ECLI:NL:RBMNE:2023:862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
9937078 UC EXPL 22-4068
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake overeenkomst van opdracht en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat op 30 maart 2022 is uitgesproken. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht tussen [handelsnaam 1] en [opposant], waarbij [opposant] fiscaal-administratieve werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam 1]. In 2019 heeft [handelsnaam 1] de overeenkomst opgezegd, maar [opposant] heeft de beëindiging bevestigd en beloofd om nog werkzaamheden te verrichten. [handelsnaam 1] heeft echter gesteld dat [opposant] zijn verplichtingen niet is nagekomen en heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. [handelsnaam 1] vordert schadevergoeding van € 12.090,32, terwijl [opposant] in reconventie betaling van zijn openstaande facturen en buitengerechtelijke kosten vordert.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [opposant] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen en dat de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [opposant] niet bevoegd was om zijn verplichtingen op te schorten en dat hij geen opeisbare vordering op [handelsnaam 1] had. De vordering van [handelsnaam 1] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij een bedrag van € 5.154,60 is toegewezen, evenals de wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van [handelsnaam 1] toegewezen, maar de vordering van [opposant] in reconventie is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [opposant].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9937078 UC EXPL 22-4068 RvdH/1037
Vonnis van 11 januari 2023
inzake
[geopposeerde] , h.o.d.n. [handelsnaam 1],
wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [handelsnaam 1] ,
oorspronkelijk eisende partij in conventie,
gedaagde partij in het verzet,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen:
[opposant] , h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [opposant] ,
oorspronkelijk gedaagde partij in conventie,
eisende partij in het verzet,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 30 maart 2022 met kenmerk 9731402 \ UC EXPL 22-1692,
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie) met producties 1 tot en met 18,
  • de conclusie van repliek en conclusie van antwoord in reconventie met productie 8 en 9,
  • de akte overlegging productie 10 van 22 november 2022 van [handelsnaam 1] ,
  • de mondelinge behandeling op 5 december 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[opposant] exploiteert een onderneming in fiscaal-juridische adviezen, belastingaangiften en estate planning/boedelbeheer. [handelsnaam 1] exploiteert ook een onderneming. [opposant] heeft vanaf 2013 in opdracht van [handelsnaam 1] werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden waren fiscaal-administratief van aard en bestonden in ieder geval uit het doen van belastingaangiften.
2.2.
In 2019 heeft [handelsnaam 1] aan [opposant] kenbaar gemaakt dat hij de inzet van [opposant] wil beëindigen en heeft hij de overeenkomst opgezegd. [opposant] heeft die beëindiging in zijn e-mail van 4 oktober 2019 bevestigd en daarbij toegezegd dat hij nog werkzaamheden zal verrichten om de administratie en aangiften tot en met het boekjaar 2018 op orde te brengen. [opposant] heeft dat niet gedaan en verricht inmiddels geen werkzaamheden meer voor [handelsnaam 1] . [handelsnaam 1] heeft de nieuwe overeenkomst (van 4 oktober 2019) bij brief van 11 oktober 2021 buitengerechtelijk ontbonden.
2.3.
[handelsnaam 1] maakt in deze procedure aanspraak op een vergoeding van de schade als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst, in totaal € 12.090,32. Dit bedrag bestaat uit de door [handelsnaam 1] aan [opposant] betaalde kosten voor 2017 en 2018, in totaal € 6.935,72 en € 5.154,60 aan kosten voor het inschakelen van een andere fiscalist voor het herstel en afronden van de administratieve werkzaamheden over de boekjaren 2016 tot en met 2018. [handelsnaam 1] vordert ook de wettelijke rente over dat bedrag en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.4.
