ECLI:NL:RBMNE:2023:844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
UTR - 21 _ 848
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning van een zalenverhuurcentrum in Utrecht na overtredingen van vergunningvoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan over de intrekking van de exploitatievergunning van een zalenverhuurcentrum in Utrecht. Eiseres, die het zalenverhuurcentrum exploiteert, had in 2015 een vergunning aangevraagd, maar deze werd aanvankelijk geweigerd op basis van een negatief advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Na een tweede advies van het LBB in 2016, waarin een mindere mate van gevaar werd vastgesteld, werd de vergunning alsnog verleend met specifieke voorschriften. In 2019 trok de burgemeester de vergunning in, omdat eiseres zich niet aan de voorschriften zou hebben gehouden, waaronder het bijhouden van een actuele personeelslijst en het aangaan van een arbeidsrelatie met een persoon die eerder als risicofactor was aangemerkt.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de burgemeester handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 20 december 2022 behandeld. Eiseres voerde aan dat er geen overtredingen waren en dat de burgemeester ten onrechte de vergunning had ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had vastgesteld dat eiseres de voorschriften had overtreden, maar dat eiseres er ook op mocht vertrouwen dat de voorschriften niet op het dienstverband van haar vertegenwoordiger van toepassing waren. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de intrekking op andere gronden kon worden gedragen.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de vergunning in te trekken, maar dat de intrekking niet onevenredig was. Eiseres kreeg gedeeltelijk gelijk, maar de burgemeester moest wel de proceskosten vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vergunninghouders om zich strikt aan de voorwaarden van hun vergunning te houden, vooral in situaties waar integriteit en mogelijke strafbare feiten aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/848

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, de burgemeester

(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiseres exploiteert een zalenverhuurcentrum gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats] . [vertegenwoordiger eiseres] is eigenaar van het zalenverhuurcentrum. Op 30 september 2015 heeft eiseres aan de burgemeester gevraagd om een exploitatievergunning. In eerste instantie weigerde de burgemeester om aan eiseres een exploitatievergunning te verlenen vanwege het advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) van 7 april 2016. Daarin concludeerde het LBB dat de aangevraagde beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. [1] Dit ernstig gevaar was gebaseerd op een ernstig vermoeden dat [bedrijf 2] B.V. op tijdstippen in de periode van 2009 tot 2012 de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op 29 mei 2012 de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) had overtreden en dat [vertegenwoordiger bedrijf 2] aan deze feiten feitelijk leiding had gegeven. Eiseres staat in relatie tot deze strafbare feiten omdat zij volgens het LBB in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot [bedrijf 2] B.V. en [vertegenwoordiger bedrijf 2] . [bedrijf 2] B.V. en [vertegenwoordiger bedrijf 2] waren aangemerkt als financiers van [eiseres] B.V..
2. Op 20 juli 2016 bracht het LBB opnieuw een advies uit. In dat advies concludeerde het LBB dat er een mindere mate van gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen vanwege het recent verbroken zakelijke samenwerkingsverband en de recent verbroken financieringsrelatie tussen eiseres en [bedrijf 2] B.V. en [vertegenwoordiger bedrijf 2] . Op 8 september 2016 heeft de burgemeester, naar aanleiding van het tweede advies van het LBB, besloten om de exploitatievergunning aan eiseres te verlenen en daaraan onder meer de volgende specifieke voorschriften verbonden [2] :
Het is u niet toegestaan direct of indirect al dan niet financiële zakelijke transacties te verrichten dan wel enige vorm van samenwerking aan te gaan met de heer [vertegenwoordiger bedrijf 2] (geboren [geboortedatum] -1982) en/of aan hem bestaande dan wel nog op te richten gelieerde bedrijven;
Het is u niet toegestaan de heer [vertegenwoordiger bedrijf 2] als leidinggevende noch in enig andere functie of anderszins in of ten behoeve van het horecabedrijf in het perceel [adres] werkzaamheden te laten verrichten dan wel op enige andere wijze zeggenschap uit te (laten) oefenen in of ten behoeve van uw bedrijf;
(…)
5) U dient voor de duur van vijf aaneengesloten jaren, ingaande de datum van onderliggend besluit een register bij te houden welke personen (waaronder uzelf) wanneer in uw inrichting werkzaam zijn. Dit register dient dagelijks geactualiseerd te worden en te allen tijde actueel en volledig ingevuld te zijn. Voorts dient het register in de zaak aanwezig te zijn en op verzoek getoond dan wel verstrekt te worden aan een daartoe bevoegde toezichthouder, politie en/of buitengewoon opsporingsambtenaar.
