ECLI:NL:RBMNE:2023:942

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
16/107336-20 (P), 16/705348-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling inzake openlijke geweldpleging met putatief noodweer(exces) en taakstraf

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2019 openlijk geweld heeft gepleegd in een café te Zeist. De verdachte werd beschuldigd van het slaan en schoppen van het slachtoffer, wat resulteerde in een gebroken neus. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de verdachte op putatief noodweer(exces) niet slaagde, omdat de omstandigheden die de verdachte schetste niet aannemelijk waren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld in vereniging, en legde een taakstraf op van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.232,22 aan schadevergoeding. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat deze niet opportuun werd geacht gezien het tijdsverloop.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/107336-20 (P), 16/705348-16 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S. Mirshahi en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.J. Jager, advocaat te Rotterdam, alsmede de advocaat van de benadeelde partij, L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht, en de heer I. Elmaci van de reclassering naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 30 juni 2019 in café [café] te [vestigingsplaats] , samen met een ander of alleen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , waardoor deze lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de bewezenverklaring.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het tenlastegelegde. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II. [1]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 juni 2019 te [vestigingsplaats] openlijk, te weten in café [café] , gevestigd op het adres [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en door die [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toekomt. Uit de toelichting van verdachte op de terechtzitting blijkt dat verdachte op een eerder moment voor het café door het slachtoffer is bedreigd met de dood. Het slachtoffer zei dat hij verdachte zou afmaken en dood zou schieten en greep daarbij naar zijn tas. Bij verdachte is op dat moment de indruk gewekt dat het slachtoffer een wapen bij zich droeg. Verdachte is later op de avond samen met medeverdachte naar het slachtoffer toegegaan – die op dat moment in de rookruimte van het café stond – naar eigen zeggen om het eerdere incident, buiten, uit te praten. Toen zijn medeverdachte het slachtoffer aansprak en hem vroeg om mee te lopen naar buiten, greep het slachtoffer naar zijn tas. Verdachte dacht dat het slachtoffer naar een wapen greep meende zichzelf en zijn medeverdachte daartegen te moeten verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toekomt.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Een verdachte kan een beroep op putatief noodweer toekomen als hij in redelijkheid mocht menen dat hij zich tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding moest verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in dit geval niet mocht menen dat hij zichzelf op deze wijze moest verdedigen. De door verdachte geschetste omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden. Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden maakt de rechtbank op dat verdachte in het kielzog van zijn medeverdachte op het slachtoffer afliep, die op dat moment in de rookruimte stond te roken. Toen zijn medeverdachte gebaarde dat het slachtoffer met hem mee moest lopen en een arm om het slachtoffer heen sloeg, draaide het slachtoffer zich weg. De rechtbank leidt hieruit af dat het slachtoffer niets met medeverdachte (en verdachte) te maken wilde hebben. Medeverdachte liet het slachtoffer echter niet met rust. Hij stond tegenover het slachtoffer en uit het niets sloeg hij het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht, waarna meerdere, zeer harde klappen volgden. Verdachte volgde het voorbeeld van zijn medeverdachte en deelde ook rake klappen uit. Het slachtoffer werd overvallen door een explosie van geweld en leek, zo volgt uit de beschrijving van de beelden, niet te begrijpen van wat hem overkwam. Uit niets blijkt dat het slachtoffer uit was op een confrontatie met verdachte. Ook blijkt niet dat hij naar zijn tas greep. Het slachtoffer werd juist overrompeld door het geweld dat verdachte op hem uitoefende.
