ECLI:NL:RBMNE:2023:985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
10082931 UC EXPL 22-5905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke inbreuk door openbaarmaking van muziek in een kapperszaak

In deze zaak vorderen de Vereniging Buma en de Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (Sena) betaling van vergoedingen voor het openbaar maken van auteursrechtelijk beschermde muziek in een kapperszaak. De eisers stellen dat de kapperszaak, geëxploiteerd door [gedaagde sub 1] en haar vennoten [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], zonder de benodigde licentie muziek heeft afgespeeld. Tijdens een controle op 1 juni 2021 door een relatiemanager van Buma en Sena werd vastgesteld dat er muziek werd afgespeeld zonder toestemming. Buma en Sena hebben daarop een factuur gestuurd voor het gebruik van muziek van juni tot en met december 2021, maar de gedaagden hebben niet betaald.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 2] als vennoot van [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade die is geleden door de inbreuk op de auteursrechten. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat er geen muziek werd afgespeeld en dat de stelling dat de muziek alleen in een wachtruimte werd afgespeeld, niet voldoende onderbouwd is. De kantonrechter wijst de vorderingen van Buma en Sena toe, inclusief de gevorderde hoofdsom, rente en proceskosten. De gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Buma en Sena, met de mogelijkheid dat als één van hen betaalt, de anderen zijn bevrijd van hun verplichting tot betaling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, kantonrechter, op 1 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10082931 UC EXPL 22-5905 ID/963
Vonnis van 1 maart 2023
inzake
1. de vereniging
Vereniging Buma,
gevestigd te Amstelveen,
hierna: Buma,
2. de stichting
Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten,
gevestigd te Hilversum,
hierna: Sena,
eisessen,
gemachtigde: A.F. Damen,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 1] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: R.H.C. van Gorkum,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 3] ,
niet verschenen,
gedaagden,
hierna samen: [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
- het verweerschrift (aangemerkt als conclusie van antwoord) van [gedaagde sub 2] ,
- de conclusie van repliek met producties 5 tot en met 7,
- het verweerschrift (aangemerkt als conclusie van dupliek) van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Vervolgens is bepaald dat de kantonrechter uitspraak zal doen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Buma en Sena zijn als enige organisaties in Nederland belast met de inning van vergoedingen voor gebruik van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken in het openbaar, die verschuldigd zijn op grond van de Auteurswet (hierna: Aw) (Buma) en de Wet op de naburige rechten (hierna: WNR) (Sena).
2.2.
Buma en Sena sluiten licentieovereenkomsten af met gebruikers op grond waarvan zij muziek(werken) mogen openbaarmaken tegen betaling aan Buma en Sena van vergoedingen die volgens vastgestelde formules worden berekend.
2.3.
[gedaagde sub 1] exploiteert een kapperszaak (hierna: de kapperszaak) in [plaats] . [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn haar vennoten.
2.4.
Op 1 juni 2021 heeft een relatiemanager van Buma en Sena de kapperszaak bezocht en daarvan een rapport opgemaakt. Volgens Buma en Sena heeft de relatiemanager tijdens zijn bezoek vastgesteld dat er muziek als bedoeld in artikel 12 Aw en artikel 7 lid 1 WNR openbaar werd gemaakt zonder de daarvoor benodigde toestemming (in de vorm van een licentie) van Buma en Sena.
2.5.
Daarop hebben Buma en Sena een factuur gestuurd aan [gedaagde sub 1] voor muziekgebruik in de kapperszaak vanaf 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021. Door betaling van die factuur zou alsnog een licentieovereenkomst met Buma en Sena tot stand komen. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde sub 1] c.s. niets aan Buma en Sena betaald.
2.6.
Buma en Sena vorderen in deze procedure dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan Buma en Sena € 302,75 te betalen (bestaande uit € 243,92 aan hoofdsom, € 18,79 aan rente en € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van volledige betaling en [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
2.7.
Alleen [gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd. Hij betwist onder meer dat er in de periode van 1 juni 2021 tot 1 december 2021 in het openbaar muziek werd afgespeeld in de kapperszaak en dat er voor muziekgebruik in de kapperszaak een vergoeding aan Buma en Sena verschuldigd is.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde sub 2] is verschenen in deze procedure. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn niet verschenen, terwijl wel aan de voorgeschreven formaliteiten en termijnen is voldaan. Op grond van artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zal de kantonrechter tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] verstek verlenen en tussen alle partijen één vonnis wijzen, dat geldt als een vonnis op tegenspraak.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
3.2.
