ECLI:NL:RBMNE:2023:786

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
C/16/521986 HL ZA 21-146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en opzegging overeenkomst van opdracht in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde [procesdeelnemer I] c.s. betaling van facturen van [procesdeelnemer III] in verband met de ontwikkeling van het project Parkwijk in Lelystad. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig was opgezegd door [procesdeelnemer III] op 17 juni 2019. De rechtbank wees de vordering tot betaling van de facturen gedeeltelijk toe, tot een bedrag van € 100.715,91 inclusief btw, en kende wettelijke rente toe vanaf de factuurdata. De overige vorderingen van [procesdeelnemer I] c.s. werden afgewezen, waaronder de vordering tot schadevergoeding en de vordering tot publicatie ter rehabilitatie van [procesdeelnemer I] c.s. wegens reputatieschade. In de vrijwaringszaak vorderde de Gemeente Lelystad nakoming van de aansprakelijkheidsverzekering, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de Gemeente in de proceskosten. In de ondervrijwaringszaak werden de vorderingen van de verzekeraars afgewezen, en ook zij werden in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak vond plaats op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Vonnis van 22 februari 2023
in de hoofdzaak met zaaknummer: C/16/521986 / HL ZA 21-146 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.
[procesdeelnemer I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[procesdeelnemer II] , HODN [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. A.R. Oosthout te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
advocaat: mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
2.
GEMEENTE LELYSTAD,
zetelend te Lelystad,
advocaat: mr. J.K.M. van der Meché te Rotterdam,
gedaagde partijen,
in de vrijwaringszaak met zaaknummer: C/16/526914 / HL ZA 21-240 van
GEMEENTE LELYSTAD,
zetelend te Lelystad,
eisende partij,
advocaat: mr. J.K.M. van der Meché te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LIBERTY MUTUAL INSURANCE EUROPE SE,
gevestigd te Luxemburg,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZURICH INSURANCE PLC,
gevestigd te Dublin,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. P.R. van der Vorst te Rotterdam,
in de ondervrijwaringszaak met zaaknummer: C/16/533404 / HL ZA 22-20 van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LIBERTY MUTUAL INSURANCE EUROPE SE,
gevestigd te Luxemburg,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZURICH INSURANCE PLC,
gevestigd te Dublin,
eisende partijen,
advocaat: mr. P.R. van der Vorst te Rotterdam,
tegen
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden.
Partijen worden hierna [procesdeelnemer I] , [handelsnaam] , [procesdeelnemer III] , de Gemeente en verzekeraars genoemd. [procesdeelnemer I] en [handelsnaam] worden gezamenlijk [procesdeelnemer I] c.s. (mannelijk enkelvoud) genoemd. [procesdeelnemer III] en de Gemeente worden gezamenlijk [procesdeelnemer III] c.s. (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de
hoofdzaakblijkt uit:
- het vonnis in incident van 21 juli 2021,
- de conclusie van antwoord van de Gemeente met producties G1 tot en met G3,
- de pleitnota, tevens wijziging van eis, tevens overlegging producties van [procesdeelnemer I] c.s.,
- de pleitnota van [procesdeelnemer III] ,
- de pleitnota van de Gemeente,
- de akte houdende bezwaar eiswijziging en bezwaar overlegging producties van [procesdeelnemer III] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 november 2022.
1.2.
[procesdeelnemer III] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de producties die [procesdeelnemer I] c.s. op 10 november 2022 bij de (op voorhand toegestuurde) pleitnota heeft overgelegd in de hoofdzaak wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling geoordeeld dat de betreffende producties buiten beschouwing moeten worden gelaten.
1.3.
Het verloop van de procedure in de
vrijwaringszaakblijkt uit:
- het vonnis in incident van 8 december 2021,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 11,
- de pleitnota van de Gemeente,
- de pleitnota van verzekeraars,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 november 2022.
1.4.
Het verloop van de procedure in de
ondervrijwaringszaakblijkt uit:
- de dagvaarding van 7 januari 2022 met producties 1 tot en met 3,
- de conclusie van antwoord,
- de pleitnota van verzekeraars,
- de pleitnota van [procesdeelnemer III] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 november 2022.
1.5.
Ten slotte is in alle drie de zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[procesdeelnemer I] is de vennootschap van waaruit de heer [A] werkt aan de ontwikkeling van en advisering over vastgoedprojecten.
2.2.
[handelsnaam] is de eenmanszaak van waaruit mevrouw [procesdeelnemer II] werkt aan projecten op het vlak van organische gebiedsontwikkeling.
2.3.
[procesdeelnemer III] is een projectontwikkelaar.
2.4.
[procesdeelnemer I] c.s. heeft de Gemeente begin 2014 benaderd voor de ontwikkeling van het gebied Parkwijk in Lelystad als woningbouwlocatie met gebruik van het concept Projectmatig Particulier Opdrachtgeverschap (PPO), een tussenvorm tussen projectmatige ontwikkeling en particuliere ontwikkeling. [procesdeelnemer I] c.s. deelde de Gemeente mee dat hij daarbij zou samenwerken met [procesdeelnemer III] .
