ECLI:NL:RBMNE:2023:927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/3473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wmo, huishoudelijke ondersteuning; onterecht aantal uren ondersteuning vastgesteld door verweerder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere over de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had een indicatie voor 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week, geldig tot 31 augustus 2021, en vroeg om verlenging. Na een keukentafelgesprek en het opstellen van een ondersteuningsplan, werd haar bij besluit van 26 augustus 2021 een ondersteuningsarrangement toegekend voor de periode van 1 september 2021 tot 31 augustus 2026. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vond dat het aantal toegekende uren onvoldoende was, gezien haar medische situatie en de extra zorgbehoefte die daaruit voortvloeit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd was. Verweerder had erkend dat er sprake was van een extra kamer in gebruik, waarvoor extra uren ondersteuning toegekend hadden moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de 26 uur voor 'enig extra inzet' ten onrechte niet was meegenomen in de berekening van het totaal aantal uren ondersteuning. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien, waarbij zij het aantal uren huishoudelijke ondersteuning voor eiseres vaststelde op 211 uur per jaar. Dit aantal is opgebouwd uit basisuren, extra inzet voor de extra kamer en uren voor wasverzorging.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat verweerder aansprakelijk is voor de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 februari 2023, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Piets en S.A. de Kruijf)

Procesverloop

1. Eiseres had een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) voor huishoudelijke ondersteuning van 5 uur per week, geldig tot en met 31 augustus 2021. Op 22 juni 2021 heeft eiseres zich gemeld voor verlenging van deze indicatie. Op 14 juli 2021 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is een ondersteuningsplan opgesteld. Hieruit volgt dat eiseres artrose en osteoporose heeft. Eiseres mist vanaf haar geboorte haar linker onderarm. Zij is twee jaar geleden gevallen en heeft nog steeds last van de breuk aan haar elleboog die ze toen heeft opgelopen. In haar goede hand heeft ze geen kracht ten gevolge van artrose. Eiseres heeft twee jaar terug een TIA gehad, is snel duizelig en gebruikt medicatie. Een neef verleent mantelzorg; hij doet de administratie en gaat mee naar afspraken. Met de zorgaanbieder heeft eiseres een huishoudplan ingevuld.
1.1.
Aan eiseres is bij besluit van 26 augustus 2021 (het primaire besluit) huishoudelijke hulp in de vorm van het ondersteuningsarrangement ‘lichamelijke achteruitgang pakket A’ toegekend voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2026. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op 21 juni 2022 dit bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit).
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023 via een beeldverbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Over de aan eiseres toegekende indicatie
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit per activiteit verduidelijkt op hoeveel uur (per jaar) ondersteuning eiseres recht heeft. In aanvulling op de volledige overname van de huishoudelijk taken (108 uur per jaar), oordeelt verweerder dat gelet op de specifieke omstandigheden van eiseres het volgende nodig is:
  • voor twee kamers ‘niet in gebruik’ kent verweerder 2 x 4 uur (totaal 8 uur) toe;
  • ‘enig extra inzet’ met een omvang van 26 uur;
  • volledige overname van wasverzorging van 30 uur per jaar, strijken van 17 uur per jaar en jaarlijks 14 uur extra voor de was (totaal 61 uur per jaar).
3. Eiseres voert aan dat zij door haar aandoeningen ernstig is beperkt in haar mobiliteit en zelfredzaamheid. Zij woont in een appartement waarvan twee slaapkamers dagelijks in gebruik zijn, waarvan één als voorraadkamer. Gelet op de ondersteuningsomvang is er kennelijk geen rekening gehouden met extra wasverzorging door ongelukjes. Door de beperkte armfunctie en extra knoeien is ook extra wassen en schoonmaken noodzakelijk. Omdat de hulp maar één keer per week komt en de was niet zo lang kan blijven liggen, moet eiseres zelf wassen. Dit geeft haar veel pijn. Eiseres wenst een indicatie voor 6 uur per week conform het CIZ-indicatie-protocol.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat er inderdaad sprake is van een ‘extra kamer in gebruik’, namelijk de slaapkamer die eiseres als voorraadkamer gebruikt. Voor een ‘extra kamer in gebruik’ kent verweerder gezien het indicatieprotocol 16 uur per jaar toe. Omdat verweerder deze uren in het bestreden besluit niet heeft genoemd, is het bestreden besluit op dat punt onvoldoende gemotiveerd.
5. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat er ‘enig extra inzet’ aan eiseres is toegekend met een omvang van 26 uur. Verweerder heeft toegelicht dat in het huishoudplan staat dat de ziekte of beperking van eiseres ertoe leiden dat de woning extra schoongemaakt dient te worden. De aanleiding voor de inzet van deze uren zijn de beperkingen van eiseres en het ontbreken van mogelijkheden om zelf enige huishoudelijke taken te verrichten, aldus verweerder. In tegenstelling tot wat in het bestreden besluit staat, heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding is voor 26 uur extra inzet. Dit omdat in het huishoudplan niet is aangekruist dat het nodig is om extra schoon te maken. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het huishoudplan moet immers nog worden gevolgd door een duidelijk omschreven besluit van verweerder. Het kan dus niet worden gelijkgesteld met een besluit tot toekenning van een Wmo-voorziening. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd waarom er aanleiding is voor deze ‘enig extra inzet’ van 26 uur per jaar. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat het huishoudplan een advies is. Verweerder controleert voorafgaand aan het nemen van het besluit dit advies en bekijkt in hoeverre de voorgestelde ondersteuning past bij de kenmerken en behoeften van de cliënt. Hieruit volgt dat verweerders besluitvorming niet volledig overeen hoeft te komen met wat in het huishoudplan aan ondersteuning is voorgesteld.
6. De rechtbank gaat dan ook uit van wat verweerder in het bestreden besluit aan uren heeft genoemd. De rechtbank oordeelt dat verweerder de 26 uur voor ‘enig extra inzet’ ten onrechte niet heeft meegenomen bij de vaststelling van het totaal aantal uren ondersteuning dat eiseres per jaar krijgt. De vaststelling in het bestreden besluit dat eiseres aanspraak heeft op 173 uur ondersteuning per jaar is dus onjuist.
7. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder geen rekening heeft gehouden met extra wasverzorging mist feitelijke grondslag. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat verweerder 14 uur extra heeft toegekend voor wasverzorging. Over de problemen die eiseres ondervindt met de was die blijft liggen doordat de hulp maar één keer per week komt, kan de rechtbank geen oordeel geven. Eiseres zal dit probleem bij haar zorgverlener moeten aankaarten.
Conclusie en gevolgen
8. Uit het samenstel van de rechtsoverwegingen 4., 5. en 6. volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Ter zitting heeft de rechtbank al aangegeven dat zij van plan is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het aantal uren waarop eiseres recht heeft zelf vaststellen, om zo het geschil definitief te beslechten.
9. De rechtbank bepaalt dat aan eiseres voor de periode van 1 september 2021 tot en met
31 augustus 2026 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 211 uur per jaar wordt verstrekt, te ontvangen in natura. Die 211 uur zijn als volgt opgebouwd: 108 uur (basis uren) + 26 uur (‘enig extra inzet’) + 16 uur (‘extra kamer in gebruik’) + 61 uur (bestaande uit overname wassen (30 uur per jaar), strijken (17 uur) en extra was (14 uur)). Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat dit zelf voorzien feitelijk geen gevolgen heeft voor de ondersteuning van eiseres in het verleden. Het is namelijk niet mogelijk om ondersteuning met terugwerkende kracht in natura te ontvangen.
10. De rechtbank herroept het primaire besluit. De overige geschilpunten tussen partijen over het primaire besluit behoeven daarom geen bespreking.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1 en verder 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 juni 2022;
- voorziet zelf in de zaak als overwogen onder 9. en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- herroept het primaire besluit van 26 augustus 2021;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.