ECLI:NL:RBMNE:2023:935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
16.043655.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige kleinkind

Op 3 maart 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn kleinkind, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 in Biddinghuizen handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn kleinkind. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte alleen in aanwezigheid van een andere volwassene contact mag hebben met minderjarige kinderen. De rechtbank heeft ook een immateriële schadevergoeding van € 8.750,00 toegewezen aan het slachtoffer, die het gevolg is van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder een veroordeling voor een zedendelict gehad, wat de rechtbank als verzwarende omstandigheid heeft aangemerkt. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de vordering van de officier van justitie tot schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.043655.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1945] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Kanhai, advocaat te Lelystad, alsmede de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , mr. T.C. Cooman, advocaat te De Meern, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
primairin de periode tussen 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 te Biddinghuizen met zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [1996] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het brengen/houden van verdachte zijn penis in de anus van [slachtoffer] ;
subsidiairten laste gelegd als het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen
door het brengen/houden/drukken van verdachte zijn penis tegen/op de anus van [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen en stelt zich op het standpunt dat kan worden volstaan met een constatering van het door de verdediging genoemde vormverzuim. Immers, de verdediging is gecompenseerd voor het ontbreken van de opnames van het verhoor van aangever, nu zij aangever zelf bij de rechter-commissaris heeft kunnen ondervragen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten gevolge van een vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) de aangifte van het bewijs dient te worden uitgesloten. De aangifte is niet conform de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (hierna: de Aanwijzing) geregistreerd. Volgens de raadsvrouw is het bewijs bovendien niet toereikend voor een bewezenverklaring van het primair of subsidiair tenlastegelegde. Zij voert hiertoe onder meer aan dat steunbewijs voor de verklaring van aangever ontbreekt waardoor niet is voldaan aan het wettig bewijsminimum. Verzocht wordt daarom verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer op grond van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt vast dat het op grond van de Aanwijzing verplicht is om bij een gepland verhoor van een aangever, waarbij het gaat om een zedendelict met een strafbedreiging van
8 jaar of meer of om seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie, er een verplichte auditieve registratie is voorgeschreven. Uit het door de raadsvrouw ter terechtzitting van
17 februari 2023 overgelegde e-mailbericht blijkt dat er niet meer dan 18 minuten aan verhoor is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat hiermee niet is voldaan aan de Aanwijzing en er derhalve sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Bij de beantwoording van de vraag welk rechtsgevolg deze schending dient te hebben, moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is overigens niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat door het ontbreken van de auditieve opname voor de verdediging niet mogelijk was om na te gaan hoe het verhoor met aangever precies is verlopen en op welke manier de verbalisanten de betreffende vragen aan aangever hebben gesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte door het ontbreken van deze auditieve registratie niet in zijn belangen is geschaad. Aangever is op verzoek van de raadsvrouw op 12 september 2022 door de rechter-commissaris gehoord. De raadsvrouw is daar in de gelegenheid gesteld om aangever te ondervragen en heeft daarbij ook kunnen letten op de non-verbale signalen van aangever. Het nadeel van verdachte is derhalve beperkt gebleven en verdachte is niet in zodanige mate in zijn verdediging geschaad dat dit een verdergaand gevolg zou moeten hebben dan de enkele constatering van dit verzuim.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde [1]
Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangiftezakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [2]
Het misbruik heeft plaatsgevonden in 2006-2007 in het huis van opa in [woonplaats] . Ik sliep bij opa in de slaapkamer. Dit was een tweepersoonsbed. Ik vond het niet prettig. Ik heb mijn kleding aangehouden en ben in bed gaan liggen. Ik had een spijkerbroek en een t-shirt of een trui aan. Hij kwam in de slaapkamer en kwam in bed liggen. Ik lag op mijn rechterzij en ik keek naar de kast. Hij is toen bovenop mij gaan liggen. Opa heeft mij omgedraaid. Ik lag op mijn buik. Hij zat boven op mijn benen, net boven mijn knieholten. Hij heeft mijn spijkerbroek naar beneden getrokken en zijn leuter in mijn reet gestoken. Toen zat hij een beetje heen en weer te wippen. Dit duurde ongeveer 10 minuten. Zijn piemel zat niet heel ver in mijn kont denk ik. Het deed heel veel pijn. Het was heel ruw. Op een feestje bij [A] (de dochter van verdachte) thuis heb ik tot in detail verteld hoe het misbruik had plaatsgevonden. Veel mensen die het hoorden stonden op en gingen naar buiten. Opa [verdachte] bleef zitten op de bank en hij zei "het valt allemaal wel mee".