2.5.
[procesdeelnemer III] en de Gemeente hebben op 11 juli 2017 een document genaamd ‘ontwikkelingsovereenkomst’ getekend voor de ontwikkeling van Parkwijk (hierna: de ontwikkelingsovereenkomst).
2.6.
[procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] hebben op 17 oktober 2017 een document genaamd ‘opdrachtbevestiging’ getekend voor de samenwerking tussen [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] bij de ontwikkeling van Parkwijk (hierna: de opdrachtbevestiging). De opdrachtbevestiging vermeldt dat [procesdeelnemer I] als gedelegeerd ontwikkelaar verantwoordelijk zal zijn voor de uitwerking van het project Parkwijk, en geeft een opsomming van de beoogde werkzaamheden van [procesdeelnemer I] voor [procesdeelnemer III] .
2.7.
De opdrachtbevestiging bevat de volgende bepaling onder het kopje ‘Honorarium’:
“In de HBA(staat voor haalbaarheidsanalyse, toevoeging rb.)
zal een vergoeding voor de ontwikkeling van het project worden opgenomen van 3% van de verkoopprijs exclusief BTW. Voor de door haar en [handelsnaam] Gebiedsontwikkeling gezamenlijk te verrichten werkzaamheden krijgt [procesdeelnemer I] een honorarium van 75% van genoemde vergoeding. [procesdeelnemer III] ontvangt voor de door haar te verrichten ondersteunende technische en administratieve werkzaamheden 25% van die vergoeding. De 32 NOM-woningen vallen buiten de opdracht aan [procesdeelnemer I] / [handelsnaam] Gebiedsontwikkeling. Ter zake zal door [procesdeelnemer III] geen vergoeding worden verstrekt, noch zullen door [procesdeelnemer I] / [handelsnaam] daaraan werkzaamheden worden verricht.
Betaling vindt plaats volgens het volgende termijnschema:

5% bij het in ontwikkeling nemen van een bouwblok

35% bij start verkoop van een bouwblok (7 maandelijkse termijnen van 5%, gebaseerd op een doorloop van 7 maanden vanaf start ontwikkeling tot start verkoop)

15% bij ondertekening van de 1e reserveringsovereenkomst of koop en aannemingsovereenkomst in een bouwblok

15% bij 70% verkochte woningen (koop- en aannemingsovereenkomsten) in een bouwblok

15% bij notarieel transport 1e woning in betreffende bouwblok

5% bij start van de bouw van betreffende bouwblok

5% bij notarieel transport laatste woning in bouwblok

5% bij oplevering 1e woning in betreffende bouwblok
Facturatie vindt plaats gefaseerd middels deelfacturen naar gelang de voortgang van de werkzaamheden. Het totaal van die deelfacturen kan het totale bedrag voor die fase uiteraard niet overschrijden. [procesdeelnemer I] factureert aan [procesdeelnemer III] BV. [handelsnaam] Gebiedsontwikkeling factureert aan [procesdeelnemer I] .”
2.8.
De opdrachtbevestiging bevat de volgende bepaling onder het kopje ‘Duur van de opdracht’:
“Deze overeenkomst is voor de duur van de gehele ontwikkeling van Parkwijk in Lelystad. Indien een voortijdige beëindiging gewenst dan wel noodzakelijk is, treden partijen met elkaar in overleg over afwikkeling van de afspraken.”
2.9.
Op 17 juni 2019 heeft [procesdeelnemer III] [procesdeelnemer I] in een telefoongesprek gezegd dat [procesdeelnemer III] de samenwerking met [procesdeelnemer I] beëindigt. [procesdeelnemer I] c.s. heeft nadien geen werkzaamheden meer aan het project verricht voor [procesdeelnemer III] .
2.10.
[procesdeelnemer I] heeft [procesdeelnemer III] een factuur van 25 september 2019 gestuurd met referentie 2019.27 voor een bedrag van € 164.575,17 inclusief btw (hierna: de factuur 2019).
2.11.
[procesdeelnemer I] heeft [procesdeelnemer III] een factuur van 12 mei 2020 gestuurd met referentie 2020.06 voor een bedrag van € 8.494,02 inclusief btw (hierna: de factuur 2020 en samen met de factuur 2019: de facturen).
2.12.
De Gemeente heeft bij verzekeraars een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten waarbij verzekeraars elk 50% van het risico onder de polis hebben geaccepteerd (hierna: de aansprakelijkheidsverzekering).

3.Het geschil

3.1.
