ECLI:NL:RBMNE:2023:793

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
9955907 UC EXPL 22-4308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een redelijk loon voor juridische dienstverlening en de beoordeling van een mondelinge overeenkomst

In deze zaak vordert eiser, die juridische dienstverlening heeft verleend aan gedaagde, betaling van een bedrag van € 2.451,39, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Eiser stelt dat er een mondelinge overeenkomst tot juridische dienstverlening is gesloten, waarbij een uurtarief van € 195,00 exclusief kantoorkosten en btw is overeengekomen. Gedaagde betwist dit en stelt dat er een no cure - no pay regeling is afgesproken, en dat hij slechts € 800,00 heeft betaald uit coulance. De kantonrechter oordeelt dat de door gedaagde gestelde no cure - no pay afspraak niet is komen vast te staan, en dat eiser recht heeft op een redelijk loon. Echter, de kantonrechter concludeert dat het door eiser gevorderde bedrag niet op gebruikelijke wijze kan worden vastgesteld, en dat het reeds door gedaagde betaalde bedrag van € 800,00 als redelijk wordt beschouwd. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, inclusief een vergoeding voor verletkosten van € 50,00.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9955907 UC EXPL 22-4308 MB/40202
Vonnis van 15 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 die op 10 juni 2022 aan [gedaagde] is betekend;
  • de conclusie van antwoord met bijlages 1 tot en met 19.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Omdat [eiser] zonder berichtgeving niet verscheen, heeft de griffier hem in het bijzijn van [gedaagde] gebeld. [eiser] was bereikbaar en heeft vervolgens telefonisch deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen de kantonrechter met partijen heeft besproken.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteerde tot 1 januari 2020 een advocatenkantoor. Sindsdien verleent hij nog juridische adviezen, maar niet meer als advocaat.
2.2.
In februari 2021 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met [eiser] , omdat hij een geschil had met zijn verzekeringstussenpersoon ‘ [naam verzekeringstussenpersoon] ’ (hierna: [naam verzekeringstussenpersoon] ) over de waarde van zijn koopsompolissen. [eiser] is vervolgens in die kwestie werkzaamheden voor [gedaagde] gaan verrichten.
2.3.
De gemachtigde van [naam verzekeringstussenpersoon] , mr. A. Youssuf (hierna: Youssuf), heeft in de brief van 16 april 2021 aan [gedaagde] bericht dat [naam verzekeringstussenpersoon] en haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar inzake het geschil aanleiding zien om met [gedaagde] in overleg te treden ‘om te bezien of tot een bevredigende oplossing gekomen kan worden.’ Youssuf heeft in de brief verzocht om met hem contact hierover op te nemen.
2.4.
In juli 2021 bleek dat Youssuf langdurig ziek was geworden en dat zijn kantoorgenote mr. De Vos hem zou vervangen als gemachtigde van [naam verzekeringstussenpersoon] .
2.5.
Op 26 november 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende bericht per e-mail:
“Mr. Youssuf snapte de situatie in het begin al. Is zijn schrijven niet meer van belang? Met hem waren we allang tot een oplossing gekomen. Misschien wordt het tijd dat ik [A] zelf eens ga bellen? Is dat een optie? (…)
Wat betreft de uren: Ik heb je vanaf het begin diverse malen naar je kosten gevraagd. Dat heb je altijd afgehouden. Ik proef nu een beetje dat we het niet gaan redden tegen mevrouw de Vos. Ze is sterk. Jij zal dan dus nooit kosten bij de wederpartij kunnen verhalen? (…)
Wat betreft de kosten: mijn gedachte is altijd geweest om bij een resultaat van de inspanningen jou 10% van het netto schadebedrag te betalen ongeacht de hoogte van het bedrag.”
2.6.
In zijn e-mail van 27 november 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] aanvullend op zijn e-mail van 26 november 2021 voor zover relevant het volgende bericht:
“Ik heb alles nog eens goed teruggelezen. Mijn insteek blijft no cure no pay.”
2.7.
[eiser] heeft op 7 februari 2022 aan [gedaagde] een declaratie voor zijn werkzaamheden gestuurd voor een totaalbedrag van € 1.533,78 inclusief btw. In de begeleidende e-mail heeft [eiser] onder meer het volgende bericht:
“(…)Ondanks mijn herinneringen heb ik tot heden geen reactie van de advocaat ontvangen. Het lijkt er sterk op dat een procedure noodzakelijk wordt. Gaarne verneem ik van je of je een procedure bij de rechtbank wilt starten.
