ECLI:NL:RBMNE:2023:7739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/1743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geheimhouding van inbreng van zorgprofessionals in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Stichting Patiëntenplatform Sarcomen en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft een verzoek om beperkte kennisneming van documenten die vertrouwelijke inbreng van zorgprofessionals bevatten, welke ten grondslag liggen aan een advies van een beoordelingscomité voor de erkenning van expertisecentra voor zeldzame aandoeningen. De minister had eerder besloten om deze inbreng geheim te houden, met als argument dat dit noodzakelijk was voor de vertrouwelijkheid en de kwaliteit van de advisering. Verzoekster, de Stichting Patiëntenplatform Sarcomen, betwistte deze geheimhouding en stelde dat het recht op een eerlijk proces in het geding was. De rechtbank oordeelde dat de geheimhouding van de inbreng van de zorgprofessionals niet gerechtvaardigd was, omdat dit verzoekster onevenredig schaadde in haar procesvoering. De rechtbank benadrukte dat de inbreng van de referenten essentieel was voor de beoordeling van de zaak en dat de minister onvoldoende gewichtige redenen had aangevoerd om de geheimhouding te rechtvaardigen. De rechtbank besloot dat de persoonsgegevens van de zorgprofessionals wel geheim moesten blijven, maar dat de overige informatie openbaar moest worden gemaakt. De minister werd opgedragen om het geanonimiseerde document binnen een week na de beslissing toe te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1743
beslissing van de rechtbank van 2 november 2023 op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