[procesdeelnemer I] c.s. vordert – samengevat - in de
hoofdzaakbij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de overeenkomsten tussen partijen nog steeds van kracht zijn en dat met name de opdrachtbevestiging niet eenzijdig door [procesdeelnemer III] is ontbonden;
II. te verklaren voor recht dat [procesdeelnemer I] c.s. rechten kan ontlenen aan de ontwikkelingsovereenkomst;
Ill. [procesdeelnemer III] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis tegen kwijting aan [procesdeelnemer I] c.s. te voldoen, een bedrag van € 152.470,06 terzake van de toerekenbare tekortkoming van [procesdeelnemer III] door non-betaling van factuur 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de factuur tot de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten zijnde een bedrag van € 2.299,70;
IV. [procesdeelnemer III] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis tegen kwijting aan [procesdeelnemer I] c.s. te voldoen, een bedrag van € 8.494,02 terzake van de toerekenbare tekortkoming van [procesdeelnemer III] door non-betaling van factuur 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de factuur tot de dag van algehele voldoening en de hoofdsom te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten zijnde een bedrag van € 799,70;
V. [procesdeelnemer III] c.s. te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis tegen kwijting aan [procesdeelnemer I] c.s. te voldoen, een bedrag van € 1.952.338,-- exclusief btw ten titel van schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming / onrechtmatige daad van [procesdeelnemer III] c.s.;
VI. [procesdeelnemer III] c.s. ter compensatie voor de geleden reputatieschade te veroordelen tot de publicatie van de rehabilitatie van [procesdeelnemer I] c.s. door publicatie dat [procesdeelnemer I] c.s. bedenkers en ontwikkelaars zijn van het PPO concept dat in Parkwijk is toegepast;
VII. [procesdeelnemer III] c.s. te veroordelen tot de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat van [procesdeelnemer I] c.s. hieronder begrepen.
3.2.
[procesdeelnemer I] c.s. heeft op 10 november 2022 een akte eisvermeerdering ingediend. [procesdeelnemer III] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling beslist dat de eiswijziging buiten beschouwing wordt gelaten.
3.3.
[procesdeelnemer III] c.s. voeren verweer in de hoofdzaak.
3.4.
De Gemeente vordert in de
vrijwaringszaakbij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. verzekeraars te veroordelen tot nakoming van al hun verplichtingen onder de aansprakelijkheidsverzekering met polisnummer [polisnummer] waaronder de verplichting om dekking te verlenen voor de vermeende aansprakelijkheid van de Gemeente jegens [procesdeelnemer I] c.s. in de hoofdzaak en de verplichting om al hetgeen waartoe de Gemeente in de hoofdzaak jegens [procesdeelnemer I] c.s. in de hoofdzaak wordt veroordeeld te vergoeden aan de Gemeente, ieder voor het deel dat hen aangaat, te weten 50%;
2. verzekeraars te veroordelen tot vergoeding van de kosten van verweer van de Gemeente in de hoofdzaak jegens [procesdeelnemer I] c.s. in de hoofdzaak, inclusief de redelijke kosten van juridische bijstand, zoals reeds gemaakt, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum waarop de kosten zijn ontstaan tot de dag der algehele voldoening, en nog te maken door de Gemeente, ieder voor het deel dat hen aangaat, te weten 50%;
3. Aan het onder 1 en 2 gevorderde een dwangsom te verbinden van € 5.000,-- per dag dat verzekeraars niet aan de veroordelingen onder 1 en 2 gehoor geven na betekening van het vonnis aan verzekeraars;
4. verzekeraars te veroordelen in de kosten en de nakosten van deze procedure.
3.5.
Verzekeraars voeren verweer in de vrijwaringszaak.
3.6.
Verzekeraars vorderen in de
ondervrijwaringszaakdat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [procesdeelnemer III] veroordeelt om aan verzekeraars te betalen al datgene wat verzekeraars op basis van het vonnis in de vrijwaringszaak aan de Gemeente dienen te betalen, of althans een door de rechtbank vast te stellen percentage daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betaling door verzekeraars aan de Gemeente;
2. [procesdeelnemer III] veroordeelt in (a) de kosten van het geding in de vrijwaringszaak en de ondervrijwaringszaak en (b) in de nakosten, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis, indien de kosten binnen die termijn niet zijn betaald.
3.7.
[procesdeelnemer III] voert verweer in de ondervrijwaringszaak.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak
4.1.
De vordering van [procesdeelnemer I] tot betaling van facturen door [procesdeelnemer III] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 100.715,91 inclusief btw. De overige vorderingen van [procesdeelnemer I] c.s. worden afgewezen. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.
[handelsnaam] is geen partij bij een overeenkomst met [procesdeelnemer III]
4.2.
De vorderingen van [procesdeelnemer I] c.s. tegen [procesdeelnemer III] – met uitzondering van vordering VI - houden verband met het bestaan van een overeenkomst met [procesdeelnemer III] . Voor de beoordeling van de vorderingen van [handelsnaam] tegen [procesdeelnemer III] moet daarom allereerst worden vastgesteld of een contractuele verbintenis bestaat waardoor [handelsnaam] rechtstreeks aanspraken heeft richting [procesdeelnemer III] . [handelsnaam] is geen partij bij de opdrachtbevestiging en evenmin bij de ontwikkelingsovereenkomst. [handelsnaam] heeft niet gesteld waarom zij evengoed ten opzichte van [procesdeelnemer III] rechten kan ontlenen aan de opdrachtbevestiging of anderszins rechtstreeks aanspraken heeft richting [procesdeelnemer III] . Dit leidt tot de conclusie dat [handelsnaam] jegens [procesdeelnemer III] geen rechten kan doen gelden op basis van een gesloten overeenkomst. Dat betekent dat de vorderingen I tot en met V en vordering VII van [handelsnaam] tegen [procesdeelnemer III] zullen worden afgewezen. In het vervolg zal het bij de bespreking van deze vorderingen tegen [procesdeelnemer III] alleen nog gaan over de vorderingen die [procesdeelnemer I] heeft ingesteld.
