4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer op grond van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt vast dat het op grond van de Aanwijzing verplicht is om bij een gepland verhoor van een aangever, waarbij het gaat om een zedendelict met een strafbedreiging van
8 jaar of meer of om seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie, er een verplichte auditieve registratie is voorgeschreven. Uit het door de raadsvrouw ter terechtzitting van
17 februari 2023 overgelegde e-mailbericht blijkt dat er niet meer dan 18 minuten aan verhoor is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat hiermee niet is voldaan aan de Aanwijzing en er derhalve sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Bij de beantwoording van de vraag welk rechtsgevolg deze schending dient te hebben, moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is overigens niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat door het ontbreken van de auditieve opname voor de verdediging niet mogelijk was om na te gaan hoe het verhoor met aangever precies is verlopen en op welke manier de verbalisanten de betreffende vragen aan aangever hebben gesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte door het ontbreken van deze auditieve registratie niet in zijn belangen is geschaad. Aangever is op verzoek van de raadsvrouw op 12 september 2022 door de rechter-commissaris gehoord. De raadsvrouw is daar in de gelegenheid gesteld om aangever te ondervragen en heeft daarbij ook kunnen letten op de non-verbale signalen van aangever. Het nadeel van verdachte is derhalve beperkt gebleven en verdachte is niet in zodanige mate in zijn verdediging geschaad dat dit een verdergaand gevolg zou moeten hebben dan de enkele constatering van dit verzuim.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangiftezakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Het misbruik heeft plaatsgevonden in 2006-2007 in het huis van opa in [woonplaats] . Ik sliep bij opa in de slaapkamer. Dit was een tweepersoonsbed. Ik vond het niet prettig. Ik heb mijn kleding aangehouden en ben in bed gaan liggen. Ik had een spijkerbroek en een t-shirt of een trui aan. Hij kwam in de slaapkamer en kwam in bed liggen. Ik lag op mijn rechterzij en ik keek naar de kast. Hij is toen bovenop mij gaan liggen. Opa heeft mij omgedraaid. Ik lag op mijn buik. Hij zat boven op mijn benen, net boven mijn knieholten. Hij heeft mijn spijkerbroek naar beneden getrokken en zijn leuter in mijn reet gestoken. Toen zat hij een beetje heen en weer te wippen. Dit duurde ongeveer 10 minuten. Zijn piemel zat niet heel ver in mijn kont denk ik. Het deed heel veel pijn. Het was heel ruw. Op een feestje bij [A] (de dochter van verdachte) thuis heb ik tot in detail verteld hoe het misbruik had plaatsgevonden. Veel mensen die het hoorden stonden op en gingen naar buiten. Opa [verdachte] bleef zitten op de bank en hij zei "het valt allemaal wel mee".
[getuige] heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuige– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Aangever heeft het moment afgewacht en heeft alles op tafel gegooid. Iedereen was hierbij, ook mijn vader (verdachte). lk hoorde dat verdachte hierop reageerde met de woorden “zo erg was het ook weer niet". Aangever zei letterlijk tegen mij: “Opa heeft mij in mijn reet geneukt”. Aangever was kwaad, hij schreeuwde. Hij riep ook dingen als “Ik maak hem af".
Verdachte heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakt
proces-verbaal van verhoor verdachte– zakelijk weergeven – het volgende verklaard:
Ineens staat aangever op en zei hij dat opa iets te vertellen had. Aangever zei dat ik hem had misbruikt zeg maar. Toen vroeg mijn zoon aan mij of het waar was. lk kon niet anders zeggen dan ja.
In een
proces-verbaal van bevindingen(met bijlagen, zijnde berichten van Facebook Messenger) is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 20 oktober 2019 ontving ik, verbalisant, van de ambulant begeleidster van aangever, zeven screenshots die aangever had gemaakt van chatgesprekken tussen hem en zijn opa (verdachte). De chats zijn van de data 12, 13 en 14 november 2018.
In die chatgesprekken staat onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende conversatie tussen verdachte (hierna: V) en aangever (hierna: A):
A: Hey [verdachte] , ik wou een ding zeggen de volgende keer als ik je zie wil ik het ergens over hebben met je en als je je excuses aanbied en toegeeft dat het gebeurt is heb ik er freede [mee].
V: Ik bied je zo wie zo mijn excuses aan, maar weet wel dat het eigenlijk op een
misverstand berust.
A: Hoe kan het in Gods naam een misverstand zijn.
V: Ik probeerde er op deze amaturistiese wijze achter te komen, waar jouw problemen lagen. Aangezien ik enige ervaring heb in tehuizen. Nieuw komers [waren] vaak het mikpunt van plagerijtjes, ook werden zij vaak als knechtjes gebruikt en ook wel als een soort van seks slaafje. Als ik je toen rechtstreeks had gevraagd of je dit deed omdat je werd lastiggevallen dan had je waarschijnlijk direct ontkent, al wat het maar uit schaamte, daarom ik nog even verder aan dringen om zo een duidelijker beeld te krijgen, maar je heftige
reakties maakte mij duidelijk dat, of je sloot je totaal af, of ik zat op het verkeerde spoor en besloot te stoppen met deze achteraf geziene belachelijke actie. Verder wil ik je er op weizen dat ik beslist geen homo ben.
