ECLI:NL:RBMNE:2023:890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/2990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementengebouw in Zeewolde

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw in Zeewolde. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen drie eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat zij van mening zijn dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen en dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de extra bouwlaag van het appartementengebouw leidt tot onredelijke aantasting van hun belangen, zoals schaduwwerking, beperking van daglicht en privacy. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt dat het college bij de belangenafweging rekening heeft gehouden met de belangen van zowel de vergunninghouder als het algemeen belang voor de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2990

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
allen uit [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde, het college
(gemachtigde: mr. C.T. Vos).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V.gevestigd in [vestigingsplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. Vergunninghouder heeft het voornemen om de bestaande bebouwing op het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel) te slopen en daarvoor in de plaats een appartementengebouw van vier bouwlagen met daarin acht appartementen en daaronder een half verdiepte parkeergarage met tien parkeerplaatsen te bouwen. Voor deze ontwikkeling heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college.
1.1.
Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat het college een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd. Eisers hebben een zienswijze op de ontwerpomgevingsvergunning ingediend.
1.2.
Het college heeft op 2 juni 2022 aan vergunninghouder de benodigde omgevingsvergunning verleend.
1.3.
Eisers hebben vanuit hun woningen zicht op het perceel en zijn het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep – gelijktijdig maar niet gevoegd met het beroep met zaaknummer UTR 22/3469 – op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en namens vergunninghouder
[A] . Hij werd vergezeld door de architect ir. [B] .

