Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 15 tot en met 26,
- de mondelinge behandeling van 28 oktober 2022.
2.Wat is er gebeurd?
3.Wat willen partijen van elkaar en wat is over en weer de reactie daarop?
[eiseres] legde aanvankelijk aan haar vordering primair ten grondslag dat er sprake is van indeplaatsstelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] dat standpunt ingetrokken.
- de hoofdsom van € 25.202,50,
- de wettelijke handelsrente tot en met 25 maart 2022 ter hoogte van € 9.157,46,
- de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.118,04.
onderhuurovereenkomst heeft gesloten, maar onderbouwt dat niet. De verwijzing naar artikel 8.4 van de tussen [eiseres] en [onderneming] gesloten huurovereenkomst kan [gedaagde] niet baten, reeds omdat uit de door [gedaagde] gegevens, waaronder haar productie 2, niet blijkt dat [onderneming] of [B] eigenaar/bestuurder van [gedaagde] is. Evenmin heeft [gedaagde] feiten en/of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [eiseres] heeft ingestemd met de door [gedaagde] gestelde
onderhuurrelatie. Het argument dat de wijziging van de tenaamstelling op de facturen van [eiseres] met ingang van 1 juli 2015 slechts vanwege administratieve redenen op verzoek van de boekhouder van [onderneming] en [gedaagde] is gedaan en daarom volgens [gedaagde] niets zegt over de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] , is onvoldoende om [eiseres] niet te volgen in haar gemotiveerde en onderbouwde stelling dat tussen haar en [gedaagde] een huurovereenkomst is ontstaan.
anderzijds [onderneming] en [gedaagde] , waarbij [onderneming] en [gedaagde] zijn vertegenwoordigd door
dezelfdebestuurders/aandeelhouders/gevolmachtigden, de tussen [eiseres] en [onderneming] gesloten huurovereenkomst is
beëindigden gelijktijdig tussen [eiseres] en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand is gekomen, waaraan [gedaagde] en [eiseres] vervolgens uitvoering hebben gegeven. Gezien vorenbedoelde beëindiging, is een opzegging of een ontbinding door [eiseres] dan wel [onderneming] niet aan de orde en het ontbreken daarvan dan ook rechtens niet relevant. De kantonrechter gaat ervan uit dat tijdens vorenbedoeld mondeling overleg de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [onderneming] is beëindigd ten tijde van het ontstaan van de huurrelatie tussen [eiseres] en [gedaagde] . Dat de tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst niet op papier is gezet doet niet af aan het bestaan van deze overeenkomst, omdat dit geen constitutief vereiste is [2] .
- [eiseres] heeft het gehuurde aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. [gedaagde] heeft het gehuurde feitelijk sinds medio 2015 in gebruik genomen. [gedaagde] heeft daarvoor rechtstreeks aan [eiseres] een prijs betaald.
- De betalingen per overschrijving refereren aan de nummers van de facturen die [eiseres] aan [gedaagde] voor de huur van het gehuurde heeft gestuurd. [gedaagde] heeft bij de overschrijvingen geen melding gemaakt van de door haar gestelde onderhuurrelatie met [onderneming] .
- Er is diverse correspondentie beschikbaar waarin [B] zich namens [gedaagde] opstelt als huurder van [eiseres] . In deze correspondentie geeft [B] er blijk van dat hij zich realiseert dat [gedaagde] verplichtingen jegens [eiseres] heeft. Aan de door [gedaagde] gestelde onderhuurrelatie wordt geheel niet gerefereerd.
- [B] heeft namens [gedaagde] een makelaar ingeschakeld om een nieuwe huurder te zoeken, die de plaats van [gedaagde] kan innemen. Dit blijkt uit de e-mails van [B] aan [eiseres] van 4 mei 2017 en 24 augustus 2017.
- [B] heeft namens [gedaagde] aan [eiseres] gevraagd of het mogelijk is om (een deel van) het gehuurde onder te verhuren, in ieder geval in de e-mails van 27 oktober 2020).
- Onder andere op 30 september 2021 vraagt [B] namens [gedaagde] per e-mail aan [eiseres] om een oplossing voor de huurachterstand die [gedaagde] heeft laten ontstaan.
- [B] erkent namens [gedaagde] in de e-mail van 30 september 2021 dat er sprake is van een huurovereenkomst die loopt tot en met het eerste kwartaal van 2022. In de e-mail van 15 oktober 2021 vertelt [B] over zijn zoektocht naar een nieuwe huurder en vraagt hij of [eiseres] het gehuurde wil terugnemen en of hij kan beginnen met het inlossen van de schuld. Daarna volgt ook nog de e-mail van 26 oktober 2021 waarin [B] opnieuw vraagt of [gedaagde] het gehuurde per 1 november 2021 mag opleveren.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep op verrekening.
- wettelijke handelsrente tot en met 25 maart 2022
€
9.157,46
in conventieals volgt vastgesteld:
in reconventievastgesteld op € 498,- aan salaris gemachtigde (2 punten x € 498,- x factor 0,5). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als hierna in de beslissing vermeld.