In de bijlage zend ik je de declaratie van de kosten van juridische bijstand tot heden in deze zaak, (…). Coulance-halve heb ik van de totaal bestede tijd aan deze zaak 50% opgenomen tegen het oude tarief van € 195,00 exclusief 21% btw in de declaratie heb ik ook de kantoorkosten geschrapt. (…).”
2.8.
[gedaagde] heeft [eiser] per e-mail van 9 februari 2022 gereageerd op de e-mail van [eiser] van 7 februari 2022:
“Met verbazing heb ik de inhoud van je bericht gelezen. Ik ben het ook volledig oneens met je declaratie (die overigens niet gespecificeerd is met en tijdseenheid van 6 minuten) (…). Gisteren heb ik gesproken met [B] van Sturkenboom advocaten en heb het hele traject met hem doorgesproken. (…) Ik ben ook door onze mailwisseling gelopen. Ik heb veelvuldig achter je aan moeten jagen om antwoord op bijvoorbeeld de voortgang te krijgen. (…) Bij een van de vragen had ik je weer gevraagd of je een herinnering aan mevrouw de Vos had gestuurd. Je gaf aan dat je dat allang had gedaan. Bij mijn vraag om dit betreffende mailtje ook aan mij door te mailen bleek dat je de herinnering een dag later aan mevrouw de Vos had gemaild, dus pasnamijn vraag aan jou hieromtrent. Je kunt je dus afvragen hoe serieus je met de zaak bezig was.(…)
2.9.
Hierop heeft [eiser] dezelfde dag per e-mail, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
“Je kan uiteraard een specificatie krijgen als je dat wilt, maar dan berekening ik de volledige tijdsbesteding van ongeveer 14 uur. Ik rond overigens niet af in eenheden van 6 minuten. Ik begrijp uit jouw bericht dat wij niet met elkaar verder gaan en dat je inmiddels een advocaat hebt ingeschakeld. Ik wens je dan ook succes met de zaak. Uiteraard handhaaf ik de declaratie, waarbij je mag kiezen: of je betaalt deze binnen de daarin genoemde termijn, of ik voldoe aan jouw verzoek om een haarfijne specificatie en breng je dan de volledig bestede tijd in rekening, waarbij in dat geval de huidige declaratie vervalt. Jij mag kiezen.(…).”
2.10.
[gedaagde] heeft op 19 februari 2022 een bedrag van € 800,00 aan [eiser] betaald en heeft per e-mail in het kader van een minnelijke regeling voorgesteld dit bedrag aan te vullen tot € 1.000,00 met finale kwijting. Hierop heeft [eiser] per e-mail van 24 februari 2022 [gedaagde] nog eenmaal de gelegenheid gegeven de declaratie van 7 februari 2022 uiterlijk op 25 februari 202 te voldoen. [eiser] heeft hierbij aangegeven dat indien [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, hij de declaratie van 7 februari 2022 intrekt om vervolgens zijn volledig bestede tijd in de zaak in rekening te brengen conform de nieuw bijgevoegde declaratie van 24 februari 2022. [gedaagde] heeft vervolgens dezelfde dag [eiser] per e-mail verzocht om onder andere een deugdelijke specificatie van zijn totaal bestede uren aan hem toe te sturen.
2.11.
Op 28 maart 2022 heeft [eiser] per e-mail nogmaals de declaratie van 24 februari 2022 met specificatie aan [gedaagde] toegestuurd. De declaratie bedraagt in totaal € 3.251,39 inclusief btw en is als volgt opgebouwd:
  • 13 uur x € 195,00 = € 2.535,00
  • kantoorkosten 6% = € 152,10
  • 21 % btw over € 2.687,10 = € 564,29

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan hem te betalen:
  • een bedrag van € 2.451,39 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de kosten van het uittreksel bevolkingsregister van € 14,10;
  • de volledige kosten van een eventuele executie inclusief door de deurwaarder daarbij te berekenen afwikkelkosten, alsmede in de nakosten in geval van betekening.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met [gedaagde] een mondelinge overeenkomst tot juridische dienstverlening heeft gesloten waarbij mondeling een uurtarief van € 195,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% btw is overeengekomen. Mocht in deze procedure niet kunnen worden vastgesteld welk uurtarief is overeengekomen, dan heeft te gelden dat moet worden uitgegaan van een redelijk tarief voor juridische dienstverlening. [eiser] stelt zich daarbij op het standpunt dat zijn uurtarief onder het gemiddelde uurtarief voor juridische dienstverlening ligt en dat hij derhalve redelijke kosten in rekening heeft gebracht. Omdat [gedaagde] € 800,00 heeft betaald, heeft [eiser] nog een bedrag van € 2.451,39 inclusief btw van de declaratie van 24 februari 2022 van [gedaagde] te vorderen. [eiser] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt en op de kosten voor het uittreksel uit het bevolkingsregister omdat [gedaagde] niet bereid was zijn nieuwe woonadres op te geven, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiser] en stelt dat partijen mondeling een no cure – no pay regeling hebben afgesproken. Omdat [eiser] de zaak niet tot een goed einde heeft weten te brengen, heeft [gedaagde] dat uiteindelijk zelf gedaan door, met goedvinden van [eiser] , zelf contact op te nemen met de gemachtigde van [naam verzekeringstussenpersoon] . Uit coulance heeft [gedaagde] een bedrag van € 800,00 aan [eiser] betaald voor zijn werkzaamheden. Mocht geoordeeld worden dat [eiser] recht heeft op een redelijk tarief, dan betwist [gedaagde] een deel van de urenspecificatie.