[opposant] voert aan dat de buitengerechtelijke ontbinding niet rechtsgeldig is, omdat hij niet in verzuim verkeert. [opposant] stelt dat hij zijn werkzaamheden heeft opgeschort, in de eerste plaats omdat [handelsnaam 1] niet de benodigde informatie heeft aangeleverd en in de tweede plaats omdat [handelsnaam 1] niet heeft betaald voor alle werkzaamheden. De volgende posten laat [handelsnaam 1] volgens [opposant] onbetaald:
  • 2010 en 2011 factuur 2012033 € 3.459,33 (A)
  • Openstaande postenlijst per 31 december 2019 € 6.166,76 (B)
  • Vorderingen [onderneming] B.V. € 4.165,01 (C)
  • Nog te factureren 2013 (afgeleid van balans) € 3.043,15 (D)
  • Nog te factureren 2014 (afgeleid van balans) € 2.897,95 (D)
[opposant] heeft, ondanks de door hem gestelde opschorting, wel de fiscale inlevertermijnen gerespecteerd en de daarvoor benodigde werkzaamheden verricht.
2.5.
[opposant] vordert in reconventie dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de ontbinding niet rechtsgeldig is. Daarnaast vordert [opposant] betaling van zijn facturen en de kosten voor het verzenden van een pakket, in totaal € 19.819,90 en de buitengerechtelijke kosten van € 3.025,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.6.
[handelsnaam 1] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [opposant] .
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzet [opposant]
3.1.
In artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na onder andere het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Uit de e-mail van 11 april 2022 van de gemachtigde van [opposant] aan de gemachtigde van [handelsnaam 1] leidt de kantonrechter af dat [opposant] in ieder geval vanaf die datum bekend was met het verstekvonnis. De verzettermijn heeft daarom aanvang genomen op 11 april 2022. De verzetdagvaarding is op 9 mei 2022 betekend. Dat is tijdig. [opposant] kan in zoverre in zijn verzet worden ontvangen.
De beoordeling
3.2.
De vordering in reconventie van [opposant] is gelijk aan een deel van zijn verweer tegen de vordering in conventie van [handelsnaam 1] . Daarom wordt de reconventionele vordering samen met de conventionele vordering behandeld.
3.3.
De kantonrechter constateert dat [handelsnaam 1] de overeenkomst in 2019 heeft opgezegd en dat partijen daarna nieuwe afspraken hebben gemaakt, die [opposant] heeft bevestigd in zijn e-mail van 4 oktober 2019. Die afspraken hebben te gelden als een nieuwe overeenkomst, op grond waarvan [opposant] verplicht is om de administratie en aangiften tot en met het boekjaar 2018 in orde te maken. In deze procedure zal eerst moeten worden beoordeeld of [opposant] tekortgeschoten is in de nakoming van die verplichtingen, om daarna te beoordelen of [opposant] in verzuim was en gehouden is om de door [handelsnaam 1] gestelde schade te vergoeden. In dit vonnis wordt vastgesteld dat [opposant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat hij in verzuim verkeert en dat [handelsnaam 1] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Ook wordt geconcludeerd dat [opposant] zijn werkzaamheden niet mocht opschorten. Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.
3.4.
De kantonrechter gaat er bij de beoordeling van uit dat [opposant] (een deel van) zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. [opposant] heeft niet weersproken dat hij de administratie en aangiften tot en met het boekjaar 2018 niet in orde heeft gemaakt. Inmiddels is volgens [handelsnaam 1] ook gebleken dat [opposant] over 2015 en 2017 geen winstaangifte heeft gedaan en hij in diverse jaren met nulbedragen heeft gewerkt. [handelsnaam 1] stelde aanvankelijk ook dat [opposant] de aangifte over 2016 niet heeft ingediend, maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat die ook met nulbedragen is ingediend.
Was [opposant] bevoegd om de nakoming van zijn verplichtingen op te schorten? Nee.
Aanleveren gegevens door [handelsnaam 1]
3.5.
