ECLI:NL:RBMNE:2023:787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
535063 HA ZA 22-117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlating door sportverslaggever over professioneel voetballer

In deze zaak vorderde [eiser], een professioneel voetballer, rectificatie van een uitlating gedaan door [gedaagde 1], een sportverslaggever, tijdens een live-uitzending van een UEFA Champions League-wedstrijd. De uitlating, die als een misplaatste grap werd gekwalificeerd, betrof een opmerking over het uiterlijk van [eiser] en leidde tot een rechtszaak waarin [eiser] stelde dat deze uitlating onrechtmatig was en zijn eer en goede naam had aangetast. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de uitlating niet onrechtmatig was, omdat deze als een spontane grap in een live-uitzending werd gedaan en niet als een feitelijke beschuldiging kon worden opgevat. De rechtbank weegt de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde 1] zwaarder dan de belangen van [eiser]. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/535063 / HA ZA 22-117
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (Turkije),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mrs. R. Simons, D.J.M. Kulk en D. Toet,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
kantoorhoudende te Hilversum,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] ,
advocaten: mrs. J.P. van den Brink en L. Oranje.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 februari 2022, met tien producties;
- de conclusie van antwoord, met negen producties;
- de akte eiswijziging.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Namens [eiser] zijn mrs. Simons, Kulk en Toet verschenen. Namens [gedaagde c.s.] zijn mrs. Van den Brink en Oranje verschenen. Daarnaast is namens [gedaagde 2] de heer [naam 1] (lead counsel legal) verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd, en hebben vragen van de rechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is geboren in Kroatië en is professioneel voetballer.
2.2.
In 2011 speelde [eiser] bij de club [club 1] . [club 2] zat toen in de groepsfase van de Champions League in een groep met drie andere clubs: [club 3] , [club 4] en [club 1] . Toen de laatste wedstrijd van de groepsfase aanbrak, streden [club 2] en [club 4] om de tweede plaats. Dat hing onder andere af van het doelsaldo. De laatste wedstrijd speelde [club 2] tegen [club 3] en [club 4] tegen [club 1] . De wedstrijd eindigde uiteindelijk in 1-7 voor [club 4] , waardoor [club 4] tweede werd in de groep en [club 2] niet doorging naar de volgende ronde. Volgens veel voetbalfans was er bij [club 1] opzet in het spel door bewust met veel doelpunten tegen te verliezen. De fans leidden dat af uit het feit dat [eiser] niet teleurgesteld was bij een tegendoelpunt, maar juist een knipoog en een opgestoken duim richting een speler van [club 4] gaf en de bal voor hem pakte. Sindsdien heeft [eiser] de bijnaam: de “ [Bijnaam] ”.
2.3.
[eiser] speelt momenteel voor de Turkse club [club 5] in [plaats] .
2.4.
[gedaagde 2] is de grootste sportzender van Nederland en houdt zich (voornamelijk) bezig met het uitzenden en becommentariëren van sportwedstrijden.
2.5.
[gedaagde 1] is sportverslaggever met de Nederlandse nationaliteit. Hij verzorgt onder meer de (mondelinge) verslaggeving van (internationale) voetbalwedstrijden. [gedaagde 1] verricht zijn werkzaamheden voor [gedaagde 2] .
2.6.
Op woensdag 24 november 2021 om 18:45 uur vond de UEFA Champions League wedstrijd [club 5] tegen [club 2] plaats. De wedstrijd werd live uitgezonden op het kanaal van [gedaagde 2] en becommentarieerd door [gedaagde 1] . Op het moment dat [eiser] en [club 2] -aanvoerder [naam 2] de toss deden om te bepalen welk team mocht aftrappen, kwam het gezicht van [eiser] in beeld. Op dat moment zei [gedaagde 1] het volgende over [eiser] :
“ [club 5] heeft ontheffing aangevraagd voor het laten meespelen van [eiser] . Die is namelijk zó lelijk. Normaal gesproken mag hij op dit tijdstip niet spelen omdat er veel kinderen kijken.”(hierna: de Uitlating).
2.7.
[gedaagde 2] heeft het fragment met daarin de Uitlating geplaatst op haar Twitter-account. Kort daarna heeft zij het fragment ook weer verwijderd.
2.8.