3.4.
Op stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De mondelinge overeenkomst tot het door [eiser] verlenen van juridische dienstverlening aan [gedaagde] kwalificeert volgens artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als een overeenkomst van opdracht. Daarbij is [eiser] de opdrachtnemer en is [gedaagde] de opdrachtgever.
4.2.
Volgens artikel 7:405 lid 1 BW is de opdrachtgever loon aan de opdrachtnemer verschuldigd, als de opdrachtnemer de overeenkomst in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan. Daarvan is in dit geval sprake. [eiser] verrichtte de werkzaamheden namelijk beroepshalve.
4.3.
[gedaagde] stelt in dit kader dat partijen mondeling een no cure – no pay overeenkomst zijn aangegaan en dat hij, omdat [eiser] het geschil tussen [gedaagde] en [naam verzekeringstussenpersoon] niet tot een goed einde heeft gebracht, geen loon aan [eiser] verschuldigd is, in ieder geval niet meer dan de reeds door hem aan [eiser] betaalde € 800,00. [eiser] betwist deze door [gedaagde] gestelde mondelinge afspraak. Omdat [gedaagde] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling, namelijk dat hij geen loon (meer) aan [eiser] verschuldigd is, ligt volgens artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij hem de bewijslast van die stelling.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de door [gedaagde] gestelde afspraak niet schriftelijk tussen partijen is vastgelegd. Het bestaan van de afspraak volgt ook niet uit de e-mails die [gedaagde] aan [eiser] heeft verstuurd. Zo schrijft hij in de e-mail van 26 november 2021 (zie 2.5) dat hij [eiser] meerdere malen naar de kosten heeft gevraagd. Als er een no cure - no pay afspraak zou zijn gemaakt, zou het vragen naar de kosten niet nodig hebben hoeven zijn. Dat [gedaagde] vervolgens in zijn e-mail van 27 november 2021 (zie 2.6) schrijft ‘mijn insteek blijft no cure no pay’ duidt evenmin zonder meer op het bestaan van een
wederkerigeafspraak. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de door [gedaagde] gestelde no cure – no pay afspraak in deze procedure niet is komen vast te staan. Dit betekent dat volgens artikel 7:405 lid 1 BW [gedaagde] loon aan [eiser] verschuldigd is. In artikel 7:405 lid 2 BW is bepaald dat het door partijen overeengekomen loon is verschuldigd. Als er geen loon is overeengekomen, moet het loon ‘op de gebruikelijke wijze worden berekend’. Bij gebreke daarvan is een redelijk loon verschuldigd.
4.5.
[eiser] stelt dat hij met [gedaagde] een uurloon van € 195,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief btw is overeengekomen. Uit de stukken blijkt niet dat dit uurloon schriftelijk door [eiser] aan [gedaagde] is bevestigd. Desgevraagd heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij geen schriftelijke opdrachtbevestiging voorzien van uurloon aan [gedaagde] heeft gestuurd. [eiser] stelt dat hij telefonisch zijn uurloon aan [gedaagde] heeft genoemd, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat partijen het door [eiser] gestelde uurloon van € 195,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief btw zijn overeengekomen. Kortom, er is geen sprake van een ‘overeengekomen loon’ als bedoeld in artikel 405 lid 2 BW.
4.6.