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Door een digitaal expert van de Eenheid-Midden Nederland werd met de aangeleverde
toegangscodes ingelogd op het facebook account van aangever [slachtoffer] . Hierbij werd het bewuste chatgesprek aangetroffen tussen het facebook account van aangever [slachtoffer] en het account [facebook account] (verdachte). Het aangetroffen chatgesprek kwam volledig overeen met de screenshots aangedragen door aangever [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Ten aanzien van de overige (bewijs)verweren
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever tot driemaal toe is gehoord en al deze keren consistent heeft verklaard over wat er is gebeurd. De door aangever gegeven verklaring is daarbij steeds zeer gedetailleerd, waarbij door aangever uitgebreid en concreet wordt ingegaan op hetgeen zich voor, tijdens en na het incident heeft voorgedaan.
De rechtbank overweegt dat – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – voldaan is aan het bewijsminimum zoals dat volgt uit artikel 342 lid 2 Sv en waarbij de verdenking seksueel misbruik betreft. In dergelijke zaken is het afdoende wanneer de verklaring van, in dit geval aangever, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overig gebruikte bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever in voldoende mate steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De rechtbank wijst hierbij allereerst op de verstuurde berichten via Facebook Messenger tussen aangever en verdachte. Aangever stuurde verdachte, twaalf jaren nadat het incident zich heeft voorgedaan, een relatief algemeen bericht, waarin aangever vraagt om excuses voor wat er is gebeurd. Verdachte weet kennelijk gelijk waar aangever het over heeft en biedt zijn excuses aan. Verdachte begint vervolgens uit zichzelf te vertellen over seksslaafjes en benadrukt dat hij geen homo is. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat er op de bewuste avond meer is gebeurd dan verdachte de rechtbank wil doen geloven. Ook de verdere inhoud van de tussen verdachte en aangever verstuurde berichten duidt hierop. Verdachte schrijft in de Facebook-berichten namelijk “
als ik je toen rechtstreeks had gevraagd of je dit deed omdat je werd lastig gevallen door deze of gene, dan had je dat waarschijnlijk direct ontkent al was het maar uit schaamte, daarom ik nog even verder aan te dringen om zo een duidelijker beeld te krijgen, maar je heftige reakties maakte mij duidelijk, of je sloot je totaal af, of ik zat op het verkeerde spoor en besloot te stoppen met deze achteraf geziene belachelijke actie (…)”Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die avond alleen maar een vraag aan aangever heeft gesteld, te weten waarom hij zijn kleren aanhield in bed. De rechtbank leidt echter uit de hiervoor aangehaalde berichten af dat er wel degelijk meer heeft plaatsgevonden dan slechts het stellen van die vraag. De inhoud van het bericht duidt er eerder op dat verdachte in zijn geheel niets aan aangever heeft gevraagd (“
alsik je toen rechtstreeks had gevraagd”), maar bij aangever ergens op heeft “aangedrongen” en zijn handelen achteraf bezien als “belachelijk” omschrijft. Daar komt bij dat als verdachte die avond aan aangever inderdaad slechts de normale vraag zou hebben gesteld waarom hij zijn kleding nog aan had, het bijna niet voorstelbaar is dat hij zich dat twaalf jaar later nog zou hebben herinnerd als iets opmerkelijks. Ook daarin ziet de rechtbank een aanwijzing dat er die avond meer is gebeurd dan het stellen van een vraag, mocht daarvan al sprake zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de verzonden Facebook-berichten daarom steun aan de verklaring van aangever.
De verklaring van verdachte dat het bericht ‘in elkaar zou zijn geflanst’ wordt weersproken door het onderzoek dat de politie heeft gedaan naar het Facebook-account van aangever: in zijn account zijn precies dezelfde berichten aangetroffen zoals die door aangever aan de politie zijn aangeleverd.
De rechtbank hecht verder waarde aan de verklaring van de vader van aangever, waaruit onder meer volgt dat hij hevige emoties bij aangever heeft waargenomen op het moment dat hij zijn vader voor het eerst over het misbruik vertelde. Zo was hij boos en schreeuwde hij. Uit de verklaring van vader volgt daarnaast dat hij aanwezig was op het moment dat aangever de verdachte op een familiebijeenkomst in 2019 confronteerde met het misbruik. Hij hoorde verdachte vervolgens zeggen ‘zo erg was het ook weer niet’. Dit laatste komt eveneens terug in de verklaring van aangever.
Ten slotte is van belang dat verdachte zelf wisselende verklaringen heeft afgelegd, niet alleen over de verstuurde Facebook-berichten maar ook over wat hij al dan niet tijdens de eerder genoemde familiebijeenkomst zou hebben gezegd. Verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij op de vraag van zijn zoon of hij aangever heeft misbruikt, niets anders kon zeggen dan ‘ja’. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij naar zijn weten helemaal niets heeft gezegd. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig en gaat hieraan voorbij.
De conclusie is dat de verklaring van aangever voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen waarbij bovendien geen sprake is van een te ver verwijderd verband. Ook overigens bevat het dossier geen contra-indicatie voor de verklaring van aangever. De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde, gelet op de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.