Opdrachtbevestiging is niet meer van kracht
4.3.
[procesdeelnemer I] vordert een verklaring voor recht dat de opdrachtbevestiging nog steeds van kracht is. Daarnaast vordert [procesdeelnemer I] schadevergoeding omdat het handelen van [procesdeelnemer III] bij de opzegging van de opdrachtbevestiging volgens [procesdeelnemer I] een toerekenbare tekortkoming oplevert en onrechtmatig is.
4.4.
Tussen partijen in de hoofdzaak is niet in geschil dat de opdrachtbevestiging een overeenkomst van opdracht is (hierna: de overeenkomst van opdracht). [procesdeelnemer III] heeft de overeenkomst van opdracht op 17 juni 2019 telefonisch opgezegd. [procesdeelnemer I] heeft ook uitvoering gegeven aan de opzegging door nadien geen werkzaamheden meer voor [procesdeelnemer III] te verrichten.
4.5.
Een opdrachtgever (hier: [procesdeelnemer III] ) kan een overeenkomst van opdracht te allen tijde opzeggen (artikel 7:408 BW). Er geldt geen vormvereiste voor opzegging: de opzegging kan ook mondeling geschieden. In beginsel is de opzegging van de overeenkomst van opdracht door [procesdeelnemer III] dus rechtsgeldig, waardoor de overeenkomst van opdracht per 17 juni 2019 is geëindigd. Voor opzegging is geen tekortkoming of verzuim door [procesdeelnemer I] vereist. De stellingen van [procesdeelnemer I] dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, niet in gebreke is gesteld en niet in verzuim was, doen dan ook niet ter zake. Dit geldt ook voor de stelling dat [procesdeelnemer III] in schuldeisersverzuim was (waardoor [procesdeelnemer I] niet in verzuim zou verkeren).
4.6.
Een professionele opdrachtgever en opdrachtnemer (zoals [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] ) kunnen een van artikel 7:408 BW afwijkende afspraak maken. [procesdeelnemer I] stelt dat partijen dat gedaan hebben met de bepaling ‘Duur van de opdracht’ in de opdrachtbevestiging. Volgens [procesdeelnemer I] hebben partijen afgesproken dat de overeenkomst van opdracht alleen in bijzondere gevallen beëindigd kon worden. [procesdeelnemer III] heeft de stelling van [procesdeelnemer I] betwist. Volgens haar is niets meer overeengekomen dan wat in de bepaling staat, namelijk dat als de overeenkomst van opdracht beëindigd wordt, partijen in overleg treden over de afwikkeling van de afspraken. Dat zegt zij ook te hebben geprobeerd.
4.7.
Partijen zijn het dus niet eens over de uitleg van de bepaling uit de opdrachtbevestiging. [procesdeelnemer I] heeft de stelplicht en – bij betwisting – de bewijslast voor de door haar gestelde uitleg. Zoals [procesdeelnemer III] aanvoert, is de door [procesdeelnemer I] gegeven uitleg niet te lezen in de bewoordingen van de bepaling. Uit de tekst volgt juist dat partijen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid van voortijdige beëindiging. In de tekst is ook geen uitsluiting of beperking van die mogelijkheid genoemd. Maar bij de uitleg van de bepaling moet niet alleen gekeken worden naar zuiver taalkundige tekst. Het komt namelijk aan op de bedoeling die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.8.
[procesdeelnemer I] heeft in dat kader aangevoerd dat het de bedoeling was dat beëindiging van de overeenkomst van opdracht alleen mogelijk zou zijn in geval van bedrijfsovername van [procesdeelnemer I] of overlijden van de heer [A] . Zoals [procesdeelnemer III] aanvoert, ligt de door [procesdeelnemer I] gestelde bedoeling niet voor de hand. Immers, de wet kent al een bepaling voor het geval een opdrachtnemer overlijdt (artikel 7:409 BW) en onduidelijk is hoe [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] in geval van overlijden van de heer [A] nog kunnen overleggen over de gevolgen. Het had daarom op de weg van [procesdeelnemer I] gelegen om nader te stellen en te onderbouwen uit welke concrete omstandigheden blijkt dat de mogelijkheid tot opzegging is beperkt in die zin dat [procesdeelnemer III] in de onderhavige omstandigheden niet mocht opzeggen. Dat heeft [procesdeelnemer I] niet gedaan. Zij wordt daarom niet gevolgd in haar stelling.