Stichting Patiëntenplatform Sarcomen, uit Utrecht, verzoekster

(gemachtigde: C. Kooij),
en

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister

(gemachtigde: mr. J.A. ter Schure).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over het volgende. De minister heeft op 30 september 2022 beslist op de aanvraag van het [naam] MC voor een erkenning van de kandidaat-expertisecentra voor zeldzame aandoeningen (ECZA’s) met de codes ORPHA:3394, ORPHA:873 en ORPHA:44890 om als nationale expertisecentra voor zeldzame aandoeningen te fungeren. Dit besluit is gebaseerd op een advies van een beoordelingscomité (het advies) van 15 september 2022. Verzoekster heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 februari 2023 dit bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Verzoekster is het daar niet mee eens en heeft hier tegen beroep ingesteld.
2. De minister heeft op 30 mei 2023 stukken overgelegd die betrekking hebben op de zaak. Eén document (Map B, nummer 15) heeft de minister in een afgesloten envelop aan de rechtbank toegezonden onder de vermelding: “geheimhouding 8.29 Awb”. Het gaat hierbij om ‘reviews referenten’ met de, ten behoeve van de advisering van een beoordelingscomité, gegeven inbreng van referenten. De minister stelt zich op het standpunt dat de referenten hun inbreng in vertrouwen hebben gegeven en dat die vertrouwelijkheid van belang is om als referent in vrijheid je mening te kunnen geven over een aanvraag, wat volgens de minister onontbeerlijk is voor een goede en volledige oordeelsvorming van een beoordelingscomité. De minister vindt het vervolgens onwenselijk dat een referent op de in het kader van de aanvraagprocedure verstrekte informatie kan worden aangesproken. Ook meent de minister dat er een grote kans bestaat dat het beoordelingscomité in het vervolg geen gebruik meer kan maken van de referenten, als een ieder in deze procedure kennis kan nemen van hun informatie, waardoor het goed functioneren van het beoordelingscomité in het gedrang komt. Tot slot is volgens de minister het anoniem verstrekken van de inbreng van de informatie aan een ieder geen optie, omdat de groep van te raadplegen referenten voor deze procedures en het karakter van het veld van zeldzame aandoeningen zeer klein is, waardoor de kans op herleidbaarheid van de referenten groot is.
3. De rechtbank heeft verzoekster gevraagd te reageren op het verzoek. Op 30 augustus 2023 heeft verzoekster hierop aangegeven dat het recht op een eerlijk proces door het standpunt van de minister volledig wordt beperkt en dat de geheimhouding van de inbreng van de referenten en hun namen daarom niet gerechtvaardigd is. Hun inbreng is een deskundigenadvies en de kwaliteit daarvan hangt af van de persoon die het inbrengt. Ook in de Beleidsvisie expertisecentra zeldzame aandoeningen (de Beleidsvisie), die op grond van artikel 8 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen is opgesteld, wordt geen anonieme inbreng van referenten voorgeschreven. Wel wordt daarin aangegeven aan welke kwaliteiten een referent moet voldoen. Door het niet vrijgeven van de namen kan de deskundigheid van de referenten niet beoordeeld worden en kan niet worden voldaan aan de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb. Daarbij gaat het om professionele wetenschappers en medisch specialisten uit academische centra die hooguit in een bezwaarprocedure mogelijk op hun inbreng worden aangesproken en die prima met inhoudelijke kritiek moeten kunnen omgaan. Daarbij geldt dat door de marktwerking in de zorg het niet uit te sluiten is dat bij een anonieme inbreng een concurrent ‘iets te negatief’ wordt neergezet. Verzoekster voert verder aan dat de minister niet heeft onderbouwd waarom het geanonimiseerd verstrekken van de inbreng van de referenten tot hen is te herleiden. Bij sarcomen gaat het om een poule van naar geschat 50 tot 70 personen, zodat herleidbaarheid volgens verzoekster niet aannemelijk is. Zelfs al zou sprake zijn van een zeer zelfdame aandoening waarvoor enkele referenten beschikbaar zijn, dan nog is voor een onafhankelijk advies transparantie noodzakelijk. Verzoekster voert tot slot aan dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom het belang dat medisch specialisten mogelijk worden aangesproken of niet meer willen optreden als referent zwaarder moet wegen dan het belang waar verzoekster voor staat, namelijk dat de juiste expertisecentra op controleerbare wijze worden aangewezen in het belang van patiënten met zeldzame aandoeningen. Daarbij geldt dat de namen van patiëntenorganisaties wel met naam worden genoemd in een advies. Verzoekster concludeert dat er geen gewichtige redenen zijn om de inbreng van de referenten geheim te houden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 juni 2020. [1]
5. Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Daarnaast gaat het bij de beslissing over een verzoek om beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. In dit kader gelden de criteria van de Wet open overheid (Woo) als ondergrens.
6. De rechtbank heeft kennisgenomen van document 15 en is van oordeel dat de beperkte kennisneming van dat document deels gerechtvaardigd is.
7. De rechtbank stelt vast dat document 15 persoonsgegevens bevat van de zorgprofessionals die optreden als referent. De rechtbank is van oordeel dat dit privacygevoelige gegevens zijn en dat verstrekking van die gegevens aan verzoekster het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in de Woo van deze personen kan schaden. Hierin wordt op dit moment een gewichtige reden gezien om verstrekking van deze gegevens aan verzoekster te weigeren. Mocht tijdens de behandeling van de zaak op zitting blijken dat de kennisname van deze gegevens door partijen alsnog noodzakelijk is, dan kan de geheimhoudingskamer zich hierover nader beraden.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat de beperkte kennisneming van de overige informatie in document 15 niet gerechtvaardigd is. Het document bevat de inbreng van de zorgprofessionals die ten grondslag ligt aan het advies van het beoordelingscomité. Dat zijn voor procespartijen belangrijk stukken. Voor verweerder is dat zo omdat het mede de basis vormt voor het advies van het beoordelingscomité, welk advies op zijn beurt de basis vormt van verweerders besluitvorming. Voor verzoeksters is dat zo omdat zij wil kunnen controleren welke medisch specialisten ten behoeve van het advies zijn geraadpleegd en wat zij hebben ingebracht. De rechtbank overweegt daarbij dat in de onderhavige erkenningsprocedure de kandidaat ECZA’s zowel door zorgprofessionals als door patiëntenorganisaties worden beoordeeld. Verzoekster heeft de indruk dat de inbreng van de referenten in deze zaak een bepalende rol heeft gehad voor de uitkomst van het beoordelingsproces. Het niet kunnen kennisnemen van die inbreng door verzoekster heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat de belangen van verzoekster onevenredig daardoor worden geschaad. Hier komt bij dat verweerders stelling dat de inbreng in vertrouwen is gegeven in het geheel niet is onderbouwd. Die stelling volgt in ieder geval niet uit de Beleidsvisie. Ook het standpunt dat een referent door het schenden van deze vertrouwelijkheid niet meer in vrijheid zijn mening geeft, kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet volgen. Dat de minister ‘het onwenselijk vindt’ dat een referent kan worden aangesproken op de in het kader van de aanvraagprocedure verstrekte informatie, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook van minder belang dan het belang waar verzoekster voor staat en voor procedeert. De rechtbank kan zich verder niet voorstellen dat een professional enkel om deze reden niet meer zou willen optreden als referent. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister niet heeft onderbouwd waarom het anoniem verstrekken van de inbreng in dit geval is te herleiden tot de referenten zelf. Verzoekster heeft in dat kader onweersproken gesteld dat het bij aandoeningen sarcomen gaat het om een poule van naar geschat 50 tot 70 personen. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de groep van te raadplegen referenten voor de aanvraag dermate klein is geweest, dat de kans op herleidbaarheid van de referenten groot is, zoals de minister stelt.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank ook van oordeel dat, door de geheimhouding van de inbreng van de referenten, een voor verzoekster relevant stuk, het recht op een eerlijk proces voor verzoekster in zijn essentie wordt beperkt. Nu de minister stelt dat het anoniem bekendmaken van de inbreng van de referenten geen optie is, is de geheimhouding van de inbreng voor verzoekster een schending van een eerlijke procesvoering als bedoeld in artikel 6 van het van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt dat de overige stukken, waaronder het advies van het beoordelingscomité en het bestreden besluit, voor verzoekster onvoldoende informatie bevatten om zich te kunnen verweren. Dit oordeel van de rechtbank werd eerder ook al onderschreven door de bezwaarschriftencommissie van VWS. In een door verzoekster overgelegd advies van deze commissie van 25 april 2023, uitgebracht in een vergelijkbare erkenningsprocedure, neemt deze commissie namelijk het standpunt in dat zonder inzicht te hebben in de stukken, (…) en zonder de (al dan niet anonieme) inbreng van de referenten, het niet mogelijk is voor de patiëntenorganisatie, belanghebbenden en voor de bezwaarschriftencommissie zelf om te beoordelen of het advies van het beoordelingscomité kan worden gevolgd voor de erkenningen van de kandidaat ECZA’s en of deze terecht zijn verleend.
10. De minister heeft in dit geval dus geen gewichtige redenen naar voren gebracht, waardoor de rechtbank van oordeel is dat beperkte kennisneming van document 15 voor het overige niet gerechtvaardigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om beperkte kennisneming van document 15 toe, voor zover het ziet op de persoonsgegevens;
- wijst het verzoek om beperkte kennisneming voor het overige af;
- draagt de minister op het geanonimiseerde document 15, binnen een week na de datum van deze beslissing, als gedingstuk toe te sturen.
Deze beslissing is genomen op 2 november 2023 door mr. M. Eversteijn, rechter, en door deze en mr. L.E. Mollerus, griffier, ondertekend.
De rechter is verhinderd om de beslissing te ondertekenen
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

U kunt alleen hoger beroep tegen deze beslissing instellen tegelijk met een hoger beroep tegen de (eventuele) uitspraak in deze zaak.