De rechtbank vindt het tot slot ongeloofwaardig dat medeverdachte en verdachte het slachtoffer zouden hebben opgezocht om een eerder incident, buiten, uit te praten terwijl zij dachten dat het slachtoffer over een wapen beschikte. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen. Er zijn dan ook geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene en onder de bijzondere voorwaarden: (i) meldplicht, (ii) ambulante behandeling, (iii) dagbesteding en (iv) schuldhulpverlening.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een (grotendeels) voorwaardelijke taakstraf dient te worden opgelegd. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met verdachtes beperkte belastbaarheid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld. Verdachte en zijn medeverdachte hebben in een kroeg vol mensen het slachtoffer fors mishandeld. Verdachte volgde het initiatief van zijn medeverdachte, maar had een kleinere rol. Het slachtoffer werd overvallen door een explosie van geweld, met een gebroken neus tot gevolg. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Met zijn handelen heeft verdachte bij het slachtoffer niet alleen pijn maar ook fysiek en psychisch letsel. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat geweld in de openbare ruimte – in dit geval een café – bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 8 februari 2023 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2012 door de kinderrechter is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank betrekt deze veroordeling niet bij de strafoplegging. Verdachte is in 2017 echter ook nog veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf met een lange proeftijd. Toen verdachte het bewezen verklaarde pleegde, liep deze proeftijd nog maar dat weerhield hem hier kennelijk niet van zich schuldig te maken aan het openlijk geweld. Verdachte heeft op de terechtzitting spijt betuigt voor zijn aandeel in het gepleegde geweld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 september 2020. Verdachte is opgegroeid in een multiprobleemgezin met een afwezige vader en familieleden met psychiatrische problemen en een broer die verlamd is geraakt als gevolg van een schietpartij. Daardoor ervaart hij emotionele problemen. De omgang met antisociale personen speelt een rol bij het delictgedrag. Verdachte beschikt over onvoldoende vaardigheden om zijn leven op orde te krijgen op het gebied van inkomen, huisvesting en dagbesteding. Hierbij speelt zijn psychisch welbevinden een rol, maar ook het onvoldoende nakomen van afspraken met hulpverleners en detentie tussendoor. Verdachte heeft de neiging te vluchten in plaats van constructief problemen aan te pakken. Positief is de loyaliteit van betrokkene naar zijn familie en zijn zorg voor zijn broer. Daarentegen is het ook van belang dat betrokkene een zelfstandig leven opbouwt. Op de zitting heeft de heer Elmaci, reclasseringswerker toegelicht dat verdachte gedurende het lopende toezicht nog nooit iets heeft afgemaakt. Verdachte is wel gemotiveerd, maar het leidt niet tot het gewenste resultaat. Toch ziet hij aanknopingspunten om verder te gaan met verdachte.
Ter zitting adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten (i) meldplicht bij reclassering, (ii) ambulante behandeling, (iii) het volgen van opleiding en/of het beschikken over werk, (iv) meewerken aan schuldhulpverlening.
Verdachte heeft op de terechtzitting gezegd dat het uitvoeren van een taakstraf voor hem moeilijk is vanwege een handicap aan zijn pols, een hartritmestoornis en een slaapritmestoornis.
Oplegging van straf
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank In de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge een taakstraf voor de duur van 150 uren. De rechtbank ziet gelet op alle omstandigheden hiervoor zoals uiteengezet aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten in het nadeel van verdachte. De rechtbank vindt het gezien de rol van verdachte bij het bewezen verklaarde en zijn houding op de zitting niet passend om dezelfde straf op te leggen als aan zijn medeverdachte. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn met ruim één jaar is de rechtbank van oordeel dat een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf niet meer passend is. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daaraan verbindt de rechtbank de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten mag plegen en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank merkt tot slot op dat zij ervan uitgaat dat de reclassering rekening kan houden met verdachtes gezondheidsproblemen. Zij ziet hierin geen aanleiding een lagere straf op te leggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.210,26. Dit bedrag bestaat uit € 8.210,26 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Volgens de officier van justitie dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering voor zover die ziet op vergoeding van de kosten van een nog uit te voeren neuscorrectie. Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden vastgesteld op € 2.500,00.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij slechts deels kan worden toegewezen. De benadeelde partij moet niet ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de post kleding, nu niet blijkt waarom die niet gewassen kan worden. Voor de post eigen risico dient niet meer dan € 320,87 te worden toegewezen, aangezien deze voor het overige niet is onderbouwd. De kosten van de nog uit te voeren neuscorrectie worden betwist nu onduidelijk is wat er uit een second opinion is gekomen en uit de stukken volgt dat de operatie voor vergoeding in aanmerking komt. Ook voor de overige medische kosten geldt dat onduidelijk is of die (deels) zijn vergoed door de verzekeraar. Voor het immateriële deel van de vordering heeft de verdediging verzocht aansluiting te zoeken bij in de Smartengeldgids vermelde uitspraken.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit:
  • a) kleding en schoenen (€ 170,00);
  • b) daggeldvergoeding (€ 30,00);
  • c) reiskosten (€ 232,41);
  • d) eigen risico (€ 750,00);
  • e) medische behandeling (€ 427,85);
  • f) kosten neuscorrectie (€ 6.600,00).