[opposant] stelt in de eerste plaats dat hij een beroep op opschorting kan doen, omdat [handelsnaam 1] niet de benodigde gegevens heeft ingeleverd. [handelsnaam 1] zou daardoor in schuldeisersverzuim verkeren, aldus [opposant] . De kantonrechter is van oordeel dat [opposant] niet heeft onderbouwd dat hij [handelsnaam 1] concreet om gegevens heeft gevraagd, anders dan om de machtigingen die [handelsnaam 1] vervolgens ook heeft verstrekt.
3.6.
[opposant] verwijst in dit kader naar zijn e-mail van 8 september 2020 aan [A] (productie 8a bij de dagvaarding). Hij noemt daarin slechts in algemene zin dat er ‘talloze vraagposten zijn’, maar zegt daarbij ook dat hij daarvoor geen tijd heeft. De kantonrechter leidt daaruit geen concreet verzoek om de noodzakelijke loonadministratie af.
3.7.
Omdat er sprake is van specifiek voor de aangifte benodigde stukken, mocht van [opposant] – in zijn hoedanigheid van opdrachtnemer voor fiscaal-administratieve werkzaamheden – wel worden verwacht dat hij [handelsnaam 1] daar concreet om verzocht. Van [handelsnaam 1] kan immers niet worden verwacht dat hij weet welke gegevens [opposant] nodig heeft, terwijl die gegevens voor [opposant] kennelijk noodzakelijk zijn om zijn werkzaamheden volledig uit te kunnen voeren.
3.8.
Het beroep op opschorting slaagt in zoverre niet. Uit het voorgaande volgt dat er evenmin sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [handelsnaam 1] .
Betaling facturen door [handelsnaam 1]
3.9.
[opposant] stelt in de tweede plaats dat hij een beroep op opschorting kan doen, omdat [handelsnaam 1] hem niet heeft betaald. [opposant] noemt een aantal posten (A tot en met C) die voortkomen uit twee overzichten van zijn debiteuren per 31 december 2019 (productie 17 en 18) en één post (D) die is gebaseerd op de balans van [handelsnaam 1] , samen in totaal € 19.732,20.
3.10.
De kantonrechter stelt vast dat [opposant] geen facturen heeft overgelegd, waardoor het niet duidelijk is op welke werkzaamheden de in de debiteurenoverzichten genoemde facturen betrekking hebben en of [handelsnaam 1] die (nog) aan [opposant] verschuldigd is. [opposant] heeft zijn vorderingen genoemd onder de posten A tot en met C daarom onvoldoende onderbouwd. Onder D noemt [opposant] nog te factureren vorderingen, gebaseerd op de post ‘accountantskosten’ op de balans van [handelsnaam 1] . Ook deze vorderingen heeft [opposant] onvoldoende onderbouwd; de vorderingen zijn nog niet gefactureerd en de enkele omstandigheid dat [handelsnaam 1] kosten op zijn balans heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat hij die één op één verschuldigd is aan [opposant] .
3.11.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter ten aanzien van de posten A tot en met C het volgende:
  • Over de posten van 15 oktober 2013 van € 441,04, 10 april 2015 van € 798,60, 15 september 2016 van € 279,51 en 18 oktober 2016 van € 279,51 (post B van de vordering van [opposant] ) stelt [handelsnaam 1] dat die vorderingen zijn verjaard, omdat de verjaringstermijn is verstreken zonder dat door [opposant] een stuitingshandeling is verricht. [opposant] heeft dat laatste niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat hij geen stuitingshandeling heeft verricht en dat de rechtsvordering tot betaling van deze vorderingen is verjaard.
  • Over de factuurposten van 22 april 2019 van € 976,47 en € 325,49 stelt [handelsnaam 1] dat die facturen door [opposant] op 27 augustus 2020 zijn gecrediteerd. [opposant] heeft dat niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [handelsnaam 1] deze facturen niet meer hoeft te betalen.
