Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verstekvonnis van 30 maart 2022 met kenmerk 9731402 \ UC EXPL 22-1692,
- de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie) met producties 1 tot en met 18,
- de conclusie van repliek en conclusie van antwoord in reconventie met productie 8 en 9,
- de akte overlegging productie 10 van 22 november 2022 van [handelsnaam 1] ,
- de mondelinge behandeling op 5 december 2022.
2.Waar gaat het over?
- 2010 en 2011 factuur 2012033 € 3.459,33 (A)
- Openstaande postenlijst per 31 december 2019 € 6.166,76 (B)
- Vorderingen [onderneming] B.V. € 4.165,01 (C)
- Nog te factureren 2013 (afgeleid van balans) € 3.043,15 (D)
- Nog te factureren 2014 (afgeleid van balans) € 2.897,95 (D)
3.De beoordeling
- Over de posten van 15 oktober 2013 van € 441,04, 10 april 2015 van € 798,60, 15 september 2016 van € 279,51 en 18 oktober 2016 van € 279,51 (post B van de vordering van [opposant] ) stelt [handelsnaam 1] dat die vorderingen zijn verjaard, omdat de verjaringstermijn is verstreken zonder dat door [opposant] een stuitingshandeling is verricht. [opposant] heeft dat laatste niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat hij geen stuitingshandeling heeft verricht en dat de rechtsvordering tot betaling van deze vorderingen is verjaard.
- Over de factuurposten van 22 april 2019 van € 976,47 en € 325,49 stelt [handelsnaam 1] dat die facturen door [opposant] op 27 augustus 2020 zijn gecrediteerd. [opposant] heeft dat niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [handelsnaam 1] deze facturen niet meer hoeft te betalen.
- [handelsnaam 1] betwist bij gebrek aan wetenschap dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vorderingen van [onderneming] B.V. op [handelsnaam 1] ter hoogte van in totaal € 4.165,01, factuurdatum 30 september 2013 (volgens overzicht in productie 18, post C van de vordering van [opposant] ). [opposant] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij de rechtsopvolger van [onderneming] B.V. is en dat uit hoofde daarvan de vorderingen van die vennootschap aan hem zijn overgedragen. Evenmin heeft [opposant] onderbouwd dat hij daarvan op enig moment mededeling heeft gedaan aan [handelsnaam 1] . Dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie en [opposant] uit hoofde daarvan € 4.165,01 van [handelsnaam 1] heeft te vorderen, is daarom niet gebleken.
in conventieals volgt vastgesteld:
622,00(2 punten x tarief € 311,00)
in reconventievastgesteld op € 498,- aan salaris gemachtigde (2 punten x € 498,- x factor 0,5).