Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna te noemen: verdachte.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1955 in de Bondsrepubliek Duitsland, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft twee verdenkingen van ontuchtige handelingen met slachtoffers die op het moment van de feiten onder de zestien jaar waren. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld na een zitting op 25 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. A. Dam, de verdachte heeft aangeklaagd en de verdediging werd gevoerd door mr. J.W. Vedder.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: het eerste feit vond plaats tussen 1 januari 2008 en 31 december 2009 in [plaats 1], en het tweede feit tussen 27 augustus 2011 en 27 augustus 2013 in [plaats 2]. De officier van justitie meende dat de verklaringen van de aangeefsters, samen met steunbewijs, voldoende waren om de verdachte te veroordelen. De verdediging daarentegen betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen en voerde aan dat er geen voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefsters op belangrijke onderdelen vaag zijn en dat er twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herinneringen van de aangeefsters mogelijk zijn beïnvloed door externe factoren, zoals verhalen binnen hun familie. Gezien de ontstane twijfels heeft de rechtbank besloten in het voordeel van de verdachte te oordelen en hem vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. H.B.W. Beekman en de rechters mr. E.G. de Jong en mr. W. Foppen, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 8 februari 2023.