ECLI:NL:RBMNE:2023:886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
551566 / HA RK 23-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; geen blijk van vooringenomenheid rechter

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. R.C. Moed, bestuursrechter. Het wrakingsverzoek werd ingediend door een verzoeker die zich benadeeld voelde door de rechterlijke beslissingen in een lopende procedure tegen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en noemde verschillende gronden, waaronder het aanmerken van de gemeente als belanghebbende en de aanwezigheid van de parketpolitie tijdens de zitting.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de aangevoerde gronden betrekking hadden op procesbeslissingen en dat deze geen blijk gaven van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking is, tenzij deze objectief kan worden geïnterpreteerd als blijk van vooringenomenheid.

Daarnaast werd opgemerkt dat de verzoeker tijdens de zitting dreigementen had geuit aan de rechter, wat leidde tot de beslissing om een wrakingsverbod op te leggen voor toekomstige verzoeken. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek om wraking in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 551566 / HA RK 23-19
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
21 februari 2023
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2023, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen mr. R.C. Moed, bestuursrechter bij deze rechtbank
- de schriftelijke reactie van mr. Moed van 1 februari 2023
- de pleitnotitie met bijlagen van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 7 februari 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verschenen de heer [verzoeker] . Mr. S. ter Braake, gemachtigde van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directoraat-Generaal Bestuur Ruimte en Wonen (verder: het ministerie BZK), de verwerende partij in de hoofdzaak, heeft via een videoverbinding deelgenomen. Mr. Moed is eveneens verschenen.
Met de heer [verzoeker] zijn drie belangstellenden meegekomen en met mr. Moed is één belangstellende meegekomen
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.C. Moed als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 22/2488. Deze zaak betreft een beroep op bezwaar procedure tegen het door het ministerie BZK genomen besluit om het door verzoeker ingediende bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2.
Verzoeker heeft kort en zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter heeft zich partijdig getoond in de hoofdzaak. Dat blijkt uit de volgende punten:
(1) de rechter heeft de gemeente [gemeente] als belanghebbende in de hoofdzaak aangemerkt, aan de gemeente stukken toegestuurd en de gemeente toegelaten tot de zitting;
(2) de rechter heeft discriminatoir gehandeld ten opzichte van het ras van verzoeker door de aanwezigheid van parketpolitie tijdens de zitting,
(3) de rechter heeft voorafgaand aan de zitting al besloten het besluit van het ministerie BZK alleen procesmatig te toetsen en het besluit niet inhoudelijk te willen toetsen aan het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM), terwijl dit wel verplicht is.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar (schriftelijke) reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij verzoeker tijdens de zitting heeft medegedeeld wat de procedurele gang van zaken is in de hoofdzaak en welke vraag ter beantwoording aan de rechter voorligt. Deze procedurele gang van zaken stond ook vermeld in de zittingsagenda, die voorafgaand aan de zitting naar verzoeker is verstuurd. Daarmee heeft de rechter zich niet partijdig getoond en ook nog geen beslissing genomen over de rechtmatigheid van het door het ministerie BZK genomen besluit op bezwaar. Dat de gemeente [gemeente] als derde-belanghebbende is aangemerkt, heeft te maken met het feit dat het onderliggende besluit dat verzoeker vernietigd wil zien van de gemeente [gemeente] afkomstig is. De aanwezigheid van de parketpolitie bij de zitting is door de beveiliging van de rechtbank nodig geacht.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De door verzoeker genoemde redenen voor het wrakingsverzoek betreffen allemaal procesbeslissingen. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter enkel heeft medegedeeld welke vraag de rechter in de hoofdzaak dient te beantwoorden. Ook de aanwezigheid van de parketpolitie en het aanmerken van de gemeente [gemeente] als belanghebbende heeft zij geprobeerd uit te leggen aan verzoeker, zo blijkt uit het proces-verbaal. Daaruit kan naar objectieve maatstaven geen blijk van vooringenomenheid worden afgeleid. Evenmin kan daaruit naar objectieve maatstaven een discriminatoire bejegening tegenover het ras van verzoeker worden afgeleid, zoals door verzoeker is aangevoerd. Verzoeker heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer nog betoogd dat het proces-verbaal valselijk is opgemaakt, omdat er tijdens de zitting in de hoofdzaak opmerkingen zijn gemaakt die niet in het proces-verbaal zijn weergegeven. Het proces-verbaal is echter een zakelijke weergave van wat er ter zitting is besproken en geen letterlijke weergave. Dat de rechter zich tot deze zakelijke weergave heeft beperkt, duidt niet op vooringenomenheid.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.5.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer UTR 22/2488, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat verzoeker tijdens de zitting heeft verklaard dat hij aangifte bij de politie zal doen indien de rechter zich niet zal verschonen in de hoofdzaak en dat hij de rechter opnieuw zal wraken als de gemeente [gemeente] belanghebbende blijft in de hoofdzaak. In het belang van de voortgang van de hoofdzaak moet worden voorkomen dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 22/2488 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer UTR 22/2488 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Crouwel, voorzitter, en mr. E.W.A. Vonk en
mr. A.F. Hermans als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en door mr. A.F. Hermans in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.