ECLI:NL:RBMNE:2023:941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
16/077820-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2019 in een café in Zeist openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer, resulterend in zwaar lichamelijk letsel, namelijk een gebroken neus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer meermalen heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot de noodzaak van twee operaties aan de neus van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep van de verdachte op putatief noodweer(exces), omdat de omstandigheden niet aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Gezien de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn, werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 180 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.232,22 aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/077820-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S. Mirshahi en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, alsmede de advocaat van de benadeelde partij, L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de politierechterzitting van 11 september 2020 (vóór verwijzing naar de meervoudige kamer) gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 30 juni 2019 in café [café] te [vestigingsplaats] , samen met een ander of alleen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging (zie paragraaf 7.1). Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het tenlastegelegde. Voor de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II. [1]
Zwaar lichamelijk letsel
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat geen definitie van zwaar lichamelijk letsel. Naast de invulling die artikel 82 Sr tot op zekere hoogte geeft, heeft de Hoge Raad algemene gezichtspunten geformuleerd die relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hieronder moet in ieder geval worden begrepen de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat letsel bestaande uit botbreuken ten aanzien waarvan operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, in de regel zwaar lichamelijk letsel vormt. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de medische stukken overgelegd bij de vordering van de benadeelde partij en de toelichting daarop ter terechtzitting blijkt dat het slachtoffer door de mishandeling een gebroken neus heeft opgelopen waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Enkele dagen na de mishandeling (op 4 juli 2019) is het slachtoffer aan zijn neus geopereerd en is deze recht gezet. Blijkens het bericht van KNO-arts [KNO-arts 1] van 26 november 2019 was daarna echter nog of weer sprake van scheefstand van het neusbeen en diende het slachtoffer nogmaals te worden geopereerd om dit te corrigeren. De rechtbank beoordeelt deze twee noodzakelijke geachte ingrepen tezamen als operatief ingrijpen van een zekere ernst, zodat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat het slachtoffer zich tot op heden nog niet voor een tweede keer heeft laten opereren (omdat hij als gevolg van eerdere complicaties daarbij de narcose vreest), doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Dat bij het slachtoffer sprake is van een blijvende afwijking in de neusstand volgt niet uit de medische stukken. De vlekken op het oog konden niet worden geobjectiveerd door een specialist. De rechtbank merkt dit daarom niet aan als (zwaar lichamelijk) letsel en spreekt verdachte in zoverre vrij.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 juni 2019 te Zeist openlijk, te weten in café [café] , gevestigd op het adres [adres] te [vestigingsplaats] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen door die [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toekomt. Uit de toelichting van verdachte op de terechtzitting blijkt dat verdachte op een eerder moment voor het café door het slachtoffer is bedreigd met de dood. Het slachtoffer zei dat hij verdachte zou afmaken en dood zou schieten en greep daarbij naar zijn tas. Bij verdachte is op dat moment de indruk gewekt dat het slachtoffer een wapen bij zich droeg. Verdachte is later samen met medeverdachte naar het slachtoffer toegegaan – die op dat moment in de rookruimte van het café stond – om verhaal te halen. Toen verdachte het slachtoffer aansprak en hem vroeg om mee te lopen naar buiten, greep het slachtoffer wederom naar zijn tas. Verdachte dacht dat het slachtoffer naar een wapen greep en meende zich te moeten verdedigen door het slachtoffer te slaan. Het werd verdachte vervolgens zwart voor zijn ogen en hij is losgegaan op het slachtoffer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces toekomt.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Een verdachte kan een beroep op putatief noodweer toekomen als hij in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding moest verdedigen op de manier waarop hij dat heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in dit geval niet mocht menen dat hij zichzelf op deze wijze moest verdedigen. De door verdachte geschetste omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden. Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden maakt de rechtbank op dat verdachte en zijn medeverdachte op het slachtoffer afliepen, die op dat moment in de rookruimte stond te roken. Toen verdachte gebaarde dat het slachtoffer met hem mee moest lopen en een arm om het slachtoffer heen sloeg, draaide het slachtoffer zich weg. De rechtbank leidt hieruit af dat het slachtoffer niets met verdachte te maken wilde hebben. Verdachte liet het slachtoffer echter niet met rust. Hij stond tegenover het slachtoffer en uit het niets sloeg hij het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht, waarna meerdere, zeer harde klappen volgden. Het slachtoffer werd overvallen door een explosie van geweld en leek, zo volgt uit de beschrijving van de beelden, niet te begrijpen van wat hem overkwam. Uit niets blijkt dat het slachtoffer uit was op een confrontatie met verdachte. Ook blijkt niet dat hij naar zijn tas greep. Het slachtoffer werd juist overrompeld door het geweld dat verdachte op hem uitoefende. De rechtbank vindt het tot slot ongeloofwaardig dat verdachte het slachtoffer zou hebben opgezocht om een eerder incident, buiten, uit te praten terwijl hij dacht dat het slachtoffer over een wapen beschikte. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen. Er zijn dan ook geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene voorwaarden.
