ECLI:NL:RBMNE:2023:846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
UTR - 22 _ 4259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huurtoeslag en verzoek om betalingsregeling met beroep op evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft eiser op 6 december 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor een betalingsregeling met betrekking tot de terugvordering van huurtoeslag over de jaren 2018 en 2019. De Belastingdienst heeft op 21 januari 2022 een beslissing genomen waarbij de betalingscapaciteit van eiser is vastgesteld op € 222,- per maand. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt. Op 26 juli 2022 heeft de Belastingdienst het bezwaar afgewezen en de betalingscapaciteit opnieuw vastgesteld op € 490,- per maand, maar handhaafde de eerdere beslissing van € 222,- per maand.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij op 12 januari 2023 zijn zaak heeft toegelicht. Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat hij de berekening van de betalingscapaciteit niet betwist, maar dat hij het bedrag van € 222,- per maand niet kan betalen. Hij heeft een beroep gedaan op de menselijke maat en het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de betalingscapaciteit conform de geldende regelgeving is uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen zijn dat het besluit onevenredige gevolgen voor eiser heeft.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat hij niet voldoende onderbouwd heeft dat de vastgestelde betalingscapaciteit te hoog is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Belastingdienst niet verplicht was om de betalingscapaciteit te herzien. Eiser krijgt geen gelijk en de rechtbank heeft bepaald dat hij het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. Op 6 december 2021 heeft eiser verzocht om een betalingsregeling voor de terugvorderingsbeschikkingen huurtoeslag over 2018 en 2019.
2. Op 21 januari 2022 heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek van eiser om een betalingsregeling met dien verstande dat de betalingscapaciteit is vastgesteld op € 222,- per maand.
3. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft bij verweerder bezwaar gemaakt.
4. Op 26 juli 2022 heeft verweerder een beslissing op het bezwaar genomen en daarin het primaire besluit gehandhaafd. Vanwege de gewijzigde financiële situatie van eiser heeft verweerder de betalingscapaciteit opnieuw berekend en vastgesteld op € 490,- per maand. Omdat eiser niet in een slechtere positie kan komen te verkeren door het maken van bezwaar, heeft verweerder de betalingscapaciteit van € 222,- in het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eiser is het niet eens met de beslissing op bezwaar en heeft bij de rechtbank beroep ingesteld.
6. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. Eiser heeft op de zitting duidelijk gemaakt dat hij de berekening van de betalingscapaciteit die verweerder heeft gemaakt niet betwist. Eiser gaat ervan uit dat de berekening klopt. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij niet in staat is om het bedrag van € 222,- maandelijks te voldoen. Hij kan dat simpelweg niet betalen. Eiser doet een beroep op de menselijke maat.
8. De rechtbank stelt vast dat gelet op wat eiser op de zitting naar voren heeft gebracht niet in geschil is dat de berekening van de betalingscapaciteit conform de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en de Leidraad Invordering 2008 tot stand is gekomen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de berekening van verweerder in het bestreden besluit rechtmatig is.
9. De rechtbank vat het beroep van eiser op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 13b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is verweerder gehouden om de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
10. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet dat het bestreden besluit voor hem onevenredig uitpakt. Niet is gebleken dat het besluit voor eiser tot onevenredige gevolgen leidt. Eiser heeft alleen aangegeven dat de betalingscapaciteit te hoog is vastgesteld en dat hij het bedrag maandelijks niet kan betalen vanwege zijn financiële situatie, maar hij heeft dat verder niet onderbouwd. Ook op vragen van de rechtbank op de zitting heeft eiser dat niet voldoende inzichtelijk kunnen maken. Nu er geen aanknopingspunten zijn dat het besluit voor eiser onevenredig uitpakt, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de betalingscapaciteit te herzien en eventueel naar een lager bedrag bij te stellen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.