  • [handelsnaam 1] betwist bij gebrek aan wetenschap dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vorderingen van [onderneming] B.V. op [handelsnaam 1] ter hoogte van in totaal € 4.165,01, factuurdatum 30 september 2013 (volgens overzicht in productie 18, post C van de vordering van [opposant] ). [opposant] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij de rechtsopvolger van [onderneming] B.V. is en dat uit hoofde daarvan de vorderingen van die vennootschap aan hem zijn overgedragen. Evenmin heeft [opposant] onderbouwd dat hij daarvan op enig moment mededeling heeft gedaan aan [handelsnaam 1] . Dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie en [opposant] uit hoofde daarvan € 4.165,01 van [handelsnaam 1] heeft te vorderen, is daarom niet gebleken.
Tussenconclusie
3.12.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [opposant] niet bevoegd was om de nakoming van zijn verplichtingen op te schorten.
3.13.
[opposant] heeft geen opeisbare vordering op [handelsnaam 1] . Dat betekent dat de vordering van [opposant] in reconventie tot veroordeling van [handelsnaam 1] tot betaling van € 19.732,20 wordt afgewezen.
Is de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden door [handelsnaam 1] ? Ja.
3.14.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 BW).
3.15.
[opposant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij heeft de belastingaangiften over in ieder geval 2016 tot en met 2018 onvolledig ingediend. [handelsnaam 1] heeft [opposant] per e-mail van 23 oktober 2020 in gebreke gesteld en hem een termijn van tien dagen gegund om te bevestigen dat hij de afspraken zal nakomen. [opposant] heeft dat niet gedaan en is de afspraken niet nagekomen, hij verkeert daarom in verzuim.
3.16.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De kantonrechter merkt daarbij op dat de tekortkoming ziet op één van de kernwerkzaamheden die [opposant] voor [handelsnaam 1] had moeten verrichten.
3.17.
[handelsnaam 1] heeft de overeenkomst per brief van 11 oktober 2021 daarom rechtsgeldig ontbonden. Dat leidt ertoe dat de kantonrechter hierna in zal gaan op de vordering van [handelsnaam 1] tot vergoeding van de schade. De kantonrechter zal daarom niet bepalen dat de ontstane schade geheel te wijten is aan het niet-voldoen van de verplichtingen door [handelsnaam 1] , zoals [opposant] heeft gevorderd. Het betekent ook dat de door [opposant] in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de ontbinding niet heeft kunnen plaatsvinden, wordt afgewezen. De overeenkomst tussen partijen is door de ontbinding niet meer in stand.
Kan [handelsnaam 1] aanspraak maken op een (schade)vergoeding? Deels.
3.18.
[handelsnaam 1] stelt dat hij door de handelswijze van [opposant] schade heeft geleden en dat de hoogte van die schade € 12.090,32 is.
Ongedaanmakingsverbintenis
3.19.
De kantonrechter vat het eerste deel van de vordering van [handelsnaam 1] (€ 6.935,77) op als een vordering tot nakoming van een verbintenis tot ongedaanmaking, als bedoeld in artikel 6:271 BW. In dat artikel is bepaald dat een ontbinding partijen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen en dat voor zover die reeds zijn nagekomen, de rechtsgrond door de nakoming in stand blijft, maar voor partijen een verbintenis ontstaat tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
3.20.
[handelsnaam 1] stelt dat hij [opposant] € 6.935,77 heeft betaald voor zijn werkzaamheden ten aanzien van de boekjaren 2017 en 2018. [handelsnaam 1] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat deze betalingen betrekking hebben op de overeenkomst (van 4 oktober 2019) die hij op 11 oktober 2021 heeft ontbonden. Niet is gesteld of gebleken dat [handelsnaam 1] uit hoofde van die overeenkomst een betalingsverplichting jegens [opposant] had en daaraan heeft voldaan. Daarom wijst de kantonrechter dit deel van de vordering af.
Schadevergoeding
3.21.