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld. Verdachte en zijn medeverdachte hebben in een kroeg vol mensen het slachtoffer fors mishandeld. Verdachte nam hierin het voortouw en had de grootste rol. Het slachtoffer werd overvallen door een explosie van geweld, met een gebroken neus tot gevolg. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Met zijn handelen heeft verdachte bij het slachtoffer niet alleen pijn en letsel veroorzaakt. Zoals uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de mishandeling het slachtoffer heeft veranderd. Hij heeft negatieve gedachten, slaapt slecht en is voor zijn angstklachten in therapie gegaan. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat geweld in de openbare ruimte – in dit geval een café – bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 8 februari 2023 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld voor eenzelfde strafbaar feit. Hoewel dit een veroordeling is die meer dan vijf jaren plaatsvond vóór het bewezen verklaarde, weegt de rechtbank dit mee in het nadeel van verdachte. Het sterkt de rechtbank namelijk in haar vermoeden dat verdachte weinig heeft geleerd van die eerdere veroordeling. Op de terechtzitting heeft verdachte zich ook op geen enkel moment bekommerd om het leed dat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Verdachte liet enkel blijken dat hij deze zaak zo snel mogelijk achter de rug wilde hebben zodat hij verder kon gaan met zijn leven.
Oplegging van straf
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Gelet op de aard en ernst van het feit en de persoon van verdachte, zoals hiervoor uiteengezet, vindt de rechtbank de oplegging van een vrijheidsbenemende straf ook passend. De aard van het letsel en de overschrijding van de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar maken dat de rechtbank van het oriëntatiepunt afwijkt in het voordeel van verdachte. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Daaraan verbindt de rechtbank de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten mag plegen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.210,26. Dit bedrag bestaat uit € 8.210,26 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Volgens de officier van justitie dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering voor zover die ziet op vergoeding van de kosten van een nog uit te voeren neuscorrectie. Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden vastgesteld op € 2.500,00.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de post kleding, nu niet blijkt waarom die niet gewassen kan worden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de medische kosten van € 6.650,00. Van belang is dat dit slechts een offerte betreft en bovendien uit de verklaring van de arts volgt dat deze kosten voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking komen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit:
  • a) kleding en schoenen (€ 170,00);
  • b) daggeldvergoeding (€ 30,00);
  • c) reiskosten (€ 232,41);
  • d) eigen risico (€ 750,00);
  • e) medische behandeling (€ 427,85);
  • f) kosten neuscorrectie (€ 6.600,00).