4.9.
Aangezien de overeenkomst van opdracht door opzegging is geëindigd, zal de door [procesdeelnemer I] gevorderde verklaring voor recht dat de opdrachtbevestiging tussen partijen nog steeds van kracht is, worden afgewezen.
Geen schadeplichtigheid door opzegging
4.10.
De stellingen van [procesdeelnemer I] over de opzegging leiden ook niet tot een schadevergoedingsverplichting voor [procesdeelnemer III] . De rechtsgeldige opzegging levert op zichzelf namelijk geen toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad op. [procesdeelnemer III] heeft verder conform de bepaling ‘Duur van de opdracht’ pogingen ondernomen voor overleg over afwikkeling van de afspraken in de opdrachtbevestiging door meerdere voorstellen te doen aan [procesdeelnemer I] . Dat dit niet tot een resultaat heeft geleid, levert geen tekortkoming of onrechtmatige daad door [procesdeelnemer III] op.
4.11.
[procesdeelnemer I] stelt dat [procesdeelnemer III] haar door de opzegging de toegang tot het project Parkwijk heeft geblokkeerd. Dit is volgens [procesdeelnemer I] onrechtmatig. [procesdeelnemer I] kan niet gevolgd worden in die stelling. [procesdeelnemer III] wijst er namelijk terecht op dat de opzegging rechtsgeldig was en dat ook [procesdeelnemer I] zelf uitvoering heeft gegeven aan de opzegging. De stelling van [procesdeelnemer I] dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking treft evenmin doel. [procesdeelnemer I] heeft verzuimd concreet te stellen waarom het leerstuk van ongerechtvaardigde verrijking (namelijk een verbintenis uit andere bron dan overeenkomst of onrechtmatige daad) hier van toepassing is, hoe [procesdeelnemer III] verrijkt is en waarom die verrijking ongerechtvaardigd zou zijn.
4.12.
Op grond van artikel 7:411 BW heeft een opdrachtnemer (zoals [procesdeelnemer I] ) mogelijk recht op loon bij een voortijdig einde van een overeenkomst van opdracht door opzegging. [procesdeelnemer I] heeft deze bepaling wel genoemd in haar betoog, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd. Ook het ingeroepen rechtsgevolg sluit niet aan bij het in artikel 7:411 BW bepaalde. [procesdeelnemer I] heeft namelijk alleen een geldvordering ingesteld ten titel van schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad. Een betaling op grond van artikel 7:411 BW is geen schadevergoeding, maar loon. Omdat [procesdeelnemer I] geen betaling van loon heeft gevorderd, kan de rechtbank niet oordelen over de eventuele gehoudenheid van [procesdeelnemer III] om loon te betalen aan [procesdeelnemer I] .
Vordering in verband met ontwikkelingsovereenkomst is onvoldoende concreet
4.13.
[procesdeelnemer I] c.s. vordert een verklaring voor recht dat hij rechten kan ontlenen aan de ontwikkelingsovereenkomst. [procesdeelnemer I] c.s. heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welke rechten dit betreft. Dit had wel op de weg van [procesdeelnemer I] c.s. gelegen. De vordering van [procesdeelnemer I] c.s. is dus onvoldoende concreet.
4.14.
[procesdeelnemer I] c.s. voert in dit kader aan dat zijn rol bij het project Parkwijk groot was, en dat zijn betrokkenheid uitdrukkelijk door de Gemeente is verzocht (dit heeft de Gemeente betwist). Ook wijst [procesdeelnemer I] c.s. erop dat de Gemeente hem in een eerder stadium zes maanden exclusiviteit heeft toegekend voor het uitwerken van een masterplan voor het project Parkwijk. Daarnaast hecht [procesdeelnemer I] c.s. er waarde aan dat het PPO-concept gebruikt is. Verder voert [procesdeelnemer I] c.s. aan dat hij een grote rol heeft gespeeld bij het opstellen van de ontwikkelingsovereenkomst. In het midden gelaten of deze stellingen juist zijn, moet [procesdeelnemer I] c.s. voor de vorderingen in verband met de ontwikkelingsovereenkomst stellen welke rechten hij kan ontlenen aan de ontwikkelingsovereenkomst. Dat heeft hij nagelaten. Bovendien is [procesdeelnemer I] c.s. geen partij bij de ontwikkelingsovereenkomst en is geen sprake van derdenwerking. Daarom wordt de gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
4.15.
Omdat de verklaring voor recht over de ontwikkelingsovereenkomst wordt afgewezen, stranden ook de vorderingen van [procesdeelnemer I] c.s. tot schadevergoeding door [procesdeelnemer III] c.s. Deze vorderingen zijn namelijk gebaseerd op toerekenbare tekortkoming of onrechtmatig handelen door [procesdeelnemer III] c.s. bij de uitvoering van de ontwikkelingsovereenkomst, terwijl niet komt vast te staan dat [procesdeelnemer I] c.s. rechten kunnen ontlenen aan de ontwikkelingsovereenkomst.
Vordering tot betaling van facturen
4.16.