Het tweede deel van de vordering van [handelsnaam 1] (€ 5.154,60) betreft een vergoeding van schade op grond van artikel 6:74 jo. 6:277 BW.
3.22.
Voor zover er sprake is van toerekenbare tekortkomingen van [opposant] in de door hem verrichte werkzaamheden heeft [handelsnaam 1] in beginsel recht op een vergoeding van schade op grond van artikel 6:74 BW. Voor zover [opposant] schade heeft geleden doordat geen wederzijdse nakoming van de overeenkomst heeft plaatsgevonden (maar ontbinding) heeft [handelsnaam 1] in beginsel recht op een vergoeding van die schade op grond van artikel 6:277 BW.
3.23.
[handelsnaam 1] stelt dat zijn schade bestaat uit de kosten van de fiscalist die de administratie en de aangiften over de boekjaren 2016 tot en met 2018 alsnog op orde heeft gebracht. [opposant] heeft (de omvang van) deze schade en de noodzaak tot het inschakelen van de fiscalist slechts in algemene bewoordingen betwist. De kantonrechter wijst dit deel (€ 5.154,60) van de vordering daarom toe. Ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag, met ingang van 26 oktober 2021 zijnde het einde van de betalingstermijn die aan [opposant] is gegund in de brief van 11 oktober 2021, wordt toegewezen.
Tussenconclusie
3.24.
De vordering uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis wordt afgewezen.
De vordering tot vergoeding van de schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.154,60, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten [handelsnaam 1]
3.25.
[handelsnaam 1] vordert een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen daarvoor is voldaan. De kantonrechter stelt vast dat [handelsnaam 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.084,04 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 632,73 exclusief BTW bij de toegewezen vordering van € 5.154,60 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 632,73 aan buitengerechtelijke incassokosten toe.
3.26.
[handelsnaam 1] heeft ook de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Buitengerechtelijke incassokosten zijn een vorm van vermogensschade. De rente gaat lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is dit het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. [handelsnaam 1] heeft niet gesteld dat hij de kosten al heeft betaald. Daarom wijst de kantonrechter dit deel van de vordering af.
Buitengerechtelijke kosten [opposant] en kosten verzending
3.27.
[opposant] vordert een bedrag van € 3.025,- aan buitengerechtelijke kosten, bestaande uit advocaatkosten. Enige toelichting bij of onderbouwing van deze vordering ontbreekt. De kantonrechter wijst die daarom af.
3.28.
Daarnaast vordert [opposant] betaling van € 87,60 vanwege de kosten voor het verzenden, verzamelen en inpakken van de fysieke administratie. De grondslag voor deze vordering ontbreekt. De kantonrechter wijst die daarom af.
Proceskosten
3.29.
[opposant] is de partij die in overwegende mate ongelijk krijgt en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen (proces)kosten moet dragen en de proceskosten van [handelsnaam 1] aan hem moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [opposant]
in conventieals volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 142,13
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
622,00(2 punten x tarief € 311,00)
Totaal € 1.457,13
3.30.
[opposant] krijgt ook in reconventie ongelijk en wordt daarom ook in reconventie in de kosten veroordeeld. Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie wordt de helft van het aantal punten toegekend. Het toepasselijke tarief is afgeleid van de waarde van de vordering in reconventie. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [handelsnaam 1]
in reconventievastgesteld op € 498,- aan salaris gemachtigde (2 punten x € 498,- x factor 0,5).
3.31.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
veroordeelt [opposant] om aan [handelsnaam 1] tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.154,60 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 oktober 2021 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [opposant] om aan [handelsnaam 1] tegen bewijs van kwijting te betalen € 632,73;
4.3.
veroordeelt [opposant] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [handelsnaam 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.457,13, waarin begrepen € 622,00 aan salaris gemachtigde;
4.4.
veroordeelt [opposant] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
4.7.
veroordeelt [opposant] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [handelsnaam 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 498,- aan salaris gemachtigde;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.