In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met zijn stiefdochter. De tenlastelegging betrof handelingen die zouden zijn gepleegd in de periode van 1 september 2006 tot en met 16 oktober 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel er bewijs lijkt te zijn voor (elementen van) de tenlastelegging en de verdachte een deel van de handelingen heeft bekend, het niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat deze handelingen in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van de betrokkenen en objectieve gegevens in het dossier. Aangeefster heeft verklaard dat de handelingen plaatsvonden toen zij in groep 6 zat, wat zou betekenen dat deze handelingen in 2005 hebben plaatsgevonden, terwijl de tenlastelegging een latere periode noemt. Hierdoor kon de rechtbank niet anders concluderen dan dat de verdachte van de feiten moest worden vrijgesproken. De benadeelde partij, de stiefdochter, had een schadevergoeding gevorderd, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder haar eigen kosten draagt.