[procesdeelnemer I] vordert nakoming van de overeenkomst van opdracht door betaling van de facturen door [procesdeelnemer III] te verlangen. De gefactureerde bedragen zijn berekend aan de hand van de bepaling ‘Honorarium’ in de opdrachtbevestiging. Op grond van deze bepaling ontvangt [procesdeelnemer I] een vergoeding voor de ontwikkeling van het project Parkwijk van 2,25% (namelijk 75% van 3%) van ‘de verkoopprijs exclusief btw’. De vergoeding wordt op grond van deze bepaling in rekening gebracht volgens een termijnschema als bepaalde mijlpalen worden gehaald.
4.17.
De overeenkomst van opdracht is niet ontbonden of vernietigd en moet dus worden nagekomen. [procesdeelnemer III] heeft de verschuldigdheid van bepaalde gefactureerde bedragen betwist, omdat op 17 juni 2019 (de datum van beëindiging van de overeenkomst van opdracht) bepaalde mijlpalen niet zijn gehaald. Over bepaalde andere mijlpalen betoogt [procesdeelnemer III] dat die wel zijn behaald op 17 juni 2019, maar achteraf geen waarde hebben gehad voor [procesdeelnemer III] . [procesdeelnemer III] meent dat zij daarom geen vergoeding hoeft te betalen voor die mijlpalen. [procesdeelnemer III] kan niet gevolgd worden in dat standpunt.
4.18.
Een redelijke uitleg van de honorariumbepaling brengt mee dat [procesdeelnemer I] betaald wordt voor de door haar verrichte werkzaamheden die tot de mijlpalen hebben geleid, ook als die mijlpalen na 17 juni 2019 zijn behaald. Gesteld noch gebleken is immers dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] zijn overeengekomen dat [procesdeelnemer I] het risico droeg voor de mijlpalen. Voor de verschuldigdheid van de termijnbedragen is daarom niet relevant of de mijlpalen al op 17 juni 2019 zijn gehaald. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor de werkzaamheden van [procesdeelnemer I] is evenmin relevant of de mijlpalen waarde hebben gehad voor [procesdeelnemer III] . De stellingen van [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] over de gefactureerde bedragen zullen hierna per bouwblok worden beoordeeld.
Bouwblok B8 en B9
4.19.
[procesdeelnemer I] factureert in factuur 2019 een bedrag van € 133.377,15 exclusief btw voor de werkzaamheden aan bouwblok B8 en B9. Dit is 95% van het honorarium voor bouwblok B8 en B9, omdat de bouw in september 2019 gestart is. In factuur 2020 factureert [procesdeelnemer I] een bedrag van € 7.019,85 exclusief btw voor de resterende 5% omdat bouwblok B8 en B9 zijn opgeleverd. [procesdeelnemer III] heeft het basisbedrag van € 140.397,-- waarover de vergoeding is berekend erkend (2,25% van 6.239.876,--). Verder heeft [procesdeelnemer III] de stelling van [procesdeelnemer I] niet betwist dat haar werk aan bouwblok B8 en B9 af was. Maar [procesdeelnemer III] betoogt dat [procesdeelnemer I] slechts 55% van de vergoeding verschuldigd is, omdat op 17 juni 2019 de status van blok B8 en B9 was dat de mijlpalen ‘start ontwikkeling’, ‘start verkoop’, en ‘ondertekening eerste reserveringsovereenkomst’ zijn behaald. Zoals hierboven in 4.18 geoordeeld, gaat dit betoog niet op. Omdat de werkzaamheden van [procesdeelnemer I] aan bouwblok B8 en B9 af waren en alle mijlpalen voor deze bouwblokken zijn behaald, is [procesdeelnemer III] het honorarium van € 140.397,-- exclusief btw volledig verschuldigd.
4.20.
[procesdeelnemer I] heeft voor bouwblok B8 en B9 ook courtage in rekening gebracht in factuur 2019: in totaal € 8.734,20 exclusief btw. [procesdeelnemer III] heeft erkend dat [procesdeelnemer I] recht heeft op courtage. [procesdeelnemer III] heeft als verweer aangevoerd dat op 17 juni 2019 nog niet alle woningen uit bouwblokken B8 en B9 verkocht waren. [procesdeelnemer III] berekent een iets lager bedrag aan courtage, omdat volgens haar op 17 juni 2019 (pas) 30 van de 39 betreffende woningen verkocht waren. De rechtbank volgt [procesdeelnemer III] niet in deze berekening om de reden die hierboven in 4.18 is gegeven. Het door [procesdeelnemer I] gevorderde bedrag aan courtage van € 8.734,20 exclusief btw is dus verschuldigd door [procesdeelnemer III] .
Bouwblok B1
4.21.