Schadepost (a) kleding
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreekse materiële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de vordering onderbouwd met verwijzing naar de foto’s in het strafdossier, waaruit kan worden afgeleid dat de kleding dermate bebloed en beschadigd is geraakt dat benadeelde partij deze heeft moeten weggooien. De schade is betwist met de enkele stelling dat niet gebleken is dat de kleding niet wassen had kunnen worden. Gelet op de mate waarin de kleding bebloed is, is deze betwisting onvoldoende gemotiveerd en zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
Schadepost (b) daggeldvergoeding
Nu de gestelde schade niet is betwist en de vordering ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
Schadepost (c) reiskosten
De reiskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover de wet een basis biedt.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt naar zijn advocaat niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van dit deel van de reiskosten niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kosten kunnen ook niet worden beschouwd als toewijsbare proceskosten gelet op de beoordeling van vergelijkbare kosten in civiele zaken, bezien in het licht van het bepaalde in artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) meebrengt dat bij de begroting van toewijsbare proceskosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
Ook de kosten voor het reizen van en naar het politiebureau komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is gesteld of gebleken dat deze kosten gemaakt zijn voor het vaststellen van aansprakelijkheid of schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het overige zal de vordering ten aanzien van de reiskosten worden toegewezen. Dit betreft een bedrag van € 211,35.
Schadepost (d) eigen risico
De gevorderde vergoeding van het eigen risico komt slechts voor toewijzing in aanmerking ten aanzien van de kosten die blijkens de onderbouwing zijn gemaakt in 2019. Dit betreft een bedrag van € 320,87 (bijlage 5 van de vordering benadeelde partij). Dat de overige gemaakte kosten in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk.
Schadepost (e) medische behandeling en (f) kosten neuscorrectie
Deze schadeposten zijn door de benadeelde partij onderbouwd. Onduidelijk is echter of deze posten (deels) zijn vergoed door de verzekeraar. Op de terechtzitting kon hierover geen nadere informatie worden verkregen. De rechtbank acht kennisname van die informatie wel noodzakelijk nu aan de vordering een brief is gehecht die gaat over de neuscorrectie die de benadeelde partij nog moet ondergaan, waaruit volgt dat deze ingreep vergoed wordt. Het nu opvragen van nadere informatie en vervolgens behandelen van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij is ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde letsel heeft opgelopen. Dit letsel vormt grondslag voor toewijzing van gevorderde immateriële schade. Voorts is gebleken dat de benadeelde partij EMDR-therapie en gesprekken heeft ondergaan in verband met psychisch letsel. Gelet op de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden en toekenning van schadevergoedingen in vergelijkbare zaken, vindt de rechtbank toewijzing van een bedrag van € 2.500,00 redelijk.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.232,22, bestaande uit een vergoeding van € 732,22 voor materiële schade (€ 170,00 + € 30,00 + € 211,35 + € 320,87) en een vergoeding van € 2.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank veroordeelt verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk in de betaling aan de benadeelde partij omdat zij samen verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten, op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.232,22 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 42 dagen gijzeling.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De verdediging heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 februari 2017 (met parketnummer 16/705348-16) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en zich niet aan de bijzondere voorwaarden gehouden. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging – zoals verzocht door de officier van justitie en de verdediging – afwijzen, nu tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, niet opportuun is.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 jaar vast;
- als (algemene) voorwaarde geldt dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- als (bijzondere) voorwaarden gelden dat verdachte:
* verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door Altrecht-Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* meewerkt aan een traject gericht op het verkrijgen van een passende dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk en volgt hierin de aanwijzingen van de reclassering;
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van € 3.232,22 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.232,22 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 42 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/705348-16
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner, voorzitter, mrs. C.A.J. van Yperen en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2023.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Zeist, althans in Nederland
openlijk, te weten in café [café] , gevestigd op het adres [adres] te
[vestigingsplaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan
en/of te stompen en/of door die [slachtoffer] (meermalen) in/op/tegen het lichaam te
trappen en/of te schoppen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een
gebroken neus, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
Bijlage II: de bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2019 heb ik slachtoffer [slachtoffer] in het gezicht geslagen.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 30 juni 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 30 juni 2019 in [vestigingsplaats] op de [adres] . Voor ik het wist werd ik vol door beiden in mijn gezicht geslagen. Ik heb zeker zes klappen gehad voor het zwart voor mijn ogen werd.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2019 van verbalisant [verbalisant 1] betreffende een beschrijving van de camerabeelden, zakelijk weergegeven:
Ik heb bewakingsbeelden uitgekeken welke waren opgenomen binnen café [café] aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Ik zag dat forse brede man (nader te noemen als verdachte 1 (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte] )) de rookruimte betreed. Ik zie dat deze man gevolgd wordt door een tweede slanke man (nader te noemen als verdachte 2 (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] )).