[getuige] heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [3]
Aangever heeft het moment afgewacht en heeft alles op tafel gegooid. Iedereen was hierbij, ook mijn vader (verdachte). lk hoorde dat verdachte hierop reageerde met de woorden “zo erg was het ook weer niet". Aangever zei letterlijk tegen mij: “Opa heeft mij in mijn reet geneukt”. Aangever was kwaad, hij schreeuwde. Hij riep ook dingen als “Ik maak hem af".
Verdachte heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakt
proces-verbaal van verhoor verdachte– zakelijk weergeven – het volgende verklaard: [4]
Ineens staat aangever op en zei hij dat opa iets te vertellen had. Aangever zei dat ik hem had misbruikt zeg maar. Toen vroeg mijn zoon aan mij of het waar was. lk kon niet anders zeggen dan ja.
In een
proces-verbaal van bevindingen(met bijlagen, zijnde berichten van Facebook Messenger) is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd: [5]
Op 20 oktober 2019 ontving ik, verbalisant, van de ambulant begeleidster van aangever, zeven screenshots die aangever had gemaakt van chatgesprekken tussen hem en zijn opa (verdachte). De chats zijn van de data 12, 13 en 14 november 2018.
In die chatgesprekken staat onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende conversatie tussen verdachte (hierna: V) en aangever (hierna: A):
A: Hey [verdachte] , ik wou een ding zeggen de volgende keer als ik je zie wil ik het ergens over hebben met je en als je je excuses aanbied en toegeeft dat het gebeurt is heb ik er freede [mee].
V: Ik bied je zo wie zo mijn excuses aan, maar weet wel dat het eigenlijk op een
misverstand berust.
A: Hoe kan het in Gods naam een misverstand zijn.
V: Ik probeerde er op deze amaturistiese wijze achter te komen, waar jouw problemen lagen. Aangezien ik enige ervaring heb in tehuizen. Nieuw komers [waren] vaak het mikpunt van plagerijtjes, ook werden zij vaak als knechtjes gebruikt en ook wel als een soort van seks slaafje. Als ik je toen rechtstreeks had gevraagd of je dit deed omdat je werd lastiggevallen dan had je waarschijnlijk direct ontkent, al wat het maar uit schaamte, daarom ik nog even verder aan dringen om zo een duidelijker beeld te krijgen, maar je heftige
reakties maakte mij duidelijk dat, of je sloot je totaal af, of ik zat op het verkeerde spoor en besloot te stoppen met deze achteraf geziene belachelijke actie. Verder wil ik je er op weizen dat ik beslist geen homo ben.
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd: [6]
Door een digitaal expert van de Eenheid-Midden Nederland werd met de aangeleverde
toegangscodes ingelogd op het facebook account van aangever [slachtoffer] . Hierbij werd het bewuste chatgesprek aangetroffen tussen het facebook account van aangever [slachtoffer] en het account [facebook account] (verdachte). Het aangetroffen chatgesprek kwam volledig overeen met de screenshots aangedragen door aangever [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Ten aanzien van de overige (bewijs)verweren
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever tot driemaal toe is gehoord en al deze keren consistent heeft verklaard over wat er is gebeurd. De door aangever gegeven verklaring is daarbij steeds zeer gedetailleerd, waarbij door aangever uitgebreid en concreet wordt ingegaan op hetgeen zich voor, tijdens en na het incident heeft voorgedaan.