Ten aanzien van bouwblok B1 heeft [procesdeelnemer I] in factuur 2019 € 39.734,73 exclusief btw in rekening gebracht. Dit is 50% van het honorarium omdat de eerste reserveringsovereenkomst getekend is. [procesdeelnemer III] heeft het basisbedrag van € 79.469,45 waarover de vergoeding is berekend erkend (2,25% van € 3.531.818,--). [procesdeelnemer III] heeft ook erkend dat de eerste reserveringsovereenkomst is getekend, waardoor [procesdeelnemer I] volgens [procesdeelnemer III] aanvankelijk zelfs recht had op 55% van het honorarium. Maar volgens [procesdeelnemer III] is deze beloning niet redelijk, omdat de reserveringsovereenkomst later is ontbonden en de te ontwikkelen appartementen uit de verkoop zijn gehaald vanwege een gebrek aan financiële haalbaarheid. Zoals hierboven in 4.18 vastgesteld, kan [procesdeelnemer III] de verschuldigdheid van het honorarium niet op deze wijze terugdraaien. Het staat dan ook vast dat [procesdeelnemer III] het door [procesdeelnemer I] gefactureerde honorarium van € 39.734,73 exclusief btw verschuldigd is voor bouwblok B1.
Bouwblok B5, B10 en B11
4.22.
[procesdeelnemer I] heeft voor bouwblok B5, B10 en B11 40% van het honorarium gefactureerd in factuur 2019. [procesdeelnemer III] heeft het basisbedrag van € 170.846,-- waarover de vergoeding is berekend niet betwist. [procesdeelnemer I] heeft onweersproken aangevoerd dat zij voor de ontwikkeling van bouwblok B5, B10 en B11 heeft gewerkt aan reserveringsovereenkomsten en planaanpassingen. Het had op de weg van [procesdeelnemer III] gelegen om te betogen waarom dat niet leidt tot verschuldigdheid van 5% van het honorarium als beloning voor het in ontwikkeling nemen van bouwblok B5, 10 en B11. Dat heeft [procesdeelnemer III] nagelaten. Daarom is [procesdeelnemer III] een bedrag van € 8.542,30 exclusief btw verschuldigd voor bouwblok B5, B10 en B11, namelijk 5% van € 170.846,--. Het meerdere boven deze 5% wordt afgewezen. [procesdeelnemer III] heeft namelijk onbetwist aangevoerd dat de verkoop van de bouwblokken voor onbepaalde tijd is uitgesteld. De overeenkomst van opdracht geeft pas aanspraak op honorarium bij het behalen van een mijlpaal.
4.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [procesdeelnemer I] recht heeft op betaling van een bedrag van € 197.408,23 exclusief btw aan honorarium en courtage (namelijk € 140.397,-- plus € 8.734,20 voor bouwblok B8 en B9 plus € 39.734,73 voor bouwblok B1 plus € 8.542,30 voor bouwblok B5, B10 en B11)
4.24.
Tussen [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] staat vast dat [procesdeelnemer III] al een bedrag van € 114.171,94 aan honorarium heeft betaald aan [procesdeelnemer I] , welk bedrag in mindering moet worden gebracht op de met de facturen gefactureerde bedragen. Het resterende bedrag van € 83.236,29 moet worden vermeerderd met 21% btw. [procesdeelnemer III] is daarom € 100.715,91 inclusief btw verschuldigd aan [procesdeelnemer I] . Dat deel van de vordering zal worden toegewezen.
4.25.
[procesdeelnemer I] vordert betaling van wettelijke rente over de toegewezen factuurbedragen vanaf de data van de facturen tot de dag van volledige betaling. De verschuldigdheid hiervan is door [procesdeelnemer III] niet betwist. Omdat aan alle in artikel 6:119a BW neergelegde voorwaarden is voldaan, zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen.
Reputatieschade?
4.26.
[procesdeelnemer I] c.s. vordert een publicatie ter rehabilitatie van [procesdeelnemer I] c.s. in verband met geleden reputatieschade. Voor een dergelijke vordering moet sprake zijn van een onrechtmatige uitlating. [procesdeelnemer I] c.s. heeft niet aangevoerd door welke concrete uitlating van [procesdeelnemer III] c.s. zijn reputatie op onrechtmatige wijze is geschaad. [procesdeelnemer I] c.s. heeft wel gesteld dat het PPO-concept is gebruikt en dat zij het niet eens is met de gang van zaken rond de - overigens rechtsgeldige - opzegging van de overeenkomst van opdracht, maar dit levert geen onrechtmatige uitlating op. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.27.
[procesdeelnemer I] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 2.299,70 voor factuur 2019 en € 799,70 voor factuur 2020. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
4.28.
[procesdeelnemer I] heeft voor factuur 2019 voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Ten aanzien van factuur 2019 is een bedrag van € 92.221,89 inclusief btw toegewezen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 1.697,22.
4.29.
Ten aanzien van factuur 2020 is niet gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten in verband met factuur 2020 is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten in de hoofdzaak
4.30.
[procesdeelnemer I] c.s. is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
4.31.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [procesdeelnemer III] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
12.741,00
(3,00 punten × € 4.247)
Totaal
16.941,00
4.32.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Gemeente als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
12.741,00
(3,00 punten × € 4.247)
Totaal
16.941,00
4.33.