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader
2. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of het college bij het nemen van het besluit op de aanvraag van vergunninghouder de belangen van eisers wel voldoende heeft meegewogen en hieraan voldoende gewicht heeft toegekend. Hierover zal de rechtbank een oordeel geven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling van het geschil voorop dat vergunninghouder zelf mag beslissen voor welk bouwplan hij bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning indient. Het college moet vervolgens beslissen op de aanvraag zoals deze door vergunninghouder is ingediend.
4. In dit geval ziet de aanvraag van vergunninghouder op een bouwplan dat in strijd is met het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘Haven- en strandgebied’ (het bestemmingsplan). In zo’n geval moet het college beslissen of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. [1] Bij het nemen van die beslissing komt het college beleidsruimte toe, daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen.
5. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
De belangenafweging door het college
6. Eisers voeren aan dat zij in het participatietraject dat heeft plaatsgevonden voordat de omgevingsvergunning werd verleend onvoldoende door vergunninghouder zijn gehoord. Ook vinden zij dat het college bij het nemen van het besluit op de aanvraag van vergunninghouder de uitkomsten van het door eisers zelf gehouden draagvlakonderzoek in de wijk heeft genegeerd.
7. De rechtbank stelt als eerste vast dat het college aan alle wettelijke verplichtingen die horen bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft voldaan. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen en eisers hebben hierop een zienswijze kunnen indienen. Een voorafgaand participatietraject door vergunninghouder (of het college) is niet wettelijk verplicht. Als wel een participatietraject heeft plaatsgevonden kan het college de uitkomsten daarvan meenemen in de belangenafweging die hij moet maken bij het nemen van het besluit op de aanvraag van vergunninghouder.
8. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat vergunninghouder voordat hij zijn aanvraag bij het college heeft ingediend in gesprek is gegaan met eisers en een aantal andere omwonenden. Eisers zijn ook gehoord in de raadscommissie van
16 september 2021. Daarna is vergunninghouder opnieuw het gesprek aangegaan met eisers. Vergunninghouder heeft in het belang van eisers het bouwplan op meerdere punten aangepast. Vergunninghouder heeft bijvoorbeeld het aantal bouwlagen teruggebracht van vijf naar vier en in de noordgevel zijn de ramen verwijderd, zodat de bewoners van het nieuw te bouwen appartementengebouw geen zicht hebben op het appartement van de eiseres die aan de [straat] woont.
9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de motivering van de omgevingsvergunning – waaronder ook begrepen de ruimtelijke onderbouwing en de ‘Nota van Zienswijzen’ – dat het college de belangen die eisers tijdens het participatietraject en in hun zienswijze naar voren hebben gebracht in de besluitvorming op de aanvraag van vergunninghouder heeft meegewogen. Ook het draagvlakonderzoek is meegenomen in die afweging. Het college heeft daar alleen geen doorslaggevende betekenis aan toegekend. Daarbij merkt de rechtbank op dat het college op de zitting terecht opmerkte dat het bij de belangenafweging niet alleen gaat om hoeveel omwonenden hebben aangegeven het met het project oneens te zijn, maar vooral ook om een inhoudelijke beoordeling van de betrokken belangen. Aan de hand van de volgende beroepsgronden die gaan over de diverse belangen van eisers, zal de rechtbank daarom hierna beoordelen of de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht.
De hoogte van het appartementengebouw, schaduwwerking en privacy
10. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat het appartementengebouw waarvoor de omgevingsvergunning is verleend één bouwlaag hoger wordt dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. [2]
11. Eisers voeren aan dat de twee eisers die wonen op de [straat] hierdoor worden geconfronteerd met schaduwwerking en dat het daglicht in het appartement van de eiseres die woont aan de [straat] wezenlijk wordt beperkt. Op de zitting hebben eisers hieraan toegevoegd dat hun uitzicht vanaf de [straat] zal verslechteren en hun privacy zal afnemen doordat de bewoners van de vierde bouwlaag vanaf de balkons zicht hebben op de woningen van de eisers die wonen aan de [straat] .
Bezonning
12. De afstand vanaf het appartementengebouw tot aan de eerste bebouwing aan de [straat] is circa 40 meter. De architect heeft een zonnestudie opgesteld. Het college heeft bij het nemen van het besluit op de aanvraag van vergunninghouder onderkend dat uit deze zonnestudie blijkt dat in de periode medio februari-medio maart door de extra bouwlaag ten opzichte van de bouwhoogte die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, een nadeel van de bezonning kan optreden bij de woningen van de eisers die wonen aan de [straat] . Op de zitting heeft de architect de zonnestudie toegelicht. In de periode half februari tot half maart verdwijnt vanaf de woningen van eisers aan de [straat] gezien de zon circa drie weken vanaf 16.30 uur tot zonsondergang achter het appartementengebouw. Gelet op de tijd waarop de zon in deze periode van het jaar ondergaat, kunnen eisers deze drie weken ongeveer driekwartier per dag nadeel van de bezonning ondervinden. Het college vindt het nadeel van de bezonning voor eisers als gevolg van de extra bouwlaag dusdanig beperkt dat hierdoor geen sprake is van een onevenredige aantasting van hun belangen. De rechtbank kan deze belangenafweging volgen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eisers geen bezonningsonderzoek hebben overgelegd waaruit blijkt dat de zonnestudie die de architect heeft opgesteld en die door het college in haar belangenafweging is meegewogen, onjuist is.
Beperking van daglicht
13. Naar het oordeel van de rechtbank is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat bij een afstand van 17,70 meter tussen de bestaande bebouwing aan de [straat] en het te bouwen appartementengebouw als gevolg van een extra bouwlaag een beperking van daglicht in het appartement van de eiseres die aan de [straat] woont zal optreden.
Privacy en uitzicht
14. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat bij de situering van de balkons en de plaatsing van de raampartijen rekening is gehouden met de privacy van eisers. Vanuit het appartementengebouw zal er geen inkijk zijn in het appartement van de eiseres die aan de [straat] woont. Het college acht bij een afstand van minimaal 40 meter de aantasting van privacy door inkijk en (stem)geluid door een extra bouwlaag bij de woningen van de eisers die aan de [straat] wonen niet erg waarschijnlijk. Op grond van het bestemmingsplan zijn immers al appartementen in de tweede en derde bouwlaag toegestaan. Volgens het college is geen sprake van een onevenredige aantasting van de privacy van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze afweging in redelijkheid kunnen maken. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in omgevingsrechtszaken hebben eisers geen recht op blijvend uitzicht. [3] De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat de extra bouwlaag ervoor zorgt dat het uitzicht van eisers onevenredig wordt verminderd ten opzichte van wat al mocht op basis van het bestemmingsplan.
Toename van verkeer
15. Eisers verwachten overlast van verkeer. De nauwe straten hebben onvoldoende capaciteit voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Eisers voeren aan dat voordat het college de omgevingsvergunning kon verlenen, het gemeentebestuur naar aanleiding van een al lopend verkeersonderzoek eerst een besluit had moeten nemen over de herziening van de verkeerssituatie op het kruispunt [kruispunt] .
16. In het bestreden besluit en op de zitting heeft het college het standpunt ingenomen dat het bouwplan maar een relatief geringe impact heeft op de verkeersstromen rondom het perceel. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat binnen de kaders van het bestemmingsplan in twee bouwlagen hetzelfde aantal appartementen gerealiseerd zou kunnen worden met daaronder op de begane grond nog een plint met commerciële en/of maatschappelijke functies. In het bestemmingsplan is in de afwikkeling van deze extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie al voorzien.
17. Het had op de weg van eisers gelegen om het standpunt dat zij op de zitting innamen dat door de voetprint van het nieuw te bouwen appartementengebouw – die afwijkt van het bouwvlak in het bestemmingsplan – een herinrichting van het kruispunt [kruispunt] niet meer mogelijk is, te onderbouwen. Dit hebben zij niet gedaan. De rechtbank ziet in wat eisers op zitting hierover hebben aangegeven geen reden om aan te nemen dat herinrichting van het kruispunt onmogelijk wordt door het vergunde bouwplan.
Parkeren
18. Eisers voeren aan dat er onvoldoende parkeercapaciteit is in de directe omgeving van het appartementengebouw. Zij vrezen voor een waterbedeffect in de buurt waardoor er ook in de [straat] straks onvoldoende parkeerplaatsen overblijven voor de huidige bewoners.
19. Op grond van het 'Parapluherziening Parkeren' (het paraplubestemmingsplan) moet bij een bouwplan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. [4] Of bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt door het college bepaald aan de hand van de meest recente normen zoals deze door het CROW zijn vastgesteld. Bij de toepassing van deze normen moet worden uitgegaan van de kolom 'rest bebouwde kom' en van de rij 'matig stedelijk'. Vervolgens moet worden uitgegaan van het gemiddelde van de bandbreedte die wordt aangegeven. [5]
20. In de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning, is de parkeerbehoefte van het appartementengebouw aan de hand van de CROW-normen berekend en vergeleken met de reeds bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. Er is een vergelijking gemaakt met de functie restaurant waarvoor de bestaande bebouwing in eerste instantie werd gebouwd. Ook is de parkeerbehoefte van het appartementengebouw vergeleken met de parkeerbehoefte van de functie café, waarvoor de bestaande bebouwing later nog werd gebruikt. Uit de berekening en de vergelijkingen met de bestaande parkeerbehoefte blijkt dat bij het appartementengebouw maximaal zeven nieuwe parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid. In de half verdiepte parkeergarage worden volgens de bij de omgevingsvergunning behorende plattegronden tien nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat bij het appartementengebouw wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dat er in de praktijk nu al onvoldoende parkeerplaatsen zijn en dat dat met de realisering van de appartementen ook zo zal zijn is daarbij niet relevant, omdat bij het verlenen van een vergunning voor afwijkend gebruik van een perceel slechts hoeft te worden berekend wat de “extra” behoefte is ten opzichte van de bestaande functie. Een al bestaand tekort hoeft volgens vaste jurisprudentie niet opgelost te worden. [6] Nu door het bouwplan wordt voldaan aan de extra parkeerbehoefte is voldoende aangetoond dat de situatie niet zal verslechteren.