De rechtbank overweegt dat – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – voldaan is aan het bewijsminimum zoals dat volgt uit artikel 342 lid 2 Sv en waarbij de verdenking seksueel misbruik betreft. In dergelijke zaken is het afdoende wanneer de verklaring van, in dit geval aangever, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overig gebruikte bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever in voldoende mate steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De rechtbank wijst hierbij allereerst op de verstuurde berichten via Facebook Messenger tussen aangever en verdachte. Aangever stuurde verdachte, twaalf jaren nadat het incident zich heeft voorgedaan, een relatief algemeen bericht, waarin aangever vraagt om excuses voor wat er is gebeurd. Verdachte weet kennelijk gelijk waar aangever het over heeft en biedt zijn excuses aan. Verdachte begint vervolgens uit zichzelf te vertellen over seksslaafjes en benadrukt dat hij geen homo is. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat er op de bewuste avond meer is gebeurd dan verdachte de rechtbank wil doen geloven. Ook de verdere inhoud van de tussen verdachte en aangever verstuurde berichten duidt hierop. Verdachte schrijft in de Facebook-berichten namelijk “
als ik je toen rechtstreeks had gevraagd of je dit deed omdat je werd lastig gevallen door deze of gene, dan had je dat waarschijnlijk direct ontkent al was het maar uit schaamte, daarom ik nog even verder aan te dringen om zo een duidelijker beeld te krijgen, maar je heftige reakties maakte mij duidelijk, of je sloot je totaal af, of ik zat op het verkeerde spoor en besloot te stoppen met deze achteraf geziene belachelijke actie (…)”Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die avond alleen maar een vraag aan aangever heeft gesteld, te weten waarom hij zijn kleren aanhield in bed. De rechtbank leidt echter uit de hiervoor aangehaalde berichten af dat er wel degelijk meer heeft plaatsgevonden dan slechts het stellen van die vraag. De inhoud van het bericht duidt er eerder op dat verdachte in zijn geheel niets aan aangever heeft gevraagd (“
alsik je toen rechtstreeks had gevraagd”), maar bij aangever ergens op heeft “aangedrongen” en zijn handelen achteraf bezien als “belachelijk” omschrijft. Daar komt bij dat als verdachte die avond aan aangever inderdaad slechts de normale vraag zou hebben gesteld waarom hij zijn kleding nog aan had, het bijna niet voorstelbaar is dat hij zich dat twaalf jaar later nog zou hebben herinnerd als iets opmerkelijks. Ook daarin ziet de rechtbank een aanwijzing dat er die avond meer is gebeurd dan het stellen van een vraag, mocht daarvan al sprake zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de verzonden Facebook-berichten daarom steun aan de verklaring van aangever.
De verklaring van verdachte dat het bericht ‘in elkaar zou zijn geflanst’ wordt weersproken door het onderzoek dat de politie heeft gedaan naar het Facebook-account van aangever: in zijn account zijn precies dezelfde berichten aangetroffen zoals die door aangever aan de politie zijn aangeleverd.
De rechtbank hecht verder waarde aan de verklaring van de vader van aangever, waaruit onder meer volgt dat hij hevige emoties bij aangever heeft waargenomen op het moment dat hij zijn vader voor het eerst over het misbruik vertelde. Zo was hij boos en schreeuwde hij. Uit de verklaring van vader volgt daarnaast dat hij aanwezig was op het moment dat aangever de verdachte op een familiebijeenkomst in 2019 confronteerde met het misbruik. Hij hoorde verdachte vervolgens zeggen ‘zo erg was het ook weer niet’. Dit laatste komt eveneens terug in de verklaring van aangever.