Ik zag dat verdachte 1 zijn rechterarm om het slachtoffer heen slaat. Ik zag dat het slachtoffer zichzelf daarna wegdraait uit de arm die verdachte 1 om hem heeft geslagen. Slachtoffer duwt hierbij de armen van verdachte 1 rustig weg.
Ik zag dat terwijl verdachte 1 tegenover het slachtoffer staat, verdachte ineens met zijn linkerhand tot vuist gebald, een harde klap tegen de rechterzijde van het gezicht van slachtoffer geeft. Ik zag daarop dat verdachte 1 daarna vol met zijn rechterhand tot vuist gebald een zeer haarde klap geeft recht op het gezicht van het slachtoffer. Ik zag dat verdachte zich kennelijk even niet wist wat hem overkwam en dat hij zich probeerde te herstellen. Ik zag daarna dat verdachte 1 met zowel zijn linker- als rechtervuist op het slachtoffer bleef inslaan. Ik zag dat het slachtoffer probeerde met zijn handen deze klappen te weren. Ik zag daarop dat verdachte 2 ook begint in te slaan op het slachtoffer. Ik zie dat deze ook zijn beide handen tot vuisten heeft gebald en hiermee inslaat op het slachtoffer. Ik zag op de beelden dat het slachtoffer een paar zeer hard in zijn gezicht geraakt wordt.
Ik zag op de beelden dat het slachtoffer op de grond valt door alle klappen die hij krijgt van beide verdachten. Het slachtoffer valt naar achteren en komt gedeeltelijk tussen een muur en een tafel te liggen. Hierdoor krijgen de verdachten niet de mogelijk om hem meer te slaan in zijn gezicht. Ik zag daarop dat beide verdachten begin te trappen in de richting van slachtoffer en dat zij het slachtoffer hierbij dan ook vol raken. Verdachte 1 reageert zich volledig af op het slachtoffer.
Ik zag dat verdachte 1 nu boven het slachtoffer is komen te staan. Ik zag op de beelden dat verdachte 1 met zijn benen naar beneden stamt op het slachtoffer, het lijkt erop dat verdachte 1 het slachtoffer de grond in wil stampen met zijn rechterbeen.
Een proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2019 van verbalisant [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Ik kreeg persoonlijk een aandachtvestiging waarin op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon werd gevraagd.
Verstrekte informatie
Beeldmateriaal zowel bewegend als statisch van een vechtpartij te Zeist.
Herkenning
De persoon en verdachte 1, herkenbaar aan shirt met Nike opschrift
Verdachte 2 staat (loopt) links achter verdachte 1.
Op foto 2 herken ik als:
[verdachte]
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als als wijkagent van [wijk] veelvuldig te
maken gehad met verdachte 2 [verdachte] . herkenning in deze is dan ook 100%.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering betreffende een brief van de Maatschap KNO/Hoofd-halschirurgie gericht aan [huisarts] (huisarts) over het letsel van [slachtoffer] van 5 juli 2019:
Bovengenoemde patiënt was op 04-07-2019 opgenomen voor het specialisme K.N.O.-heelkunde in het Diakonessenhuis, locatie Zeist.
Reden van opname
Repositie neusfractuur rechts
Interventie
Repositie neusfractuur rechter os nasale en septumluxatie links
2x merocel 8 cm en Denver splint

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte gemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 4 maart 2020 (pagina 1 tot en met 57), genummerd PL0900-2019192446, en van 25 april 2020 (pagina 58 tot en met 64), genummerd PL0900-2019192446 A, opgemaakt door de politie-eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.