Ter beoordeling ligt voor of [gedaagde sub 2] , als vennoot van [gedaagde sub 1] , schadeplichtig is jegens Buma en Sena, omdat er zonder hun toestemming in het openbaar muziek is gedraaid in de kapperszaak en er daardoor inbreuk is gemaakt op de auteursrechten en naburige rechten van de rechthebbenden die door Buma en Sena worden vertegenwoordigd en schade is geleden. De kantonrechter beantwoord deze vraag met “ja” en zal dit oordeel hierna toelichten.
3.3.
Buma en Sena hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat relatiemanager de heer [A] de kapperszaak op 1 juni 2021 heeft bezocht en toen heeft geconstateerd dat er via een bluetooth speaker muziek openbaar werd gemaakt, die behoort tot het beschermde repertoire van Buma en Sena, zonder de daarvoor benodigde licentie. Ter onderbouwing hebben zij verwezen naar het overgelegde rapport van de relatiemanager (productie 1 bij dagvaarding). Daarin is onder meer vermeld:
Daarbij hebben Buma en Sena stukken overgelegd waaruit blijkt dat de in de verklaring genoemde muziek behoort tot het Buma en/of Sena repertoire.
3.4.
[gedaagde sub 2] heeft hier in zijn conclusie van antwoord tegenin gebracht dat hij zich niet kan verenigen met de constatering van de relatiemanager dat er op 1 juni 2021 in het openbaar muziek is afgespeeld in de kapperszaak. [gedaagde sub 2] heeft daarvoor als redenen aangevoerd dat hij zelf die dag niet aanwezig was in de kapperszaak en dat zijn mede-vennoot [gedaagde sub 3] , die met de relatiemanager heeft gesproken, gebrekkig Nederlands en Engels spreekt. [gedaagde sub 2] heeft aan de relatiemanager kenbaar gemaakt dat hij betwist dat er die dag muziek werd gedraaid, maar de relatiemanager heeft direct een licentieovereenkomst opgemaakt.
3.5.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 2] zijn betwisting niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van [gedaagde sub 3] of andere bewijsstukken waaruit valt op te maken dat de constatering van de relatiemanager niet klopt. Dit had wel op zijn weg gelegen. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan dit verweer.
3.6.
[gedaagde sub 2] heeft verder in zijn conclusie van antwoord als verweer aangevoerd hij in november 2021 een licentieovereenkomst heeft gesloten met “ [streamingdienst] ” en daarna vanaf december 2021 in het openbaar muziek is gaan afspelen in de kapperszaak tegen betaling van € 30,00 per maand aan deze partij. [gedaagde sub 2] meent dat hij op grond van die overeenkomst gerechtigd is om in het openbaar muziek af te spelen, naar de kantonrechter begrijpt, zonder daarvoor nog een vergoeding aan Buma en Sena verschuldigd te zijn.
3.7.
Dit verweer gaat niet op. Buma heeft als enige organisatie in Nederland de toestemming als bedoeld in artikel 30a Aw van de Minister van Justitie verkregen om als bedrijf, zonder winstoogmerk, te bemiddelen inzake muziekauteursrechten en SENA is krachtens artikel 15 lid 1 WNR door de Minister van Justitie aangewezen als de rechtspersoon die exclusief belast is met de inning en de verdeling van de in artikel 7 WNR bedoelde billijke vergoedingen. Een streamingdienst zoals “ [streamingdienst] ” is daarom niet gelijk te stellen met Buma en Sena. Ook als [gedaagde sub 2] een overeenkomst heeft gesloten met deze streamingdienst, moet hij in beginsel de wettelijk verplichte vergoedingen aan Buma en Sena betalen voor het openbaar maken van beschermde muziekwerken in de kapperszaak. Die vergoedingen zijn namelijk verschuldigd voor het laten horen van die muziek ongeacht op welke wijze dat gebeurt (via de radio, via afspeellijsten of op andere wijze). [gedaagde sub 2] heeft niet weersproken dat de aan “ [streamingdienst] ” verschuldigde contractuele vergoeding alleen ziet op het gebruik van de streamingdienst.
3.8.
In zijn conclusie van dupliek heeft [gedaagde sub 2] zich tot slot nog verweerd met de stelling dat niet gesproken kan worden van een openbaarmaking van muziek als bedoeld in artikel 12 Aw, omdat er sprake is van een kleine wachtruimte in de kapperszaak, waar zich zelden mensen bevinden. [gedaagde sub 2] heeft daarbij verwezen naar de uitspraak over de “wachtruimte van een tandartspraktijk” waarin is geoordeeld dat er vanwege de beperkte groep mensen geen sprake was van een “mededeling aan het publiek”.
3.9.
De kantonrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde sub 2] zo, dat hij stelt dat er alleen muziek hoorbaar is in de wachtruimte van de kapperszaak en dat daar slechts een beperkt aantal mensen aanwezig is. Hij verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2012 in de zaak van SCF tegen Del Corso (C-135/10, ECLI:EU:C:2012:140) en vindt dat er geen sprake is van auteursrechtelijke inbreuk, omdat er niet gesproken kan worden van een “mededeling aan het publiek” in de zin van de Auteursrechtrichtlijn: de luisteraars van de muziek in de wachtruimte betreffen immers een te kleine groep.
3.10.
De kantonrechter volgt [gedaagde sub 2] ook niet in dit verweer. Allereerst valt op dat [gedaagde sub 2] zich er kennelijk op beroept dat de muziek uitsluitend wordt afgedraaid en hoorbaar is in de wachtruimte van de kapperszaak. Hij heeft echter op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat en hoe dat mogelijk is. De kantonrechter gaat er vanuit dat de wachtruimte een onderdeel is van de totale ruimte. Dat er sprake is van een aparte wachtruimte, afgescheiden van de rest van de kapperszaak, bijvoorbeeld door muren, is namelijk niet gesteld of gebleken. In het rapport van de relatiemanager is daar niets over vermeld en het ligt ook niet voor de hand. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat kapperszaken, anders dan bijvoorbeeld tandartspraktijken, meestal geen eigen, aparte wachtruimte hebben. Zonder nadere toelichting is dan niet te begrijpen hoe de muziek alleen hoorbaar zou kunnen zijn in de wachtruimte en niet in de rest van de kapperszaak.
3.11.
Verder merkt de kantonrechter op dat [gedaagde sub 2] weliswaar stelt dat er in dit geval sprake is van een kleine beperkte groep mensen die de muziek hoort, maar dat in het geheel niet heeft onderbouwd. Hij heeft geen inzage gegeven in het aantal klanten dat de kapperszaak bezoekt. De kantonrechter gaat er vanuit dat de kapperszaak een (deels) wisselend publiek heeft en dat de clientèle van de kapperszaak niet beschouwd kan worden als behorende tot een private groep. Het tegendeel is niet gesteld of gebleken.
3.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde sub 2] dus (veel) te weinig aangevoerd om tot de conclusie te kunnen komen dat er in de kapperszaak muziek ten gehore is gebracht voor een te klein of onbeduidend publiek (de-minimus drempel). De stelling van [gedaagde sub 2] dat geen sprake is van een auteursrechtelijke inbreuk, omdat er niet gesproken kan worden van een “mededeling aan het publiek” in de zin van de Auteursrechtrichtlijn, slaagt dus niet.
3.13.
Buma en Sena stellen dat de als gevolg van de gepleegde inbreuk op de auteursrechten en naburige rechten geleden schade kan worden begroot op de gemiste licentievergoeding over de periode 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021. Zij hebben deze vergoedingen volgens standaardformules met gebruikmaking van de gegevens over de kapperszaak uit het rapport van de relatiemanager berekend op in totaal € 243,92. [gedaagde sub 2] heeft deze bereking niet betwist. Het gevorderde bedrag aan hoofdsom is daarmee toewijsbaar.
3.14.
Buma en Sena vorderen over deze hoofdsom wettelijke handelsrente ex artikel 119a BW. Nu het gaat om rente over een bedrag aan schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, is alleen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijsbaar. Buma en Sena hebben niet duidelijk gesteld vanaf welke datum de rente verschuldigd is geworden. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de datum van dagvaarding.
3.15.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 is eveneens toewijsbaar.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3]
3.16.
Uitgangspunt voor de beoordeling van de tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ingestelde vorderingen is de toetsingsmaatstaf voor verstekzaken (artikel 139 Rv). Die houdt in dat de vorderingen worden toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter hier niet het geval, behalve voor wat betreft de gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom. Daarvoor geldt hetzelfde als in 3.14. is overwogen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] c.s.
3.17.
[gedaagde sub 1] c.s. krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Buma en Sena worden begroot op:
- dagvaarding € 108,41 (inclusief informatiekosten)
- griffierecht 128,00
- salaris gemachtigde
160,00(2,0 punten × tarief € 80,00)
Totaal € 396,41
3.18.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. zal worden toegewezen. Dit betekent dat indien de één betaalt, de anderen zullen zijn bevrijd van hun verplichting tot betaling.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verleent verstek tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan Buma en Sena € 283,96 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 243,92 vanaf 22 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Buma en Sena, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 396,41, waarin begrepen
€ 160,00 aan salaris gemachtigde,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.