Ten slotte is van belang dat verdachte zelf wisselende verklaringen heeft afgelegd, niet alleen over de verstuurde Facebook-berichten maar ook over wat hij al dan niet tijdens de eerder genoemde familiebijeenkomst zou hebben gezegd. Verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij op de vraag van zijn zoon of hij aangever heeft misbruikt, niets anders kon zeggen dan ‘ja’. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij naar zijn weten helemaal niets heeft gezegd. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig en gaat hieraan voorbij.
De conclusie is dat de verklaring van aangever voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen waarbij bovendien geen sprake is van een te ver verwijderd verband. Ook overigens bevat het dossier geen contra-indicatie voor de verklaring van aangever. De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde, gelet op de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode tussen 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 te Biddinghuizen, met zijn kleinkind, [slachtoffer] , geboren op [1996] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen/houden van zijn verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer] , terwijl hij het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daarbij tevens gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bij vonnis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzocht om bij een veroordeling een korte, geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met aftrek van het voorarrest. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel taakstraf zou gelet op de lichamelijke gesteldheid en de leeftijd van verdacht niet passend zijn. Verdachte is niet in staat om een geldboete te voldoen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn destijds minderjarige kleinzoon die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Dat misbruik bestond bovendien uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte heeft hiermee op zeer ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn kleinzoon geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van zijn kleinzoon en heeft ook het vertrouwen in hem - als opa - op ernstige wijze geschonden. Het plegen van dergelijke ernstige feiten kan vaak langdurige en ernstige schade toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte op het slachtoffer een enorme impact heeft gehad. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft enkel zijn eigen behoefte dan wel bevrediging vooropgesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 11 januari 2023 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf met betrekking tot een minderjarig slachtoffer.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte verder rekening met de volgende informatie:
- een schrijven van Reclassering Nederland van 16 februari 2023, opgesteld door S. Wisseborn, toezichthouder, inhoudende een update betreffende het verloop van het schorsingstoezicht;
- een schrijven van De Waag van 15 februari 2023, opgesteld door R.G.D.M. Maessen, regiebehandelaar.
Uit het schrijven van de reclassering volgt dat verdachte afsprakentrouw is en dat hij om een
praatje verlegen zit. Verdachte heeft weinig aanspraak en is veel op zichzelf. Verdachte is ontkennend tegenover het delict en vindt het niet prettig om over de verdenking te praten. Het enige doel dat is gesteld, is gericht op het uitbreiden van het sociale netwerk van verdachte, waarbij er niet direct een verband met een mogelijk recidiverisico wordt gezien. Verdachte is door de reclassering aangemeld bij De Waag Flevoland om te onderzoeken of behandeling mogelijk is. De Waag heeft een aantal intakegespreken met verdachte gevoerd maar is tot de conclusie gekomen dat zij geen aanknopingspunten zien voor een behandeling gezien het lage recidiverisico.
De regiebehandelaar van De Waag schat de huidige kans op recidive in vergelijking met het
moment van aanmelding in als zeer laag. Bij een eventuele veroordeling kan aanmelding bij
De Waag worden overwogen mits er een forensische zorgvraag bestaat.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor is omschreven, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging, genoegdoening aan het slachtoffer en algemene en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daar wordt in het geval van verkrachting (artikel 242 Sr), waarbij sprake is van een beperkte mate van dwang, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, te weten een gedeelte van vier maanden, om verdachte ervan te weerhouden wederom tot een (dergelijk) strafbaar feit over te gaan. Daarnaast maakt dit het opleggen van na te noemen bijzondere voorwaarde mogelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan een langere proeftijd te koppelen dan de gebruikelijke proeftijd van twee jaren.
De rechtbank realiseert zich dat deze beslissing, met name de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, verdachte zwaar zal vallen en dat dit gevolgen heeft voor onder andere zijn woonsituatie, maar de rechtbank is van oordeel dat een lagere straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit en het leed dat het slachtoffer is aangedaan.
