In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere over de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had een indicatie voor 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week, geldig tot 31 augustus 2021, en vroeg om verlenging. Na een keukentafelgesprek en het opstellen van een ondersteuningsplan, werd haar bij besluit van 26 augustus 2021 een ondersteuningsarrangement toegekend voor de periode van 1 september 2021 tot 31 augustus 2026. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vond dat het aantal toegekende uren onvoldoende was, gezien haar medische situatie en de extra zorgbehoefte die daaruit voortvloeit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd was. Verweerder had erkend dat er sprake was van een extra kamer in gebruik, waarvoor extra uren ondersteuning toegekend hadden moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de 26 uur voor 'enig extra inzet' ten onrechte niet was meegenomen in de berekening van het totaal aantal uren ondersteuning. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien, waarbij zij het aantal uren huishoudelijke ondersteuning voor eiseres vaststelde op 211 uur per jaar. Dit aantal is opgebouwd uit basisuren, extra inzet voor de extra kamer en uren voor wasverzorging.
De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat verweerder aansprakelijk is voor de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 februari 2023, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.