Schadepost (a) kleding
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreekse materiële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de vordering onderbouwd met verwijzing naar de foto’s in het strafdossier, waaruit kan worden afgeleid dat de kleding dermate bebloed en beschadigd is geraakt dat benadeelde partij deze heeft moeten weggooien. De schade is betwist met de enkele stelling dat niet gebleken is dat de kleding niet wassen had kunnen worden. Gelet op de mate waarin de kleding bebloed is, is deze betwisting onvoldoende gemotiveerd en zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
Schadepost (b) daggeldvergoeding
Nu de gestelde schade niet is betwist en de vordering ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
Schadepost (c) reiskosten
De reiskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover de wet een basis biedt.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt naar zijn advocaat niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van dit deel van de reiskosten niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kosten kunnen ook niet worden beschouwd als toewijsbare proceskosten gelet op de beoordeling van vergelijkbare kosten in civiele zaken, bezien in het licht van het bepaalde in artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) meebrengt dat bij de begroting van toewijsbare proceskosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
Ook de kosten voor het reizen van en naar het politiebureau komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is gesteld of gebleken dat deze kosten gemaakt zijn voor het vaststellen van aansprakelijkheid of schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor het overige zal de vordering ten aanzien van de reiskosten worden toegewezen. Dit betreft een bedrag van € 211,35.
Schadepost (d) eigen risico
De gevorderde vergoeding van het eigen risico komt slechts voor toewijzing in aanmerking ten aanzien van de kosten die blijkens de onderbouwing zijn gemaakt in 2019. Dit betreft een bedrag van € 320,87 (bijlage 5 van de vordering benadeelde partij). Dat de overige gemaakte kosten in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk.
Schadepost (e) medische behandeling en (f) kosten neuscorrectie
Deze schadeposten zijn door de benadeelde partij onderbouwd. Onduidelijk is echter of deze posten (deels) zijn vergoed door de verzekeraar. Op de terechtzitting kon hierover geen nadere informatie worden verkregen. De rechtbank acht kennisname van die informatie wel noodzakelijk nu aan de vordering een brief is gehecht die gaat over de neuscorrectie die de benadeelde partij nog moet ondergaan, waaruit volgt dat deze ingreep vergoed wordt. Het nu opvragen van nadere informatie en vervolgens behandelen van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij is ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde letsel heeft opgelopen. Dit letsel vormt grondslag voor toewijzing van gevorderde immateriële schade. Voorts is gebleken dat de benadeelde partij EMDR-therapie en gesprekken heeft ondergaan in verband met psychisch letsel. Gelet op de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden en toekenning van schadevergoedingen in vergelijkbare zaken, vindt de rechtbank toewijzing van een bedrag van € 2.500,00 redelijk.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.232,22, bestaande uit een vergoeding van € 732,22 voor materiële schade (€ 170,00 + € 30,00 + € 211,35 + € 320,87) en een vergoeding van € 2.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank veroordeelt verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk in de betaling aan de benadeelde partij omdat zij samen verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten, op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.232,22 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 42 dagen gijzeling.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 jaar vast;
- beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van € 3.232,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.232,22 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 42 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner, voorzitter, mrs. C.A.J. van Yperen en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2023.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Zeist, althans in Nederland
openlijk, te weten in café [café] , gevestigd op het adres [adres]
te [vestigingsplaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te
slaan en/of te stompen en/of door die [slachtoffer] (meermalen) in/op/tegen
het lichaam te trappen en/of te schoppen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans
enig letsel, te weten een gebroken neus en/of een blijvende afwijking in
de neusstand en/of vlekken op het oog, voor die [slachtoffer] ten gevolge
heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 jo. 2
Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: de bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2019 heb ik [slachtoffer] in het gezicht geslagen en tegen het lichaam geschopt.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 30 juni 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 30 juni 2019 in [vestigingsplaats] op de [adres] . Voor ik het wist werd ik vol door beiden in mijn gezicht geslagen. Ik heb zeker zes klappen gehad voor het zwart voor mijn ogen werd.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2019 van verbalisant [verbalisant 1] betreffende een beschrijving van de camerabeelden, zakelijk weergegeven:
Ik heb bewakingsbeelden uitgekeken welke waren opgenomen binnen café [café] aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Ik zag dat een forse brede man (nader te noemen als verdachte 1 (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] )) de rookruimte betrad. Ik zie dat deze man gevolgd wordt door een tweede slanke man (nader te noemen als verdachte 2 (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte] )).