De Uitlating is (groots) door de Nederlandse en internationale media opgemerkt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
ten aanzien van [gedaagde 1]
primair
I. Voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] met de Uitlating onrechtmatig jegens [eiser]
heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW;
II. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de navolgende rectificatie te plaatsen op de website van [gedaagde 2] , meer specifiek op de homepage, althans op zijn eigen sociale media accounts, te weten Twitter en Instagram, en wel voor de duur van drie dagen, althans een in goede justitie door de rechter te bepalen rectificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat [gedaagde 1] hiermee in gebreke blijft;
RECTIFICATIE
De rechtbank Midden-Nederland heeft geoordeeld dat de uitlatingen, die ik op 24 november 2021 deed over [eiser] (voetballer), als onrechtmatig kwalificeren en dat ik daarmee de eer en goede naam van [eiser] heb aangetast. Door de rechtbank Midden-Nederland ben ik veroordeeld tot rectificatie van deze uitlatingen. Middels dit bericht voldoe ik aan het gewezen vonnis.
subsidiair
III. Voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] met de Uitlating onrechtmatig jegens [eiser]
heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW;
IV. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de onder III gevorderde verklaring voor recht gedurende drie dagen te plaatsen op de website van [gedaagde 2] , meer specifiek op de homepage, althans op zijn eigen sociale media accounts, te weten Twitter en Instagram, althans in/op een door de rechtbank te bepalen medium, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft;
ten aanzien van [gedaagde 2]
primair
V. Voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW;
VI. [gedaagde 2] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de navolgende rectificatie te plaatsen op haar website, meer specifiek op de homepage, en wel voor de duur van drie dagen, althans een in goede justitie door de rechter te bepalen rectificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat [gedaagde 2] hiermee in gebreke blijft;
RECTIFICATIE
De rechtbank Midden-Nederland heeft geoordeeld dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld door de onrechtmatig gekwalificeerde uitlatingen van [gedaagde 1] (die door hem zijn gedaan op 24 november 2021) over de persoon van [eiser] (voetballer) te verspreiden op haar sociale media kanalen. [gedaagde 2] is bij vonnis Rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot het plaatsen van onderhavig bericht. Middels dit bericht voldoet [gedaagde 2] aan het gewezen vonnis.
subsidiair
VII. Voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW;
VIII. [gedaagde 2] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de onder VII gevorderde verklaring voor recht gedurende drie dagen te plaatsen op de website van [gedaagde 2] , meer specifiek op de homepage, althans op zijn eigen sociale media accounts, te weten Twitter en Instagram, althans in/op een door de rechtbank te bepalen medium, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat [gedaagde 2] hiermee in gebreke blijft;
ten aanzien van [gedaagde c.s.]
IX. [gedaagde c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag der voldoening;
X. [gedaagde c.s.] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Uitlating onrechtmatig is. De Uitlating is niet alleen misplaatst en onnodig (grievend), maar ook evident vernederend en beledigend. De maatschappelijke zorgvuldigheid brengt mee dat een uiting die resulteert in een aantasting van de eer en goede naam slechts in het openbaar mag worden geuit, indien daarvoor een voldoende feitelijke onderbouwing is. Dit geldt temeer nu de Uitlating is gedaan in een live-uitzending en het effect daarvan groot is. De feitelijke onderbouwing van de Uitlating ontbreekt echter. Verder heeft [gedaagde 1] met de Uitlating geen algemeen en/of maatschappelijk belang gediend, waardoor er minder gewicht moet toekomen aan het recht op vrijheid van meningsuiting. [eiser] heeft door de Uitlating van [gedaagde 1] (immateriële) schade geleden. Zijn eer en goede naam is door de Uitlating geschaad. [gedaagde 2] is de werkgever van [gedaagde 1] . Uit dien hoofde is ook zij aansprakelijk voor de schade die [gedaagde 1] met het doen van de Uitlating heeft toegebracht aan [eiser] . [gedaagde 2] is ook uit eigen hoofde aansprakelijk voor de schade van [eiser] . Zij heeft de Uitlating namelijk gedeeld op haar Twitter-account. Daarmee heeft zij een essentiële en onmisbare rol gespeeld in de aantasting van de eer en goede naam van [eiser] , aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde c.s.] hebben verweer gevoerd. Zij hebben naar voren gebracht dat de Uitlating slechts een grap is, die je wel of niet leuk kan vinden. Ook kan je de grap gevat of juist misplaatst en smakeloos vinden. Dat mag allemaal, maar iemand lelijk noemen is niet onrechtmatig. Dat [eiser] gekwetst is door de Uitlating is begrijpelijk, maar ook dat maakt niet dat de Uitlating op zichzelf onrechtmatig is. De vrijheid van meningsuiting omvat namelijk ook het recht om uitingen te doen die “offend, shock or disturb” zijn. Anders dan [eiser] stelt, is een feitelijke onderbouwing van de Uitlating niet nodig. Een grap is namelijk geen feitelijke beschuldiging. De Uitlating verwijst impliciet naar de “ [naam affaire] ” van 2011. Dat incident is namelijk nog steeds pijnlijk voor veel […] en wordt als ‘lelijk’ gezien. De Uitlating ziet dus op de kwalificatie van iemands gedrag. Dat de Uitlating naar de “ [naam affaire] ” verwijst, wisten de kijkers van de voetbalwedstrijd ook. Het was voor hen duidelijk dat het ging om een grap en niet dat [gedaagde 1] serieuze feedback leverde op het uiterlijk van [eiser] en dat het niet echt zo is dat een club een ontheffing moet aanvragen voor vroege wedstrijden als haar spelers lelijk zijn. De grap is bovendien onderdeel van de manier waarop [gedaagde 1] commentaar geeft: origineel, grappig en soms schurend. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogen hun eigen stijl en woorden kiezen. De Uitlating is gedaan in een live-uitzending. Het is dus niet zo dat [gedaagde 1] een vooraf geschreven tekst opleest. Dat maakt dat de Uitlating milder moet worden beoordeeld. Ten slotte is van belang dat [eiser] een beroepsvoetballer is en dus ook een publiek figuur is. Dit betekent dat hij een veel dikkere huid moet hebben en meer kritiek moet dulden dan een niet-publiek figuur. Een toewijzing van de vordering zou een ontoelaatbare beperking van artikel 10 EVRM opleveren en zal ook een groot chilling effect hebben op het maatschappelijke discours in Nederland, aldus [gedaagde c.s.]

