In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de opeisbaarheid van een geldlening centraal. [Eiseres sub 2] heeft aan [gedaagde] een bedrag van € 4.400,- geleend in drie tranches, bedoeld voor schoolgeld, huur en levensonderhoud. [Gedaagde] erkent de schuld, maar stelt dat het bedrag niet opeisbaar is. De eisende partijen vorderen betaling van het geleende bedrag, rente en buitengerechtelijke kosten. Tijdens de zitting is vastgesteld dat [eiseres sub 2] de geldlening heeft verstrekt en dat er een contractuele rente van 3% per jaar verschuldigd is. De kern van het geschil is of de lening opeisbaar is, waarbij [gedaagde] verwijst naar de akte van geldlening die stelt dat de aflossing 'zo snel mogelijk' zal plaatsvinden. De kantonrechter oordeelt dat de oude regels van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, aangezien de lening vóór 1 januari 2017 is afgesloten. De rechter concludeert dat [eiseres sub 2] het geleende bedrag na een redelijke termijn kan opeisen, en dat er voldoende tijd is verstreken sinds de lening is verstrekt. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het geleende bedrag en de verschuldigde rente, maar wijst de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de aanmaning niet aan de wettelijke eisen voldeed. De proceskosten worden eveneens aan [gedaagde] opgelegd.