Ondanks de omstandigheid dat het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat en derhalve naast de algemene voorwaarden, geen bijzondere voorwaarden zijn geadviseerd, acht de rechtbank het - mede gelet op het feit dat verdachte nu voor de tweede keer wordt veroordeeld voor een zedendelict - toch van belang om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een contactverbod met minderjarigen op te leggen, in die zin dat contact met kinderen alleen dient plaats te vinden in aanwezigheid van een andere volwassene die een vertrouwenscontact heeft met het betreffende kind. Verdachte dient zich gedurende de opgelegde proeftijd aan deze voorwaarde te houden.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij beslissing van de meervoudige raadkamer van deze rechtbank van 17 maart 2022 geschorst, en wel met ingang van 18 maart 2022 om 12.00 uur. De thans op te leggen gevangenisstraf brengt met zich dat verdachte een lange gevangenisstraf moet ondergaan. De officier van justitie heeft gevorderd het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen. De rechtbank zal de vordering toewijzen en de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Met dit veroordelend vonnis wegen de strafvorderlijke belangen bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.750,00. Dit bedrag bestaat uit € 8.750,00 immateriële schade ten gevolge van het primair aan verdachte tenlastegelegde (en bewezenverklaarde) feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, vanwege de bepleite vrijspraak, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering aanzienlijk dient te worden gematigd, nu de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie ter onderbouwing van die vordering niet geheel vergelijkbaar is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of wanneer het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending door het bewezenverklaarde, namelijk een ernstige inbreuk op de seksuele integriteit van het slachtoffer, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer zodanig in zijn persoon is aangetast dat hij daar in het verdere verloop van zijn leven nadeel van ondervindt. Het slachtoffer was immers nog geen twaalf jaar oud toen hij de door verdachte verrichte seksuele handelingen heeft moeten ondergaan. Het slachtoffer heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. De gevorderde schade is namens de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd. Gelet hierop en nu dit verder ook niet voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank de hoogte van de immateriële schade vaststellen op € 8.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2007.
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 8.750,00,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 31 december 2007 tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 december 2007 tot aan de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 78 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie noodzakelijk acht:
* geen contact heeft met minderjarige kinderen, tenzij dit in aanwezigheid is van een andere volwassene die een vertrouwenscontact heeft met het betreffende kind;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.750,00, bestaande uit een vergoeding van € 8.750,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2007 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.750,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2007 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 78 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en L.L. Veendrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2023.
Mrs. Van Esch en Veendrick zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een tijdstip gelegen in de periode tussen 1 januari 2006 tot en met 31december 2007 te Biddinghuizen, met zijn, verdachtes kleinkind [slachtoffer], geboren op [1996] , die toen de leeftijd van twaalfjaren nog niethad bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of medebestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , teweten het
brengen/houden van zijn verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer] ,
terwijl hij het feit heeft begaan tegen een kind dat hij verzorgde of opvoedde alsbehorend tot zijn eigen gezin en/of tegen een aan zijn zorg, opleiding ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op een tijdstip gelegen in de periode tussen 1 januari 2006 tot en met 31december 2007 te Biddinghuizen, met zijn, verdachtes kleinkind, [slachtoffer], geboren op [1996] , die toen de leeftijd van zestien jaren nogniet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, teweten het
brengen/houden/drukken van zijn, verdachtes penis tegen/op de anus van die[slachtoffer] ,
terwijl hij het feit heeft begaan tegen een kind dat hij verzorgde of opvoedde alsbehorend tot zijn eigen gezin en/of tegen een aan zijn zorg, opleiding ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 maart 2022, genummerd PL0900-2020024713, opgemaakt door politie Oost-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 87. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 10, 13-16
3.Pagina’s 33 tot en met 34
4.Pagina 70
5.Pagina’s 20 en 22 tot en met 28
6.Pagina 42