4.De beoordeling

Is de rechtbank bevoegd? Toepasselijk recht?
4.1.
De rechtbank stelt voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling vast dat de zaak een internationaal karakter draagt omdat [eiser] de Kroatische nationaliteit heeft en in Turkije woont. Allereerst dient daarom de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
4.2.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I-bis), nu de gedaagden, woonplaats hebben respectievelijk gevestigd zijn in Nederland. Op grond van artikel 99 Rv is de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht bevoegd over deze zaak te oordelen. De bevoegdheid van de rechtbank is tussen partijen overigens niet in geschil.
4.3.
Voor wat betreft het toepasselijk recht constateert de rechtbank dat partijen zich daar niet over hebben uitgelaten. Uit het feit dat partijen hun stellingen uitsluitend hebben gebaseerd op het Nederlandse recht en geen van partijen de toepassing van een ander rechtsstelsel hebben aangevoerd, begrijpt de rechtbank, en is dit voldoende duidelijk, dat partijen voor de toepassing van het Nederlandse recht hebben gekozen.
Het toetsingskader
4.4.
In deze zaak gaat het om de vraag of de Uitlating onrechtmatig is jegens [eiser] . Bij de vraag of een uiting onrechtmatig is, zijn twee grondrechten aan de orde. Aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene over wie de uitlating gaat (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk grondrecht in deze situatie zwaarder moet wegen. Het gaat daarbij niet om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging). Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2. [1]
4.5.
Bij de toetsing die moet plaatsvinden om te komen tot het oordeel welk van de botsende grondrechten in dit geval voorrang krijgt, zijn onder meer de volgende omstandigheden relevant.
1. de aard van de gedane uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
2. de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
3. de aard van het medium waarin de uitlatingen zijn gedaan,
4. de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
Genoemde omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Toepassing van het toetsingskader
4.6.
[gedaagde c.s.] hebben uitvoerig naar voren gebracht dat [gedaagde 1] met het woord “lelijk”, zoals dat is gebruikt in de Uitlating, niet doelde op het uiterlijk van [eiser] , maar op de “ [naam affaire] ” uit 2011. De rechtbank volgt [gedaagde c.s.] hierin niet. Daarvoor is redengevend dat de woorden die [gedaagde 1] heeft gebruikt in zijn Uitlating in het geheel niet verwijzen naar deze affaire van inmiddels meer dan 10 jaar oud. Dat die verwijzing daarin toch gelezen zou moeten worden heeft [gedaagde c.s.] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Een dergelijke uitleg is ook niet logisch, omdat in de Uitlating wordt gesproken over het vragen van een ontheffing door [club 5] voor het laten spelen van [eiser] , omdat er veel kinderen naar de voetbalwedstrijd zouden kijken. Als [gedaagde 1] met het woord “lelijk” daadwerkelijk de “ [naam affaire] ” heeft bedoeld, dan is het onbegrijpelijk waarom dan in de Uitlating ook de link wordt gelegd met het aanvragen van ontheffing omdat veel kinderen naar de voetbalwedstrijd zouden kijken. De opmerking over het vragen van ontheffing voor het laten spelen van [eiser] omdat er veel kinderen zouden kijken, had dus achterwege kunnen blijven, als [gedaagde 1] daadwerkelijk verwees naar de “ [naam affaire] ” uit 2011. Kortom, het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat [gedaagde 1] met het woord “lelijk” doelde op het uiterlijk van [eiser] .