3. Op 28 augustus 2019 heeft de burgemeester de exploitatievergunning van eiseres ingetrokken (het primaire besluit). De burgemeester heeft dat gedaan, omdat eiseres zich niet aan voorschrift 1 van de vergunning zou hebben gehouden. Er was geconstateerd dat [vertegenwoordiger eiseres] loon ontvangt van [bedrijf 2] B.V. en dat hij namens [bedrijf 2] B.V. aangifte van oplichting heeft gedaan. Eiseres is het met deze beslissing niet eens en heeft bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft dit bezwaar met het besluit van 4 januari 2021 ongegrond verklaard (het besluit op bezwaar). De burgemeester heeft aanvullend aan de intrekking ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan voorschrift 5, omdat tijdens een controle op 12 oktober 2019 is gebleken dat er geen volledige, actuele personeelslijst beschikbaar was van de op dat moment werkzame personen. Verder heeft de burgemeester de intrekking aanvullend gebaseerd op de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018 [3] (de Horecaverordening) omdat één van de zalen voor een vast bedrag per maand wordt verhuurd aan een derde, [derde] , die de zaal voor eigen rekening en risico exploiteert volgens de burgemeester.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger eiseres] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

De arbeidsovereenkomst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. (voorschrift 1)
5. Eiseres voert aan dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de arbeidsovereenkomst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. voorschrift 1 van de exploitatievergunning is overtreden. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een overtreding, omdat het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] niet als een zakelijk samenwerkingsverband kan worden aangemerkt. Voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband moet er een zakelijke relatie bestaan die gericht is op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Daar is geen sprake van. Daarnaast voert eiseres aan dat zij er van uit heeft mogen gaan dat de voorschriften van de exploitatievergunning geen betrekking hadden op het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V., maar dat de voorschriften enkel zagen op de inmenging van [vertegenwoordiger bedrijf 2] in de bedrijfsvoering van eiseres. De burgemeester was bij de vergunningverlening namelijk al op de hoogte van het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V.. Hieruit mocht eiseres afleiden dat de burgemeester geen bezwaren kende tegen de werkzaamheden in loondienst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V..
6. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiseres er niet van uit heeft mogen gaan dat de voorschriften enkel betrekking hebben op de financiële diensten van [bedrijf 2] B.V. aan eiseres en het voorkomen van bemoeienis van [vertegenwoordiger bedrijf 2] binnen de onderneming van eiseres. Volgens de burgemeester berust het door eiseres geschetste vertrouwen op een bij de vergunningaanvraag verkeerd geschetst beeld gevolgd door een kennelijk verkeerde interpretatie van de voorschriften aan de zijde van eiseres. De burgemeester stelt dat [vertegenwoordiger eiseres] destijds in het zienswijzegesprek en in zijn zienswijze op het voornemen tot weigering van verlening van de exploitatievergunning heeft verklaard dat alle financiële en zakelijke betrekkingen met [bedrijf 2] B.V. en zijn broer verbroken zouden worden, zodat niet meer van een actueel samenwerkingsverband kon worden gesproken en dat is gezegd dat alleen nog een familieband restte. Volgens de burgemeester is ook toegezegd dat alle feiten op basis waarvan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband door het LBB was geconstateerd beëindigd zouden worden, dus ook de arbeidsrelatie tussen [vertegenwoordiger eiseres] en [bedrijf 2] B.V.. Vanuit de veronderstelling bij de burgemeester dat alle zakelijke samenwerkingsverbanden, waaronder de arbeidsrelatie, op het moment van vergunningverlening verbroken waren is de vergunning verleend en is onder andere voorschrift 1 tot stand gekomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester terecht heeft vastgesteld dat het dienstverband tussen [vertegenwoordiger eiseres] en [bedrijf 2] B.V. een schending oplevert van voorschrift 1 van de exploitatievergunning. In voorschrift 1 staat namelijk dat het niet is toegestaan om enige vorm van samenwerking aan te gaan met [vertegenwoordiger bedrijf 2] of aan hem bestaande dan wel nog op te richten gelieerde bedrijven. Deze voorwaarde is wat tekst en strekking betreft duidelijk, zodat er op grond daarvan geen onduidelijkheid kan bestaan over de inhoud en reikwijdte van de voorwaarde. Het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. valt daaronder. Eisers dienstverband kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als enige vorm van samenwerking met [bedrijf 2] B.V..
8. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres er bij de vergunningverlening redelijkerwijs van uit heeft mogen gaan dat de voorschriften van de exploitatievergunning niet op het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. zagen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In het advies van 4 april 2016 van het LBB wordt de sinds 1 juli 2009 bestaande inkomstenverhouding van [vertegenwoordiger eiseres] met [bedrijf 2] B.V. genoemd als een van de aspecten op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [vertegenwoordiger eiseres] enerzijds en [bedrijf 2] B.V. en [vertegenwoordiger bedrijf 2] anderzijds. Op 20 juli 2016 brengt het LBB opnieuw advies uit. In dat advies concludeert het LBB dat het zakelijk samenwerkingsverband is verbroken. Dit baseert het LBB enkel op het feit dat de lening door eiseres is teruggestort op de rekening van [bedrijf 2] B.V. en op de verklaring van [vertegenwoordiger bedrijf 2] dat hij en zijn bedrijf niet meer betrokken zijn bij de exploitatie van eiseres. [vertegenwoordiger bedrijf 2] heeft zich teruggetrokken als leidinggevende en vergunninghouder van de aangevraagde exploitatievergunning. Waar in het eerste advies van 2016 het oordeel van het LBB was dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen en wat voor de burgemeester reden was om de vergunning niet te verlenen, is het standpunt van het LBB in het tweede advies van 2016 dat vanwege het verbroken zakelijke samenwerkingsverband een mindere mate van gevaar bestaat. Niettemin liep de arbeidsovereenkomst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. gewoon door. Die omstandigheid wordt door het LBB vervolgens echter niet kenbaar betrokken bij de conclusie dat het zakelijk samenwerkingsverband is verbroken en ook niet door de burgemeester bij de vergunningverlening en bij het verbinden van de voorschriften aan de vergunning. Gelet hierop heeft eiseres er op mogen vertrouwen dat de burgemeester geen bezwaren had tegen de arbeidsovereenkomst en dat de voorschriften daar niet op zagen. Als de burgemeester het dienstverband wel als een probleem zag, lag het op zijn weg om daar destijds in zijn besluitvorming op in te gaan. Het standpunt van de burgemeester dat hij er van uit mocht gaan dat het dienstverband tussen [vertegenwoordiger eiseres] en [bedrijf 2] B.V. was geëindigd kan niet worden gevolgd, omdat uit het zienswijzegesprek en de ingediende zienswijze niet kan worden afgeleid dat het daarover is gegaan.
9. Omdat het betoog van eiseres slaagt, behoeft hetgeen eiseres op dit punt verder nog heeft aangevoerd geen bespreking.
Het bijhouden van het personeelsregister (voorschrift 5)
10. Eiseres voert vervolgens aan dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voorschrift 5 van de exploitatievergunning is overtreden. Eiseres stelt dat er te allen tijde een register is bijgehouden van alle werkzame personen. De gemeente is namelijk vaker voor een controle langsgekomen, maar toen hebben de personeelslijsten nooit aanleiding gegeven voor nadere vragen, handhaving en/of complicaties. Als bewijs dat de bevindingen in het proces-verbaal van 14 oktober 2019, waarin is geconstateerd dat er geen volledige personeelslijst is bijgehouden, niet deugen heeft eiseres aanvullend een personeelslijst van die dag overgelegd. Daaruit blijkt dat het register wel volledig was bijgehouden. Eiseres heeft de personeelslijst later aangevuld, omdat de personeelslijst ten tijde van de controle nog niet volledig was.
11. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiseres voorschrift 5 van de exploitatievergunning heeft overtreden. De burgemeester baseert zich op het ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 14 oktober 2019. Daaruit blijkt dat er op 12 oktober 2019 een controle is uitgevoerd bij eiseres en dat is geconcludeerd dat niet aan de specifieke voorschriften van de exploitatievergunning is voldaan omdat er geen volledige personeelslijst is bijgehouden van mensen die in de inrichting aan het werk waren. De enkele ontkenning van eiseres dat dit is gebeurd, is volgens de burgemeester onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen uit het proces-verbaal.
12. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. [4] Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
13. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester van de juistheid van de bevindingen in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 14 oktober 2019 uit heeft mogen gaan. Wat eiseres heeft aangevoerd levert geen zodanige twijfel op dat de burgemeester de bevindingen uit het proces-verbaal niet aan de intrekking van de exploitatievergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Dat het register mogelijk tijdens eerdere inspecties op orde zou zijn geweest, betekent niet dat de burgemeester niet van de bevindingen opgenomen in het proces-verbaal uit heeft mogen gaan. Voorschrift 5 van de exploitatievergunning houdt namelijk in dat het register dagelijks geactualiseerd moet worden en te allen tijde actueel en volledig ingevuld moet zijn, en dat was ten tijde van de inspectie niet het geval. De personeelslijst die eiseres later heeft overgelegd wijkt af van de personeelslijst die aan de bevindingen in het proces-verbaal ten grondslag ligt en alleen al daaruit blijkt dat de personeelslijst niet te allen tijde actueel en volledig was ingevuld. Op de zitting heeft de burgemeester uitgelegd dat voorschrift 5 aan de exploitatievergunning is verbonden omdat eiseres zich in het verleden schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wav. De burgemeester mocht dan ook veel gewicht toekennen aan de naleving van het voorschrift. Op grond van het voorschrift mocht de burgemeester van eiseres verwachten dat te allen tijde, dus ook op het moment van de controle, helder was wie er aan het werk was. De burgemeester heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres vergunningvoorschrift 5 heeft overtreden. De beroepsgronden van eiseres op dat punt treffen geen doel.
De (gedeeltelijke) overdracht van de exploitatievergunning
14. Eiseres voert aan dat de burgemeester de exploitatievergunning niet heeft mogen intrekken omdat er geen sprake is van overdracht van de exploitatievergunning. Eiseres heeft op de zitting naar voren gebracht dat er geen sprake was van permanente verhuur van één van de zalen aan [derde] , maar dat met [derde] overeen was gekomen dat zij het recht van eerste reservering had. Zo moet de huurovereenkomst van 1 maart 2019 volgens eiseres worden geïnterpreteerd. Verder heeft eiseres op de zitting naar voren gebracht dat [derde] een cateraar is. De zaal wordt gehuurd van eiseres en [derde] kon daarbij worden ingehuurd. Verder heeft eiseres gesteld dat de burgemeester de exploitatievergunning niet op deze grond heeft mogen intrekken, omdat de situatie in 2019 niet anders was dan de situatie in 2016 en de burgemeester van de situatie in 2016 al op de hoogte was. Dit was destijds geen probleem voor de burgemeester. Het LBB heeft toen ook geoordeeld dat die juridische situatie geen gevaar op grond van de b-grond oplevert.
15. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 4 van de Horecaverordening door één van haar zalen voor een vast bedrag per maand te verhuren aan [derde] , die deze zaal voor eigen rekening en risico exploiteert. De burgemeester baseert zich op de huurovereenkomst van 1 maart 2019, waarin zaal 2 voor de periode van 1 april 2019 tot 1 april 2021 is verhuurd, en op het proces-verbaal van 14 oktober 2019. De burgemeester concludeert dat een deel van het horecabedrijf van eiseres feitelijk door [derde] werd geëxploiteerd. De exploitatievergunning vervalt hiermee van rechtswege op grond van artikel 5, aanhef en onder a, van de Horecaverordening. Tevens baseert de burgemeester de intrekking op artikel 4 en artikel 10, tweede lid, van de Horecaverordening.
16. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van de exploitatievergunning aan [derde] . De burgemeester heeft uit de huurovereenkomst van 1 maart 2019 terecht afgeleid dat een deel van de onderneming is overgegaan naar [derde] . Het betoog van eiseres op de zitting dat het niet gaat om verhuur maar om het recht van eerste reservering volgt de rechtbank niet, omdat eiseres dit verder niet heeft onderbouwd. Het lag op de weg van eiseres om bijvoorbeeld betaalbewijzen en andersoortige documenten te overleggen, waaruit blijkt dat het niet om verhuur maar om een eerste recht van reservering gaat. Maar eiseres heeft dit niet onderbouwd. Dat het gaat om het recht van eerste reservering ligt ook niet voor de hand. Uit de huurovereenkomst van 1 maart 2019 blijkt namelijk dat [derde] een vast bedrag, te weten € 13.310,- per maand en
€ 132.000,- op jaarbasis, moest betalen voor het gebruik van zaal 2.