Conclusie en gevolgen

21. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat eisers door de omgevingsvergunning niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Eisers krijgen door het appartementengebouw met één bouwlaag meer ten opzichte van de bouwmogelijkheden die op grond van het bestemmingsplan op het perceel zijn toegestaan te maken met een verlies aan uitzicht en een nadeel van de bezonning in de periode medio februari-medio maart. Deze nadelen voor eisers heeft het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning onderkend en afgewogen tegen de voordelen van het appartementengebouw dat volgens het college een kwaliteitsimpuls betekent voor het centrum- en havengebied en een bijdrage levert aan een gedifferentieerd woningaanbod in [woonplaats] . Volgens het college zal een bouwplan dat binnen de kaders van het bestemmingsplan wordt ontwikkeld minder kwaliteit en negatieve effecten op de woonomgeving hebben, omdat er dan meer woningen per verdieping met allemaal een eigen balkon gerealiseerd zouden moeten worden om het plan financieel haalbaar te maken. Ook zal het parkeren dan op maaiveld moeten plaatsvinden in plaats van in een half verdiepte parkeergarage waarbij de auto’s aan het zicht worden ontnomen. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat het college het belang van vergunninghouder en het algemeen belang voor [woonplaats] zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eisers bij een gebouw van één bouwlaag minder.
22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat vergunninghouder het appartementengebouw conform de aan haar verleende omgevingsvergunning mag bouwen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en
mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3o, van de Wabo kan het college een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen als het bouwen van het appartementengebouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.Artikelen 5.2.1, sub d, en 23, aanhef en onder b, van de regels in combinatie met de verbeelding van het bestemmingsplan.
3.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:503.
4.Artikel 2.3.11 van de regels van het paraplubestemmingsplan, in combinatie met artikel 22 van de regels van het bestemmingsplan.
5.Artikel 2.3.11 van de regels van het paraplubestemmingsplan in combinatie met de ‘Notitie toepassing parkeernormen’.
6.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1739.