4.7.
Het bovenstaande betekent echter niet dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden onder meer van belang.
4.8.
Bij de beoordeling van de vraag of de Uitlating onrechtmatig is, is de aard van de uiting van belang. De rechtbank kwalificeert de Uitlating als een misplaatste en tevens smakeloze grap van [gedaagde 1] . Dit heeft [gedaagde c.s.] in wezen ook erkend. Dat het hier een grappig bedoelde opmerking betreft (die niet grappig ís, maar misplaatst en smakeloos), is ook voldoende duidelijk voor het publiek (de gemiddelde kijker van de betreffende voetbalwedstrijd). Niemand zal de Uitlating zo hebben begrepen dat [gedaagde 1] serieus vindt dat [eiser] erg lelijk is en dat zijn club een ontheffing moet aanvragen voor wedstrijden die vroeg in de avond worden gespeeld omdat er dan kinderen kijken. Evenmin wordt [eiser] door [gedaagde 1] ergens van beschuldigd. De Uitlating van [gedaagde 1] betreft dus geen mededeling of beschuldiging van feitelijke aard en behoeft daarom ook geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
4.9.
Mede omdat het gaat om een grappig bedoelde opmerking over het uiterlijk van [eiser] , valt ook niet in te zien dat de Uitlating ernstige gevolgen heeft voor [eiser] . Temeer niet nu de Uitlating op de Nederlandse televisie is gedaan en het fragment waarin de Uitlating te horen is, slechts kort op het Twitteraccount van [gedaagde 2] heeft gestaan. Van ernstige gevolgen is bovendien ook niet gebleken. Uit de door partijen overgelegde mediaberichten, waarin wordt gesproken over de Uitlating, volgt juist dat [eiser] steun kreeg vanuit zijn thuisland Kroatië en [gedaagde 1] scherp werd bekritiseerd.
4.10.
Verder is van belang dat uitingen die beledigend, vernederend of misplaatst zijn, niet automatisch het stempel “onrechtmatig“ krijgen. Daar moet veelal meer voor nodig zijn. Daarvoor is vereist dat een uitlating de grens van het onbetamelijke heeft overschreden. Door iemand lelijk te noemen is die grens, in het onderhavige geval, niet overschreden. Ook niet als [eiser] zich gekwetst voelt door de Uitlating.
4.11.
Bij de afweging van de belangen speelt ook een rol dat [gedaagde 1] de Uitlating heeft gedaan in een live-uitzending, waarbij hij de voetbalwedstijd aan elkaar moest praten. Door [gedaagde c.s.] is onweersproken naar voren gebracht dat hij de Uitlating op voorhand niet heeft bedacht en uitgeschreven. Het gaat dus om een ‘spontane’ uitlating in een live-uitzending, zonder een van te voren bedacht plan om [eiser] te raken. Dit betekent niet dat je in een live-uitzending alles maar straffeloos moet kunnen zeggen, maar wel dat hier rekening mee moet worden gehouden. Verder acht de rechtbank van belang dat de Uitlating eenmalig heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde 1] in zijn commentaar bij de voetbalwedstrijd of later geen andere negatieve uitlatingen over [eiser] heeft gedaan.
4.12.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat [eiser] een professioneel voetballer is met een zekere mate van bekendheid. Hij is dus een publiek figuur die zich meer (negatieve) publiciteit moet laten welgevallen dan een willekeurig ander persoon. Dat [eiser] er niet zelf voor heeft gekozen om een publiek figuur te worden, is daarbij niet van belang.
Conclusie
4.13.
Op grond van alle omstandigheden van dit geval, in onderlinge samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot de conclusie dat de Uitlating van [gedaagde 1] niet onrechtmatig is. Het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde 1] dient in dit geval te prevaleren boven het belang van [eiser] bij eerbiediging van zijn eer en goede naam. De vorderingen van [eiser] gericht tegen [gedaagde 1] worden daarom afgewezen. De vorderingen gericht tegen [gedaagde 2] zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat [gedaagde 1] met zijn Uitlating onrechtmatig heeft gehandeld. Nu daar geen sprake van is, delen deze vorderingen hetzelfde lot en moeten worden afgewezen.
4.14.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [gedaagde c.s.] begroot op € 2.837,00 aan griffierecht en € 1.016,00 (2 punten x € 508,00) aan salaris advocaat, in totaal € 3.853,00.
4.15.
De gevorderde nakosten en rente over de proces- en nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde c.s.] tot dit vonnis begroot op € 3.853,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
5348/ RvR

Voetnoten

1.Zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210