet opgenomen vakantie-uren (6,25 dagen, € 1.716,18 bruto) en stelt dat [verzoekster] in de salarisspecificatie van september 2023 ten onrechte 8,77 vakantie-uren (€ 126,46 bruto) heeft ingehouden op haar salaris. Zij heeft toegelicht dat zij, indien zij één of meer dagen wegens vakantie of om een andere reden niet werkte, die dagen mocht inhalen door op een andere dag te werken. Zij heeft ter ondersteuning van deze stelling kalenderoverzichten in het geding gebracht waarin de dagen waarop zij stelt te hebben gewerkt geel zijn gemarkeerd.
4.21.
[verzoekster] betwist dat [verweerster] één dag extra heeft gewerkt en het aantal vakantie-uren. Zij stelt dat [verweerster] op vier dagen (14 april 2023, 2 mei 2023, 21 juni 2023 en 1 augustus 2023) die op haar kalenderoverzichten als gewerkte dag staan gemarkeerd, niet in het rooster stond en dat haar aanwezigheid op deze dagen ook niet uit de declaratiesoftware of het inkloksysteem kan worden afgeleid. [verzoekster] stelt zich gelet hierop op het standpunt dat [verweerster] juist drie dagen minder heeft gewerkt en dat er te veel loon is uitbetaald. [verzoekster] stelt dat de 8,77 vakantie-uren die op het salaris zijn ingehouden min-uren zijn, omdat [verweerster] in de betreffende periode niet haar contractuele uren heeft gewerkt. Volgens [verzoekster] resteert 1,25 vakantiedag. [verzoekster] verwijst hiervoor naar een WhatsAppbericht van [verweerster] van 23 mei 2023, waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat [verweerster] in mei 2023 vijf vakantiedagen heeft opgenomen.
4.22.
De kantonrechter overweegt dat op het door [verweerster] gemaakte overzicht de dagen 14 april 2023, 2 mei 2023, 21 juni 2023 en 1 augustus 2023 inderdaad als gewerkt vermeld staan, terwijl zij volgens [verzoekster] niet heeft gewerkt. [verzoekster] heeft haar standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd bijvoorbeeld aan de hand van stukken uit haar eigen administratie. Dat had wel op haar weg als werkgever gelegen. Daarom gaat de kantonrechter uit van het overzicht van [verweerster] . Datzelfde geldt ten aanzien van de vakantie-uren. De dagen in mei 2023 die [verweerster] volgens [verzoekster] als verlof heeft opgenomen, staan niet als gewerkt in haar eigen overzicht vermeld. Zij kon in ruil daarvoor andere dagen werken en blijkens het feit dat zij 65 dagen in plaats van 64 dagen heeft gewerkt, heeft zij dit ook gedaan en moet zij dan ook geacht worden geen verlof te hebben genoten. Aldus vervalt ook de grond voor het in mindering brengen van vakantie-uren in de eindafrekening. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van [verweerster] en zal [verzoekster] veroordelen om € 274,59 bruto te betalen terzake van één extra gewerkte dag, € 1.716,18 bruto terzake van 50 niet opgenomen vakantie-uren en € 126,46 bruto terzake van 8,77 ingehouden vakantie-uren. Deze bedragen worden toegewezen, evenals de verzochte wettelijke rente en de wettelijke verhoging over deze bedragen tot een maximum van 50%.
Vakantiebijslag
4.23.
[verweerster] stelt dat [verzoekster] nog een bedrag van € 426,-- bruto aan vakantiebijslag aan haar moet betalen conform de salarisspecificatie van periode 9. [verweerster] maakt daarnaast aanspraak op de vakantiebijslag van 8% over de bedragen waarop haar verzoeken onder 2 tot en met 4 betrekking hebben. Dat is een bedrag van € 392,60 bruto. [verweerster] maakt daarom aanspraak op een bedrag aan vakantiebijslag van in totaal € 818,60 bruto
4.24.
[verzoekster] stelt dat zij de vakantiebijslag van € 426,-- heeft verrekend met de vordering die zij op [verweerster] heeft. Zij stelt zich met betrekking tot de vakantiebijslag van € 392,60 op het standpunt dat zij deze niet aan [verweerster] hoeft te betalen omdat zij de bedragen waarover de vakantiebijslag is berekend niet aan [verweerster] verschuldigd is.
4.25.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] de aanspraak van [verweerster] het bedrag van € 426,-- aan vakantiebijslag niet betwist. Omdat [verzoekster] geen tegenvordering meer op [verweerster] heeft waarmee zij deze vordering van [verweerster] kan verrekenen, wordt het bedrag van € 426,-- toegewezen.
4.26.
Met betrekking tot de tegenverzoeken onder 2 tot en met 4 wordt in totaal een bedrag van € 4.820,49 toegewezen. De vakantiebijslag over dit bedrag die [verzoekster] nog aan [verweerster] moet betalen, bedraagt € 385,64. Daarom wordt aan vakantiebijslag in totaal een bedrag van € 811,64 (€ 426,-- + € 385,64) toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging tot een maximum van 50%.
Kosten
4.27.
[verzoekster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het tegenverzoek. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 396,50 voor salaris gemachtigde.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.28.
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [verweerster] de beschikking direct kan (laten) uitvoeren als [verzoekster] niet aan het vonnis voldoet. [verzoekster] kan dus niet wachten met voldoen aan de beschikking in de periode dat tegen de beschikking nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. Het uitgangspunt is dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [verzoekster] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van [verweerster] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van de beschikking. Omdat [verweerster] haar achterstallige salaris nodig heeft voor haar levensonderhoud, heeft zij een groot belang om direct hierover te kunnen beschikken. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [verzoekster] om het achterstallige salaris in afwachting van de uitkomst van een eventueel hoger beroep nog niet te hoeven te betalen. Daarom zal de beschikking volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 1.681,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
in het tegenverzoek
5.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van € 2.829,72 terzake omzet, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW tot een maximum van 50% tot de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van € 274,59 bruto terzake het salaris van één extra werkdag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW tot een maximum van 50% tot de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van € 1.716,18 bruto voor niet opgenomen vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW tot een maximum van 50% tot de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van € 126,46 bruto voor onterecht ingehouden vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW tot een maximum van 50% tot de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van € 811,64 bruto terzake vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW tot een maximum van 50% tot de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.8.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 396,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af;
in beide verzoeken
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door mr. I.L. Rijnbout op 17 januari 2024.