ECLI:NL:RBMNE:2023:7745

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
10657480 \ LC EXP 23-1841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot betaling van huur en ontbinding van huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], h.o.d.n. [handelsnaam 1], en [gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2]. [eiser] vorderde betaling van achterstallige huurpenningen, servicekosten en ontbinding van de huurovereenkomst. De procedure is gestart op basis van een mondelinge huurovereenkomst, waarbij [gedaagde] een ruimte huurde van [eiser]. [eiser] stelde dat [gedaagde] tekort was geschoten in zijn verplichtingen en vorderde een bedrag van € 1.822,00 aan achterstallige huur over de periode van november 2022 tot en met februari 2023, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vorderde [eiser] ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van diverse kosten die voortvloeiden uit een gedwongen ontruiming.

[gedaagde] voerde verweer en betwistte de vorderingen van [eiser]. Hij stelde dat hij de huurpenningen had betaald en dat er geen rechtsgeldige huurovereenkomst was. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen. De kantonrechter concludeerde dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was gesloten, omdat [gedaagde] deze niet had ondertekend. Bovendien was er onvoldoende onderbouwing voor de vordering tot betaling van servicekosten en andere kosten. De kantonrechter wees alle vorderingen van [eiser] af en veroordeelde [eiser] in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien [gedaagde] zich niet had laten bijstaan door een professioneel gemachtigde.