De door [procesdeelnemer III] c.s. gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
In de vrijwaringszaak
4.34.
De Gemeente vordert verzekeraars te veroordelen tot nakoming van de verplichting om dekking te verlenen voor aansprakelijkheid van de Gemeente jegens [procesdeelnemer I] c.s. in de hoofdzaak. Aangezien de vorderingen tegen de Gemeente in de hoofdzaak worden afgewezen, zal deze vordering in de vrijwaringszaak worden afgewezen.
4.35.
De Gemeente vordert verder verzekeraars te veroordelen tot vergoeding van de kosten van verweer van de Gemeente in de hoofdzaak, inclusief de redelijke kosten van juridische bijstand, zoals reeds gemaakt en nog te maken door de Gemeente. Hiermee vordert de Gemeente nakoming van de door de Gemeente gestelde verplichting om dekking te verlenen voor deze kosten onder de aansprakelijkheidsverzekering.
4.36.
De Gemeente heeft nagelaten om de kosten van juridische bijstand te specificeren of een bedrag te noemen. Dat had wel op de weg van de Gemeente gelegen, aangezien het hier gaat om een vordering tot vergoeding van de betreffende kosten. De vordering is daarom onvoldoende bepaald. In deze stand van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding om de Gemeente toe te laten tot nadere bewijslevering op dit punt. De vordering zal om die reden worden afgewezen. De vraag of verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen voor deze kosten wordt daarom in het midden gelaten.
Proceskosten in de vrijwaringszaak
4.37.
De Gemeente is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van verzekeraars als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
8.494,00
(2,00 punten × € 4.247)
Totaal
12.694,00
4.38.
De door verzekeraars gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
In de ondervrijwaringszaak
4.39.
Verzekeraars vorderen in de ondervrijwaringszaak [procesdeelnemer III] te veroordelen om aan verzekeraars te betalen al datgene wat zij op basis van het vonnis in de vrijwaringszaak aan de Gemeente moeten betalen. Aangezien de vorderingen tegen verzekeraars in de vrijwaringszaak worden afgewezen, zal deze vordering in de ondervrijwaringszaak ook worden afgewezen.
Proceskosten in de ondervrijwaringszaak
4.40.
Verzekeraars zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [procesdeelnemer III] als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
8.494,00
(2,00 punten × €4.247)
Totaal
8.494,00
4.41.
De door [procesdeelnemer III] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [procesdeelnemer III] om aan [procesdeelnemer I] te betalen een bedrag van € 100.715,91 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de data van de facturen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [procesdeelnemer III] om aan [procesdeelnemer I] te betalen een bedrag van € 1.697,22 voor buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [procesdeelnemer I] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [procesdeelnemer III] tot dit vonnis vastgesteld op € 16.941,-- en aan de zijde van de Gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 16.941,--,
5.4.
veroordeelt [procesdeelnemer I] c.s. in de nakosten en begroot deze aan de zijde van [procesdeelnemer III] op € 173,-- aan salaris advocaat. Als [procesdeelnemer I] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [procesdeelnemer III] volledig aan dit vonnis heeft voldaan en [procesdeelnemer III] dit vonnis moet betekenen, wordt het bedrag dat [procesdeelnemer I] c.s. aan nakosten moet betalen aan [procesdeelnemer III] verhoogd met € 90,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [procesdeelnemer I] c.s. in de nakosten en begroot deze aan de zijde van de Gemeente op € 173,-- aan salaris advocaat. Als [procesdeelnemer I] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de Gemeente volledig aan dit vonnis heeft voldaan en de Gemeente dit vonnis moet betekenen, wordt het bedrag dat [procesdeelnemer I] c.s. aan nakosten moet betalen aan de Gemeente verhoogd met € 90,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het anders of meer gevorderde af.
In de vrijwaringszaak
5.8.
wijst de vordering af,
5.9.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van verzekeraars tot dit vonnis vastgesteld op € 12.694,--,
5.10.
veroordeelt de Gemeente in de nakosten en begroot deze aan de zijde van verzekeraars op € 173,-- aan salaris advocaat. Als de Gemeente niet binnen veertien dagen na aanschrijving door verzekeraars volledig aan dit vonnis heeft voldaan en verzekeraars dit vonnis moeten betekenen, wordt het bedrag dat de Gemeente aan nakosten moet betalen verhoogd met € 90,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.11.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de ondervrijwaringszaak
5.12.
wijst de vordering af,
5.13.
veroordeelt verzekeraars in de proceskosten, aan de zijde van [procesdeelnemer III] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.494,--,
5.14.
veroordeelt verzekeraars in de nakosten en begroot deze aan de zijde van [procesdeelnemer III] op € 173,-- aan salaris advocaat. Als verzekeraars niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [procesdeelnemer III] volledig aan dit vonnis heeft voldaan en [procesdeelnemer III] dit vonnis moeten betekenen, wordt het bedrag dat verzekeraars aan nakosten moeten betalen verhoogd met € 90,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.15.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet, mr. M.M.J. Schoenaker en mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.