Beoordeling door de rechtbank
De arbeidsovereenkomst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. (voorschrift 1)
5. Eiseres voert aan dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de arbeidsovereenkomst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. voorschrift 1 van de exploitatievergunning is overtreden. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een overtreding, omdat het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] niet als een zakelijk samenwerkingsverband kan worden aangemerkt. Voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband moet er een zakelijke relatie bestaan die gericht is op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Daar is geen sprake van. Daarnaast voert eiseres aan dat zij er van uit heeft mogen gaan dat de voorschriften van de exploitatievergunning geen betrekking hadden op het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V., maar dat de voorschriften enkel zagen op de inmenging van [vertegenwoordiger bedrijf 2] in de bedrijfsvoering van eiseres. De burgemeester was bij de vergunningverlening namelijk al op de hoogte van het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V.. Hieruit mocht eiseres afleiden dat de burgemeester geen bezwaren kende tegen de werkzaamheden in loondienst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V..
6. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiseres er niet van uit heeft mogen gaan dat de voorschriften enkel betrekking hebben op de financiële diensten van [bedrijf 2] B.V. aan eiseres en het voorkomen van bemoeienis van [vertegenwoordiger bedrijf 2] binnen de onderneming van eiseres. Volgens de burgemeester berust het door eiseres geschetste vertrouwen op een bij de vergunningaanvraag verkeerd geschetst beeld gevolgd door een kennelijk verkeerde interpretatie van de voorschriften aan de zijde van eiseres. De burgemeester stelt dat [vertegenwoordiger eiseres] destijds in het zienswijzegesprek en in zijn zienswijze op het voornemen tot weigering van verlening van de exploitatievergunning heeft verklaard dat alle financiële en zakelijke betrekkingen met [bedrijf 2] B.V. en zijn broer verbroken zouden worden, zodat niet meer van een actueel samenwerkingsverband kon worden gesproken en dat is gezegd dat alleen nog een familieband restte. Volgens de burgemeester is ook toegezegd dat alle feiten op basis waarvan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband door het LBB was geconstateerd beëindigd zouden worden, dus ook de arbeidsrelatie tussen [vertegenwoordiger eiseres] en [bedrijf 2] B.V.. Vanuit de veronderstelling bij de burgemeester dat alle zakelijke samenwerkingsverbanden, waaronder de arbeidsrelatie, op het moment van vergunningverlening verbroken waren is de vergunning verleend en is onder andere voorschrift 1 tot stand gekomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester terecht heeft vastgesteld dat het dienstverband tussen [vertegenwoordiger eiseres] en [bedrijf 2] B.V. een schending oplevert van voorschrift 1 van de exploitatievergunning. In voorschrift 1 staat namelijk dat het niet is toegestaan om enige vorm van samenwerking aan te gaan met [vertegenwoordiger bedrijf 2] of aan hem bestaande dan wel nog op te richten gelieerde bedrijven. Deze voorwaarde is wat tekst en strekking betreft duidelijk, zodat er op grond daarvan geen onduidelijkheid kan bestaan over de inhoud en reikwijdte van de voorwaarde. Het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. valt daaronder. Eisers dienstverband kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als enige vorm van samenwerking met [bedrijf 2] B.V..
8. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres er bij de vergunningverlening redelijkerwijs van uit heeft mogen gaan dat de voorschriften van de exploitatievergunning niet op het dienstverband van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. zagen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In het advies van 4 april 2016 van het LBB wordt de sinds 1 juli 2009 bestaande inkomstenverhouding van [vertegenwoordiger eiseres] met [bedrijf 2] B.V. genoemd als een van de aspecten op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [vertegenwoordiger eiseres] enerzijds en [bedrijf 2] B.V. en [vertegenwoordiger bedrijf 2] anderzijds. Op 20 juli 2016 brengt het LBB opnieuw advies uit. In dat advies concludeert het LBB dat het zakelijk samenwerkingsverband is verbroken. Dit baseert het LBB enkel op het feit dat de lening door eiseres is teruggestort op de rekening van [bedrijf 2] B.V. en op de verklaring van [vertegenwoordiger bedrijf 2] dat hij en zijn bedrijf niet meer betrokken zijn bij de exploitatie van eiseres. [vertegenwoordiger bedrijf 2] heeft zich teruggetrokken als leidinggevende en vergunninghouder van de aangevraagde exploitatievergunning. Waar in het eerste advies van 2016 het oordeel van het LBB was dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen en wat voor de burgemeester reden was om de vergunning niet te verlenen, is het standpunt van het LBB in het tweede advies van 2016 dat vanwege het verbroken zakelijke samenwerkingsverband een mindere mate van gevaar bestaat. Niettemin liep de arbeidsovereenkomst van [vertegenwoordiger eiseres] bij [bedrijf 2] B.V. gewoon door. Die omstandigheid wordt door het LBB vervolgens echter niet kenbaar betrokken bij de conclusie dat het zakelijk samenwerkingsverband is verbroken en ook niet door de burgemeester bij de vergunningverlening en bij het verbinden van de voorschriften aan de vergunning. Gelet hierop heeft eiseres er op mogen vertrouwen dat de burgemeester geen bezwaren had tegen de arbeidsovereenkomst en dat de voorschriften daar niet op zagen. Als de burgemeester het dienstverband wel als een probleem zag, lag het op zijn weg om daar destijds in zijn besluitvorming op in te gaan. Het standpunt van de burgemeester dat hij er van uit mocht gaan dat het dienstverband tussen [vertegenwoordiger eiseres] en [bedrijf 2] B.V. was geëindigd kan niet worden gevolgd, omdat uit het zienswijzegesprek en de ingediende zienswijze niet kan worden afgeleid dat het daarover is gegaan.
9. Omdat het betoog van eiseres slaagt, behoeft hetgeen eiseres op dit punt verder nog heeft aangevoerd geen bespreking.
Het bijhouden van het personeelsregister (voorschrift 5)
10. Eiseres voert vervolgens aan dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voorschrift 5 van de exploitatievergunning is overtreden. Eiseres stelt dat er te allen tijde een register is bijgehouden van alle werkzame personen. De gemeente is namelijk vaker voor een controle langsgekomen, maar toen hebben de personeelslijsten nooit aanleiding gegeven voor nadere vragen, handhaving en/of complicaties. Als bewijs dat de bevindingen in het proces-verbaal van 14 oktober 2019, waarin is geconstateerd dat er geen volledige personeelslijst is bijgehouden, niet deugen heeft eiseres aanvullend een personeelslijst van die dag overgelegd. Daaruit blijkt dat het register wel volledig was bijgehouden. Eiseres heeft de personeelslijst later aangevuld, omdat de personeelslijst ten tijde van de controle nog niet volledig was.
11. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiseres voorschrift 5 van de exploitatievergunning heeft overtreden. De burgemeester baseert zich op het ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 14 oktober 2019. Daaruit blijkt dat er op 12 oktober 2019 een controle is uitgevoerd bij eiseres en dat is geconcludeerd dat niet aan de specifieke voorschriften van de exploitatievergunning is voldaan omdat er geen volledige personeelslijst is bijgehouden van mensen die in de inrichting aan het werk waren. De enkele ontkenning van eiseres dat dit is gebeurd, is volgens de burgemeester onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen uit het proces-verbaal.
12. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal.Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
13. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester van de juistheid van de bevindingen in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 14 oktober 2019 uit heeft mogen gaan. Wat eiseres heeft aangevoerd levert geen zodanige twijfel op dat de burgemeester de bevindingen uit het proces-verbaal niet aan de intrekking van de exploitatievergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Dat het register mogelijk tijdens eerdere inspecties op orde zou zijn geweest, betekent niet dat de burgemeester niet van de bevindingen opgenomen in het proces-verbaal uit heeft mogen gaan. Voorschrift 5 van de exploitatievergunning houdt namelijk in dat het register dagelijks geactualiseerd moet worden en te allen tijde actueel en volledig ingevuld moet zijn, en dat was ten tijde van de inspectie niet het geval. De personeelslijst die eiseres later heeft overgelegd wijkt af van de personeelslijst die aan de bevindingen in het proces-verbaal ten grondslag ligt en alleen al daaruit blijkt dat de personeelslijst niet te allen tijde actueel en volledig was ingevuld. Op de zitting heeft de burgemeester uitgelegd dat voorschrift 5 aan de exploitatievergunning is verbonden omdat eiseres zich in het verleden schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wav. De burgemeester mocht dan ook veel gewicht toekennen aan de naleving van het voorschrift. Op grond van het voorschrift mocht de burgemeester van eiseres verwachten dat te allen tijde, dus ook op het moment van de controle, helder was wie er aan het werk was. De burgemeester heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres vergunningvoorschrift 5 heeft overtreden. De beroepsgronden van eiseres op dat punt treffen geen doel.
De (gedeeltelijke) overdracht van de exploitatievergunning
14. Eiseres voert aan dat de burgemeester de exploitatievergunning niet heeft mogen intrekken omdat er geen sprake is van overdracht van de exploitatievergunning. Eiseres heeft op de zitting naar voren gebracht dat er geen sprake was van permanente verhuur van één van de zalen aan [derde] , maar dat met [derde] overeen was gekomen dat zij het recht van eerste reservering had. Zo moet de huurovereenkomst van 1 maart 2019 volgens eiseres worden geïnterpreteerd. Verder heeft eiseres op de zitting naar voren gebracht dat [derde] een cateraar is. De zaal wordt gehuurd van eiseres en [derde] kon daarbij worden ingehuurd. Verder heeft eiseres gesteld dat de burgemeester de exploitatievergunning niet op deze grond heeft mogen intrekken, omdat de situatie in 2019 niet anders was dan de situatie in 2016 en de burgemeester van de situatie in 2016 al op de hoogte was. Dit was destijds geen probleem voor de burgemeester. Het LBB heeft toen ook geoordeeld dat die juridische situatie geen gevaar op grond van de b-grond oplevert.
15. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 4 van de Horecaverordening door één van haar zalen voor een vast bedrag per maand te verhuren aan [derde] , die deze zaal voor eigen rekening en risico exploiteert. De burgemeester baseert zich op de huurovereenkomst van 1 maart 2019, waarin zaal 2 voor de periode van 1 april 2019 tot 1 april 2021 is verhuurd, en op het proces-verbaal van 14 oktober 2019. De burgemeester concludeert dat een deel van het horecabedrijf van eiseres feitelijk door [derde] werd geëxploiteerd. De exploitatievergunning vervalt hiermee van rechtswege op grond van artikel 5, aanhef en onder a, van de Horecaverordening. Tevens baseert de burgemeester de intrekking op artikel 4 en artikel 10, tweede lid, van de Horecaverordening.
16. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van de exploitatievergunning aan [derde] . De burgemeester heeft uit de huurovereenkomst van 1 maart 2019 terecht afgeleid dat een deel van de onderneming is overgegaan naar [derde] . Het betoog van eiseres op de zitting dat het niet gaat om verhuur maar om het recht van eerste reservering volgt de rechtbank niet, omdat eiseres dit verder niet heeft onderbouwd. Het lag op de weg van eiseres om bijvoorbeeld betaalbewijzen en andersoortige documenten te overleggen, waaruit blijkt dat het niet om verhuur maar om een eerste recht van reservering gaat. Maar eiseres heeft dit niet onderbouwd. Dat het gaat om het recht van eerste reservering ligt ook niet voor de hand. Uit de huurovereenkomst van 1 maart 2019 blijkt namelijk dat [derde] een vast bedrag, te weten € 13.310,- per maand en
€ 132.000,- op jaarbasis, moest betalen voor het gebruik van zaal 2.
