Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de
rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een procesbelang en een spoedeisend belang?
2. Verweerder stelt dat inmiddels één kandidaat is aangenomen voor de functie van
[functie 2] . De vacatureprocedure is gesloten. Het is volgens verweerder nog niet duidelijk of de tweede vacature voor een [functie 2] alsnog zal worden opengesteld. Als dat zo zal zijn, dan kan verzoeker weer solliciteren. Aangezien de vacatureprocedure nu gesloten is, heeft verzoeker volgens verweerder geen procesbelang bij een beoordeling van zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ook loopt er nog een bezwaarprocedure. Om die reden is er volgens verweerder evenmin een spoedeisend belang bij de beoordeling van het verzoek.
3. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet. Verzoeker heeft er een
procesbelang bij dat de voorzieningenrechter zich bij een voorlopig oordeel uitlaat over de rechtmatigheid van het besluit van 5 oktober 2023. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is niet zinledig geworden door de omstandigheden dat verweerder de vacatureprocedure inmiddels heeft gesloten en dat er voor verzoeker een mogelijkheid bestaat om weer mee te solliciteren als de vacature opnieuw zou worden opengesteld. Indien de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat het besluit van 5 oktober 2023 een gebrek kent, dan zal verweerder dat oordeel moeten betrekken bij zijn beoordeling van het bezwaarschrift. In dat geval is er ook een spoedeisend belang bij het verzoek. Het zou dan namelijk onwenselijk zijn dat gebrekkig besluit zijn werking blijft houden.
Heeft verweerder de sollicitatie van verzoeker terecht al bij de briefselectie beëindigd?
4. Verzoeker betwist het standpunt van verweerder dat voor de functie van
[functie 2] een hbo denk- en werkniveau is vereist. Hij verwijst daarvoor naar het opleidingsprofiel voor een [functie 3] A. Hierin is volgens hem slechts vermeld dat een “diploma bachelor” of een “diploma politiemedewerker niveau 3 én een hbo-diploma” is vereist.
Voorts verwijst verzoeker naar het Arbeidsvoorwaardenakkoord van de sector politie over de periode 2022-2024 (het Arbeidsvoorwaardenakkoord). Daarin is vastgelegd dat voor de functie van [functie 1] een Associate Degree-diploma (AD-diploma) verplicht gesteld wordt. Dit vereiste geldt evenwel niet voor medewerkers zoals hij, die al zijn aangesteld als [functie 1] . Daarmee voldoet hij dus al aan het niveau van een AD-diploma. Verzoeker bestrijdt dat het AD-diploma geen hbo-diploma is.
5. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunten. De vacaturetekst
vermeldt uitdrukkelijk dat een [functie 2] dient te beschikken over een hbo denk- en werkniveau. Voorts is uit het opleidingsprofiel voor een [functie 3] af te leiden dat met het vereiste van een “diploma bachelor” een diploma op hbo-denkniveau wordt bedoeld. Dit geldt ook voor de andere diploma-varianten die in het opleidingsprofiel zijn genoemd.
6. De verwijzing naar het Arbeidsvoorwaardenakkoord baat verzoeker niet. Voor zover
het niveau van verzoeker al gelijkgesteld kan worden aan het niveau van een AD-diploma, dan nog geldt dat verweerder afdoende heeft aangetoond dat een AD-diploma niet gelijk te stellen is aan een diploma op hbo-denkniveau. Een AD-diploma of een daaraan gelijk te stellen niveau voldoet dus niet aan het denk- en werkniveau dat is vereist voor de [functie 3] -functie van [functie 2] .
7. In de vacature voor [functie 2] is limitatief uitgewerkt op welke wijze een
sollicitant kan aantonen dat hij een hbo denk- en werkniveau heeft. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker aan geen van deze opties voldoet en dat hij dus niet beschikt over het vereiste denk- en werkniveau. Al op basis hiervan heeft verweerder de sollicitatie van verzoeker terecht afgewezen bij de briefselectie.
8. Verzoeker doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt daartoe dat hij
van twee collega’s weet dat zij in een soortgelijke functie zijn aangesteld zonder hbo-diploma. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter faalt deze grond. Verzoeker heeft dit beroep namelijk niet nader geconcretiseerd. Aldus heeft verzoeker niet aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van gelijke situaties als die van hem.
9. Ook heeft verzoeker de onafhankelijkheid van de gemachtigde van verweerder betwist.
Deze gemachtigde is namelijk betrokken geweest bij het hoorgesprek in een andere procedure die verzoeker heeft gevoerd. Ook deze grond faalt. In de enkele omstandigheid dat de gemachtigde van verweerder bij een andere procedure van verzoeker betrokken is geweest, ligt geen aanleiding voor het oordeel dat deze gemachtigde in de onderhavige procedure bevooroordeeld zou zijn. Verzoeker heeft ook niet nader toegelicht waarom dat volgens hem het geval zou zijn. Er is verder ook geen rechtsregel die er voor de gemachtigde van verweerder aan in de weg staat om verweerder te vertegenwoordigen in zowel deze als de andere procedure.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker geen
redelijke kans van slagen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat dan geen aanleiding.