De beslissing van de kantonrechter was dus dat de vorderingen van [eiser] werden afgewezen en dat hij de proceskosten moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10657480 \ LC EXPL 23-1841 AW/1583
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: R. van Dijk, werkzaam bij Juristu Incassodiensten B.V.,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op basis van een mondelinge huurovereenkomst heeft [gedaagde] van [eiser] gehuurd een ruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat –
I. a. te verklaren voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de naleving van zijn verplichtingen als huurder uit hoofde van de met [eiser] gesloten huurovereenkomst;
b. de bestaande huurovereenkomst te ontbinden;
II. a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.822,00 aan achterstallige huurpenningen over de periode november 2022 tot en met februari 2023, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente vanaf 1 november 2022 en subsidiair de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot de dag der voldoening, althans de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de maandelijkse huur van € 625,00 tot de huurovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van alle kosten die [eiser] moet maken welke direct voortvloeien uit de gedwongen ontruiming, zoals de kosten voor afvoer, vernietiging en eventueel opslag van roerende zaken van [gedaagde] , kosten voor vervangen van sloten van de woning, reserveringskosten ontruimers, ontruimersloon en kosten van de slotenmaker;
d. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 625,00 per maand aan schadevergoeding vanaf het moment dat de huurovereenkomst is ontbonden tot het moment van algehele ontruiming;
e. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 273,30 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
f. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert ten eerste betaling van een bedrag van € 1.822,05. Volgens [eiser] betreft dit de huur voor de maanden november 2022 tot en met februari 2023. [eiser] stelt verder dat [gedaagde] de huurpenningen voor de maanden oktober 2022 en november 2022 onbetaald heeft gelaten. [eiser] verwijst voor de onderbouwing van zijn vordering naar de in het geding gebrachte facturen.
4.2.
[eiser] heeft de volgende 6 facturen in het geding gebracht:
- een factuur van € 175,00 met de omschrijving “3 de kwartaal service kosten water, elektra, internet, afval”;
- een factuur van € 175,00 met de omschrijving “servicekosten water, elektra, internet container”;
- een factuur van € 95,00 met de omschrijving “service kosten opruimen”;
- een factuur van € 127,05 met de omschrijving “water elektra 3 de kwartaal”;
- een factuur van € 625,00 met de omschrijving “huur termijn november”;
- een factuur van € 625,00 met de omschrijving “huur termijn oktober”.
Het totaal van deze 6 facturen bedraagt € 1.822,05, zodat de kantonrechter begrijpt dat [eiser] heeft bedoeld betaling van deze facturen te vorderen.
4.3.
De kantonrechter heeft uit de stellingen van partijen opgemaakt dat partijen aanvankelijk een mondelinge huurovereenkomst hebben gesloten voor een bedrag van € 369,00 per maand. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens de keuze gegeven vanaf 1 november 2022 een huurcontract te ondertekenen of het gehuurde te verlaten.
4.4.
[eiser] baseert zijn vordering tot betaling op de in het geding gebrachte huurovereenkomst kantoorruimte van 15 september 2022. [gedaagde] betwist het bestaan van deze huurovereenkomst. Volgens [gedaagde] heeft hij geen contract getekend, heeft hij de verschuldigde huurpenningen betaald en heeft hij het gehuurde verlaten. Alhoewel de gemachtigde van [eiser] bij repliek daarover niet rept, heeft [eiser] bij repliek aangegeven ook zelf zijn verhaal te willen doen. [eiser] heeft daarbij erkend dat het huurcontract waarop zijn vordering is gebaseerd niet door [gedaagde] is ondertekend, maar dat hijzelf zijn handtekening bij “huurder” heeft geplaatst. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst niet getekend omdat hij het er niet mee eens was, aldus [eiser] . Dat betekent, nu dit overigens ook door [gedaagde] is betwist, dat niet is komen vast te staan dat de huurovereenkomst van 15 september 2022 tussen partijen is gesloten. Op basis waarvan [gedaagde] dan een bedrag van € 625,00 aan huurpenningen dient te voldoen heeft [eiser] niet onderbouwd. [eiser] stelt weliswaar dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd vanaf welke datum hij de bedrijfsruimte heeft gehuurd en per wanneer hij de bedrijfsruimte heeft verlaten, maar het is in dit stadium aan [eiser] om zijn vordering nader te onderbouwen. [eiser] heeft dat niet gedaan. Daar komt nog bij dat [eiser] kennelijk betaling van de huurpenningen vordert van oktober en november 2022, maar vervolgens wel betalingsbewijzen van betalingen door [gedaagde] in het geding brengt waaronder een betaling op 2 oktober 2022 van € 369,00. Gelet op de gebrekkige onderbouwing door [eiser] van zijn vordering, het verweer van [gedaagde] dat hij de huurpenningen netjes heeft betaald, [eiser] bewijzen van door [gedaagde] gedane betalingen in het geding heeft gebracht maar nagelaten heeft aan te geven welke maanden al dan niet zouden zijn betaald en wat er op basis waarvan moet worden betaald, komt de vordering van [eiser] tot betaling van huurpenningen niet voor toewijzing in aanmerking.
4.5.
[eiser] vordert verder betaling van servicekosten, althans 4 van de 6 facturen zien daarop. Nog daargelaten dat enkele facturen zien op dezelfde termijnen en onderwerpen en [eiser] niet heeft aangegeven hoe dat kan, ontbreekt elke onderbouwing op grond waarvan [gedaagde] servicekosten aan [eiser] verschuldigd is. [eiser] stelt nog wel dat de factuur van € 95,00 ziet op opruimkosten, maar ook hiervan ontbreekt de onderbouwing op grond waarvan [gedaagde] deze aan [eiser] dient te voldoen. Reeds daarom komt dit deel van de vordering evenmin voor toewijzing in aanmerking.
4.6.
[eiser] heeft ten slotte nog ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd en, naar de kantonrechter begrijpt heeft [eiser] , hoewel [eiser] daartoe geen vordering heeft ingesteld, ook bedoeld dat het gehuurde wordt ontruimd. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] het gehuurde inmiddels heeft verlaten. [gedaagde] is naar een andere plek verhuisd en maakt, naar de kantonrechter begrijpt, geen aanspraak meer op het gehuurde. Welk belang [eiser] heeft bij dit deel van de vordering heeft hij niet aangegeven, zodat ook dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. De vordering met betrekking tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten treffen gelet op het vorenstaande hetzelfde lot.
4.7.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat er 12 autobanden in het pand stonden en dat deze zijn verdwenen. [gedaagde] heeft echter geen consequenties aan zijn verweer verbonden en geen tegenvordering ingesteld. Daarom zal de kantonrechter dit verweer van [gedaagde] onbesproken laten.
4.8.
De conclusie van het vorenstaande is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.9.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat [gedaagde] zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde en overigens gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van kosten waarvoor de wet een vergoeding toekent, zullen de kosten van [gedaagde] op nihil worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.