17. Eiseres stelt dat zij er op mocht vertrouwen dat de exploitatievergunning niet zou worden ingetrokken vanwege de verhuur van zaal 2 aan [derde] omdat de burgemeester hier in 2016 al van op de hoogte was. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft. Op de zitting heeft de burgemeester uitgelegd dat het in 2016 om incidentele verhuur ging en dat hij het toen niet opportuun vond om in te grijpen. De rechtbank is het met de burgemeester eens dat op basis van de huurovereenkomst van 2019 en het proces-verbaal van 14 oktober 2019 geoordeeld moet worden dat de situatie in 2019 anders was dan in 2016.
Tussenconclusie
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de exploitatievergunning op grond van artikel 4, tweede lid, in combinatie met artikel 10, tweede lid, van de Horecaverordening (ten tijde van belang) in te trekken. De burgemeester heeft zich immers terecht op het standpunt gesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met voorschrift 5 van de exploitatievergunning, welk voorschrift was gegeven op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. De burgemeester heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang).
19. Eiseres voert tot slot aan dat het besluit van de burgemeester tot intrekking van de exploitatievergunning onevenredig is. De belangenafweging van de burgemeester deugt niet. De intrekking heeft een omzetdaling van honderd procent tot gevolg en zal uiteindelijk tot faillissement leiden. Verder zorgen de loonbetalingen van [bedrijf 2] B.V. aan [vertegenwoordiger eiseres] niet voor gevaar in de zin van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. [vertegenwoordiger bedrijf 2] heeft geen invloed in de bedrijfsvoering van eiseres. Het is daarom disproportioneel en onevenredig om de exploitatievergunning in te trekken.
20. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van de burgemeester niet onevenredig is. De intrekking van de exploitatievergunning berust op het overtreden van een voorwaarde die is gesteld om te voorkomen dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft eiseres de exploitatie gedeeltelijk overgedragen aan een derde, wat in strijd is met artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang). De burgemeester heeft het belang van naleving van de Bibob-voorwaarde zwaar mogen laten wegen. Ook het naleven van de voorwaarden van artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang) heeft de burgemeester zwaar mogen laten wegen omdat de persoonsgebonden vergunning is verleend voor het vergunde horecabedrijf en een gedeeltelijke overdracht van dat horecabedrijf daarmee onverenigbaar is. Die belangen brengen mee dat de burgemeester het belang van eiseres bij continuering van haar horecabedrijf minder zwaar heeft mogen laten wegen. De intrekking van de vergunning is dan ook een geschikt en noodzakelijk middel om de belangen die de burgemeester met het verlenen van de vergunning onder de Bibob-voorwaarde nastreeft te dienen. Hetzelfde geldt voor het belang dat met artikel 4 van de Horecaverordening (ten tijde van belang) wordt nagestreefd. Intrekking van de vergunning is niet onevenwichtig gelet op de omstandigheid dat eiseres haar vergunning kreeg met een Bibob-voorwaarde die er op gericht was om overtreding van de Wav te voorkomen en het eiseres kan worden verweten dat zij niet te allen tijde een actuele en volledige personeelslijst beschikbaar had. De rechtbank erkent dat de gevolgen van dit besluit ingrijpend zijn, maar ook de verwijten aan het adres van eiseres op grond waarvan het besluit is genomen ernstig zijn. De intrekking van de vergunning is, gelet op de aard van de vergunning en het belang dat voorkomen wordt dat de vergunning gebruikt wordt voor strafbare feiten te plegen, daarom niet onevenredig. .
21. Gelet op het voorgaande behoeft het standpunt van de burgemeester dat de exploitatievergunning van rechtswege is vervallen vanwege de gedeeltelijke overdracht van de exploitatievergunning geen bespreking.