De volgende vraag is dus of er sprake is van een ‘op de gebruikelijke wijze berekend loon’. Een belangrijk aanknopingspunt hiervoor is gelegen in wat door de beroepsgenoten in het algemeen voor de verrichte werkzaamheden als beloning in rekening wordt gebracht. De kantonrechter overweegt dat het in de advocatuur/juridische dienstverlening gebruikelijk is dat het loon wordt vastgesteld door het aantal uren dat een advocaat/jurist aan een zaak heeft gewerkt te vermenigvuldigen met een uurtarief. In dit geval is echter zowel het uurtarief als het aantal gewerkte uren niet vast te stellen door te bezien wat in het algemeen gebruikelijk is.
4.7.
Voor wat betreft het uurtarief overweegt de kantonrechter dat er vele verschillende tarieven worden gebruikt in de juridische dienstverlening. Daarbij is het uurtarief afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de ervaring van de advocaat/jurist, de complexiteit en de omvang van de zaak, het soort (advocaten)kantoor en het financieel belang van de zaak. Er is dus niet in zijn algemeenheid te stellen dat het door [eiser] genoemde tarief gebruikelijk is.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval ook het aantal te besteden uren niet op gebruikelijk wijze is te berekenen. Ook hiervoor geldt namelijk dat het van vele omstandigheden afhankelijk is hoeveel uren er aan een zaak (moeten) worden besteed. Verder biedt de door [eiser] overgelegde urenspecificatie in dit kader onvoldoende houvast. [eiser] heeft namelijk eind maart 2022 een urenoverzicht aan [gedaagde] toegestuurd die er kennelijk eerder nog niet was. Dit kan worden afgeleid uit de e-mail van [eiser] van 9 februari 2022 (zie 2.8). Hierin schrijft hij immers dat [gedaagde] mag kiezen: of hij betaalt de declaratie van 7 februari 2022 of [eiser] voldoet aan zijn verzoek om een ‘haarfijne specificatie’ maar dan brengt hij de volledig bestede tijd in rekening. Daar komt bij dat [eiser] de stelling van [gedaagde] dat hij het urenoverzicht achteraf heeft opgesteld niet heeft betwist. Gelet op het feit dat [gedaagde] daarnaast een aantal specifieke door [eiser] geschreven uren gemotiveerd heeft weersproken, komt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast te staan dat [eiser] de door hem in het urenoverzicht genoteerde zeventien uren werkelijk heeft gemaakt. Dit geldt te meer omdat [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat [eiser] veelal door [gedaagde] zelf opgestelde stukken alleen maar heeft doorgestuurd aan de gemachtigde van [naam verzekeringstussenpersoon] , hij uiteindelijk zelf contact heeft opgenomen met de gemachtigde van [naam verzekeringstussenpersoon] omdat [eiser] te weinig initiatief daartoe nam en zelf op die manier de kwestie met [naam verzekeringstussenpersoon] heeft afgewikkeld.
4.9.
Omdat het loon in dit geval dus niet op gebruikelijke wijze is te berekenen, is [gedaagde] volgens artikel 7:405 lid 2 BW aan [eiser] een ‘redelijk loon’ verschuldigd. In dat kader wil de kantonrechter aannemen dat [eiser] tijd aan de zaak van [gedaagde] heeft besteed, alleen is niet komen vast te staan dat de door hem opgegeven zeventien uren zijn besteed. Uit de door [eiser] overgelegde stukken, die veelal bestaan uit korte herinneringsmails aan de gemachtigde van [naam verzekeringstussenpersoon] , volgt niet direct dat hij zeventien uren aan de zaak heeft besteed. De kantonrechter wil verder ook aannemen dat [eiser] [gedaagde] op 7 februari 2022 onjuist heeft bericht over de herinneringen die hij zou hebben gestuurd aan mr. De Vos (zie 2.7). Voor zover uit de stukken kan worden afgeleid welke werkzaamheden [eiser] heeft verricht, is dit beperkt gebleven, zeker ook als mee wordt genomen (zoals hiervoor onder 4.8 is overwogen) dat [eiser] niet heeft betwist dat [gedaagde] een groot deel van het werk zelf heeft verricht. Gelet op alle omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter het reeds door [gedaagde] betaalde loon van € 800,00 voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden redelijk. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.10.
[eiser] heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en dat hij de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. In zaken waarin partijen in persoon procederen wordt op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de kantonrechter een vergoeding toegekend voor de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en kan de kantonrechter een door hem te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten toekennen. De genoemde kosten kunnen worden toegewezen voor zover zij betrekking hebben op zittingen. Omdat [gedaagde] op de mondelinge behandeling is verschenen, wijst de kantonrechter ambtshalve een bedrag van € 50,00 aan verletkosten toe.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten; hij moet de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 50,00 aan [gedaagde] betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.