17. Eiseres stelt dat zij er op mocht vertrouwen dat de exploitatievergunning niet zou worden ingetrokken vanwege de verhuur van zaal 2 aan [derde] omdat de burgemeester hier in 2016 al van op de hoogte was. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft. Op de zitting heeft de burgemeester uitgelegd dat het in 2016 om incidentele verhuur ging en dat hij het toen niet opportuun vond om in te grijpen. De rechtbank is het met de burgemeester eens dat op basis van de huurovereenkomst van 2019 en het proces-verbaal van 14 oktober 2019 geoordeeld moet worden dat de situatie in 2019 anders was dan in 2016.

Tussenconclusie

18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de exploitatievergunning op grond van artikel 4, tweede lid, in combinatie met artikel 10, tweede lid, van de Horecaverordening (ten tijde van belang) in te trekken. De burgemeester heeft zich immers terecht op het standpunt gesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met voorschrift 5 van de exploitatievergunning, welk voorschrift was gegeven op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. De burgemeester heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang).
Evenredigheid
19. Eiseres voert tot slot aan dat het besluit van de burgemeester tot intrekking van de exploitatievergunning onevenredig is. De belangenafweging van de burgemeester deugt niet. De intrekking heeft een omzetdaling van honderd procent tot gevolg en zal uiteindelijk tot faillissement leiden. Verder zorgen de loonbetalingen van [bedrijf 2] B.V. aan [vertegenwoordiger eiseres] niet voor gevaar in de zin van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. [vertegenwoordiger bedrijf 2] heeft geen invloed in de bedrijfsvoering van eiseres. Het is daarom disproportioneel en onevenredig om de exploitatievergunning in te trekken.
20. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van de burgemeester niet onevenredig is. De intrekking van de exploitatievergunning berust op het overtreden van een voorwaarde die is gesteld om te voorkomen dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft eiseres de exploitatie gedeeltelijk overgedragen aan een derde, wat in strijd is met artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang). De burgemeester heeft het belang van naleving van de Bibob-voorwaarde zwaar mogen laten wegen. Ook het naleven van de voorwaarden van artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang) heeft de burgemeester zwaar mogen laten wegen omdat de persoonsgebonden vergunning is verleend voor het vergunde horecabedrijf en een gedeeltelijke overdracht van dat horecabedrijf daarmee onverenigbaar is. Die belangen brengen mee dat de burgemeester het belang van eiseres bij continuering van haar horecabedrijf minder zwaar heeft mogen laten wegen. De intrekking van de vergunning is dan ook een geschikt en noodzakelijk middel om de belangen die de burgemeester met het verlenen van de vergunning onder de Bibob-voorwaarde nastreeft te dienen. Hetzelfde geldt voor het belang dat met artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang) wordt nagestreefd. Intrekking van de vergunning is niet onevenwichtig gelet op de omstandigheid dat eiseres haar vergunning kreeg met een Bibob-voorwaarde die er op gericht was om overtreding van de Wav te voorkomen en het eiseres kan worden verweten dat zij niet te allen tijde een actuele en volledige personeelslijst beschikbaar had. De rechtbank erkent dat de gevolgen van dit besluit ingrijpend zijn, maar ook de verwijten aan het adres van eiseres op grond waarvan het besluit is genomen ernstig zijn. De intrekking van de vergunning is, gelet op de aard van de vergunning en het belang dat voorkomen wordt dat de vergunning gebruikt wordt voor strafbare feiten te plegen, daarom niet onevenredig. .
21. Gelet op het voorgaande behoeft het standpunt van de burgemeester dat de exploitatievergunning van rechtswege is vervallen vanwege de gedeeltelijke overdracht van de exploitatievergunning geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

22. Zoals in rechtsoverweging 8 is geoordeeld slaagt het betoog van eiseres ten aanzien van voorschrift 1 van de exploitatievergunning. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat de motivering van de burgemeester ten aanzien van de andere intrekkingsgronden de intrekking van de exploitatievergunning kan dragen. Het voorgaande betekent dat eiseres gedeeltelijk gelijk krijgt, maar dat de burgemeester de exploitatievergunning wel heeft mogen intrekken.
23. Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen.
24. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 4 januari 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, en mr. L.A. Banga en mr. H.H.L. Krans, leden, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2.Op grond van artikel 3, zevende lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
3.Op grond van artikel 4, tweede lid, in combinatie met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, en op grond van artikel 5, aanhef en onder a van de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:2309).