Ik zag dat terwijl verdachte 1 tegenover het slachtoffer staat, verdachte ineens met zijn linkerhand tot vuist gebald, een harde klap tegen de rechterzijde van het gezicht van slachtoffer geeft. Ik zag daarop dat verdachte 1 daarna vol met zijn rechterhand tot vuist gebald een zeer harde klap geeft recht op het gezicht van het slachtoffer. Ik zag dat verdachte kennelijk even niet wist wat hem overkwam en dat hij zich probeerde te herstellen. Ik zag daarna dat verdachte 1 met zowel zijn linker- als rechtervuist op het slachtoffer bleef inslaan. Ik zag dat het slachtoffer probeerde met zijn handen deze klappen te weren. Ik zag daarop dat verdachte 2 ook begint in te slaan op het slachtoffer. Ik zie dat deze ook zijn beide handen tot vuisten heeft gebald en hiermee inslaat op het slachtoffer. Ik zag op de beelden dat het slachtoffer een paar zeer hard in zijn gezicht geraakt wordt.
Ik zag op de beelden dat het slachtoffer op de grond valt door alle klappen die hij krijgt van beide verdachten. Het slachtoffer valt naar achteren en komt gedeeltelijk tussen een muur en een tafel te liggen. Ik zag daarop dat beide verdachten begin te trappen in de richting van slachtoffer en dat zij het slachtoffer hierbij dan ook vol raken. Verdachte 1 reageert zich volledig af op het slachtoffer.
Ik zag dat verdachte 1 nu boven het slachtoffer is komen te staan. Ik zag op de beelden dat verdachte 1 met zijn benen naar beneden stampt op het slachtoffer, het lijkt erop dat verdachte 1 het slachtoffer de grond in wil stampen met zijn rechterbeen.
Een proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2019 van verbalisant [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Ik zag een aandachtvestiging waarin videobeelden werden getoond van personen en de volgende informatie werd gegeven:
Identiteit gevraagd van de twee personen op getoonde beelden. Beiden zijn verdachte terzake een zware mishandeling, gepleegd in Cafe [café] . De persoon waarvan de herkenning werd gevraagd staat prominent in beeld, draagt een donker shirt met groot opschrift het woord NIKE herken ik als: [verdachte]
Ik herkende in de man met het forse postuur de mij ambsthalve bekende [verdachte] wonende op de [adres] te [woonplaats] .
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering betreffende een brief van de Maatschap KNO/Hoofd-halschirurgie gericht aan [huisarts] (huisarts) over het letsel van [slachtoffer] van 5 juli 2019:
Bovengenoemde patiënt was op 04-07-2019 opgenomen voor het specialisme K.N.O.-heelkunde in het Diakonessenhuis, locatie Zeist.
Reden van opname
Repositie neusfractuur rechts
Interventie
Repositie neusfractuur rechter os nasale en septumluxatie links
2x merocel 8 cm en Denver splint
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering betreffende van een brief van de Maatschap KNO/Hoofd-halschirurgie gericht aan dr. [KNO-arts 2] , KNO-arts / Hoofd-halschirurg ( [naam] ) van 26 november 2019:
Het functionele resultaat is voldoende, esthetisch resteert een flinke onderprojectie van het dorsum met ski slope deformiteit tot gevolg. Uitwendig nog een naar links deviërend dorsum. Ik vermoed dat een Turkish deligh graft van fascia temporalis met kraakbeen en osteotomieën nodig zijn om de projectie van dit dorsum te herstellen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte gemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 4 maart 2020 (pagina 1 tot en met 57), genummerd PL0900-2019192446, en van 25 april 2020 (pagina 58 tot en met 64), genummerd PL0900-2019192446 A, opgemaakt door de politie-eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.