ECLI:NL:RBMNE:2023:973

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/4471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens onterecht vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) en de terugvordering van teveel ontvangen AIO-aanvulling. De primaire besluiten van 30 mei 2022, die de intrekking per 16 maart 2022 en de terugvordering van € 2.293,75 inhielden, werden door eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto die op naam van eiser stond, in werkelijkheid van een vriendin was en niet tot zijn vermogen behoorde. Eiser en zijn vriendin hadden een constructie bedacht waarbij de auto op naam van eiser stond, maar de financiële lasten werden door de vriendin gedragen. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende bewijs had geleverd dat de auto niet tot zijn vermogen behoorde en dat hij recht had op de AIO-aanvulling. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waardoor de intrekking en terugvordering ongedaan werden gemaakt. Tevens werd bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank het griffierecht van € 50,- aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Schuurman).

Procesverloop

Bij twee aparte besluiten van 30 mei 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht van eiser op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (Pw) per 16 maart 2022 ingetrokken en de over de periode van maart 2022 tot en met mei 2022 teveel ontvangen AIO-aanvulling van € 2.293,75 van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen beide primaire besluiten, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat (het recht op) de AIO-aanvulling ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. De auto die op 16 maart 2022 op zijn naam stond, was van een vriendin van hem. Eiser en deze vriendin, [vriendin] , hebben samen te goeder trouw deze constructie bedacht. Deze auto behoorde dus niet tot het vermogen van eiser. Hij heeft dan ook niet de financiële middelen om de terugvordering te betalen. De besluitvorming is volgens eiser in strijd met het proportionaliteitsvereiste.
2. Volgens verweerder heeft de auto op naam van eiser tot zijn vermogen behoord. Het kenteken heeft op zijn naam gestaan en eiser heeft over de auto kunnen beschikken. Omdat het vermogen van eiser de vermogensgrens heeft overschreden, heeft eiser over de periode van maart 2022 tot en met mei 2022 geen recht op een AIO-aanvulling gehad en moet hij de teveel ontvangen AIO-aanvulling terug betalen.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de auto met kenteken [kenteken] vanaf 16 maart 2022 op naam van eiser geregistreerd heeft gestaan. Ook is niet in geschil dat de waarde van deze auto hoger is dan de voor eiser geldende vermogensgrens.
4. Volgens vaste rechtspraak [1] rechtvaardigt het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van de betrokkene staat, de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
5. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin is geslaagd. De dossierstukken bieden, samen met de verklaring van eiser op zitting, voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de auto in de hier relevante periode van maart 2022 tot en met mei 2022 niet tot het vermogen van eiser heeft behoord. Uit deze gegevens volgt dat de auto met kenteken [kenteken] op 15 maart 2021 is gekocht en betaald door [vriendin] en vanaf 18 maart 2021 op haar naam heeft gestaan. Vanaf 9 maart 2021 heeft [vriendin] de auto verzekerd. Volgens de verklaring van [vriendin] durft zij zelf niet in de auto te rijden en heeft zij eiser gevraagd om haar naar haar familie en naar het ziekenhuis te rijden. Na een kleine aanrijding met de auto heeft de verzekeraar van [vriendin] aangegeven dat deze wijze van verzekeren niet mogelijk is. [vriendin] en eiser hebben om die reden de auto en de verzekering, bij wijze van constructie, op 16 maart 2022 op naam van eiser gezet. . Tevens hebben eiser en [vriendin] op 15 maart 2022 een onderhandse schuldbetekenis getekend, waaruit volgt dat eiser [vriendin] een bedrag verschuldigd is ter hoogte van de dagwaarde van de auto. Ook heeft [vriendin] verklaard dat zij de verzekeringspremie aan eiser heeft betaald. Daarmee is de auto op 16 maart 2022 weliswaar op naam van eiser komen te staan, maar worden de financiële lasten (via eiser) door [vriendin] betaald. Ook is het gebruik van de auto ongewijzigd voortgezet. Eiser heeft ter zitting namelijk verklaard dat de auto door hem wordt bestuurd en wordt gebruikt om [vriendin] naar haar afspraken te brengen. De auto staat voor zijn huis. Hij heeft er in de gehele periode dat de auto op zijn naam heeft gestaan twee á drie keer voor eigen gebruik in gereden. Daarvoor heeft hij elke keer toestemming gevraagd aan [vriendin] en gekregen. De auto is op 17 juni 2022 door [vriendin] verkocht aan een garage. Eiser heeft met ingang van die datum weer een AIO-aanvulling gekregen.
Uit dit geheel aan feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een constructie en dat de auto niet tot het vermogen van eiser heeft behoord. Eiser heeft alleen met toestemming van [vriendin] en ten behoeve van [vriendin] in de auto kunnen rijden. Dat eiser de auto twee á drie keer voor eigen gebruik heeft gereden, is onvoldoende om aan te nemen dat de auto tot zijn vermogen behoorde.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de primaire besluiten worden herroepen. De relevante feiten en omstandigheden over de hier relevante periode zijn duidelijk op te maken uit het dossier en zijn ter zitting door eiser toegelicht. Deze leiden tot het oordeel dat de auto niet tot het vermogen van eiser heeft behoord en eiser de vermogensgrens dan ook niet heeft overschreden. Eiser heeft doorlopend recht gehad op een AIO-aanvulling. Een nader onderzoek en nieuwe besluitvorming van verweerder ligt dan niet meer in de rede. Met de herroeping van de primaire besluiten worden de intrekking en terugvordering ongedaan gemaakt.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:93