ECLI:NL:RBMNE:2023:7736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
10686996 UV EXPL 23-201 JP/36418
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanpassing pensioenregeling tussen sociale partners en pensioenfonds

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Stichting Brancheplatform Kappers (BPK) en het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het kappersbedrijf, alsook TKP Pensioen B.V. Het geschil betreft de aanpassing van de pensioenregeling in de kappersbranche, waarbij BPK een drempelregeling wil invoeren. Het pensioenfonds en TKP hebben echter twijfels over de uitvoerbaarheid van deze regeling per 1 januari 2024, vooral gezien de recente wetswijzigingen die de aanvangsleeftijd voor pensioenopbouw verlagen van 21 naar 18 jaar. BPK heeft op 5 september 2023 een dagvaarding ingediend, waarna een mondelinge behandeling op 14 september 2023 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van BPK niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het pensioenfonds en TKP voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun standpunt dat de drempelregeling niet uitvoerbaar is. De vorderingen van BPK zijn afgewezen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan beide gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10686996 UV EXPL 23-201 JP/36418
Kort geding vonnis van 28 september 2023
inzake
de stichting
Stichting Brancheplatform Kappers,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: BPK,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E. Lutjens,
tegen:
1. de stichting
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het kappersbedrijf,
gevestigd te Woerden,
verder ook te noemen: het pensioenfonds,
gedaagde partij
gemachtigden: mr. R.F. van der Ham en mr. A.N. Oetomo,
en
2. de besloten vennootschap
TKP Pensioen B.V.,
gevestigd te Groningen,
verder ook te noemen: TKP,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. J.L. de Hoop.

1.De procedure

1.1.
BPK heeft op 5 september 2023 een dagvaarding (met 43 producties) laten uitbrengen aan het pensioenfonds en TKP. BPK heeft daarna nog aanvullende producties 44 tot en met 61 ingediend. TKP heeft 8 producties ingediend met haar brief van 12 september 2023. Het pensioenfonds heeft per brief van 13 september 2023 11 producties ingediend.
1.2.
Op 14 september 2023 heeft in de zaak de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor BPK zijn verschenen: mevrouw [A] , mevrouw [B] , mevrouw [C] , de heer [D] en de gemachtigde. Namens het pensioenfonds zijn verschenen: de heer. [E] , de heer [F] en de gemachtigden. Namens TKP zijn verschenen: de heer [G] , mevrouw [H] en de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. Alle partijen hebben hierbij gebruik gemaakt van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de zitting is besproken. Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil

De achtergrond van de zaak
2.1.
BPK bestaat uit Werkgeversorganisatie ANKO, werknemersorganisatie CNV Vakmensen en FNV Mooi (ook wel: de sociale partners). Zij werken samen om de sociaaleconomische omstandigheden in de kappersbranche te bevorderen. Het pensioenfonds is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en verzorgt de uitvoering van de pensioenregeling in de kappersbranche. Het pensioenfonds heeft de uitvoering van de pensioenregeling uitbesteed aan pensioenuitvoeringsorganisatie TKP.
2.2.
Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen in werking getreden. Onderdeel van deze nieuwe wet is dat per 1 januari 2024 de aanvangsleeftijd voor deelneming en pensioenopbouw verlaagd wordt van 21 naar 18 jaar. Vanwege deze wetswijziging en de manier waarop de pensioenregeling in de kappersbranche is opgezet (geen franchise, maar pensioenopbouw over het gehele pensioengevend loon), moet de pensioenregeling aangepast worden om deze fiscaal geaccepteerd te houden. Over de aanpassing van de pensioenregeling is een geschil ontstaan tussen partijen. BPK wil een zogenoemde ‘drempelregeling’ invoeren, maar volgens het pensioenfonds en TKP is een dergelijke regeling niet uitvoerbaar. Een franchiseregeling is volgens hen wel uitvoerbaar, maar dit wil BPK niet.
De vordering van BPK
2.3.
Volgens BPK zijn de sociale partners verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling en zij wensen een drempelregeling in te voeren. Zij voert aan dat het pensioenfonds zich verschuilt achter het argument dat de drempelregeling niet uitvoerbaar is, terwijl hier geen (dragende) onderbouwing voor wordt gegeven. Er is sprake van onwil bij het pensioenfonds om de opdracht van BPK uit te voeren en/of er is onwil bij TKP om zich te verdiepen in de drempelregeling. Het pensioenfonds moet dan ook bewogen worden om op zo kort mogelijke termijn onderzoek naar de uitvoerbaarheid van de drempelregeling mogelijk te maken en TKP daartoe een uitvoeringsopdracht geven.
BPK vordert daarom in deze procedure – kort gezegd – om:
I. het pensioenfonds te veroordelen zich in te spannen om de drempelregeling uit te voeren, TKP daartoe opdracht te geven en TKP op te dragen serieus onderzoek te doen naar de inhoud van de drempelregeling en daarop gemotiveerd in te gaan;
II. TKP te veroordelen om serieus onderzoek te doen naar uitvoerbaarheid van de drempelregeling en daartoe in te gaan op de inhoud van de regeling en gemotiveerd te reageren op de argumentatie van BPK;
III. het gevorderde onder I. en II. toe te wijzen op verbeurte van een dwangsom van
€ 25.000,- per dag met een maximum van € 5.000.000;
IV. te gelasten dat partijen de veroordelingen uitvoeren onder regie van een onafhankelijk voorzitter;
V. het pensioenfonds en TKP te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.4.
Het pensioenfonds en TKP voeren afzonderlijk gemotiveerd verweer, met als conclusie dat de vorderingen van BPK worden afgewezen.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
BPK heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat de huidige pensioenregeling door de wijziging van de leeftijdsgrens van 21 naar 18 jaar per 1 januari 2024, fiscaal niet meer houdbaar is en hiervoor zo snel mogelijk een oplossing bedacht moet worden. Het pensioenfonds en/of TKP hebben het spoedeisend belang niet weersproken. Mede gelet daarop heeft BPK aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
3.2.
Voor toewijzing van de voorlopige voorzieningen zoals door BPK wordt gevorderd, moet het zonder nader onderzoek in hoge mate waarschijnlijk zijn dat gelijkluidende vorderingen in een te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat dit voor de vorderingen ten opzichte van het pensioenfonds en TKP niet het geval is en zal dit hieronder toelichten.
3.3.
De vordering van BPK om het pensioenfonds te veroordelen zich in te spannen om de drempelregeling uit te voeren (en TKP daartoe opdracht te geven) houdt in feite in dat de kantonrechter een keuze moet maken voor één van de twee regelingen waarover tussen partijen een discussie bestaat (een drempel- of franchiseregeling). Deze keuze kan de kantonrechter alleen al niet maken omdat in deze procedure, zonder nader onderzoek, niet duidelijk is welke regeling beter is en voor nader onderzoek is in kort geding geen plaats. Maar los daarvan, is het niet aan de kantonrechter in dit kort geding om deze beslissing/keuze te maken. Zoals is aangevoerd door het pensioenfonds, heeft zij gelet op haar taak en verantwoordelijkheid belangen waar zij rekening mee moet houden bij het uitvoeren van een pensioenregeling, zoals het bewaken van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Het is aan het pensioenfonds om een beoordeling te maken in het kader van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Het standpunt dat het pensioenfonds daarin inneemt, kan slechts zeer marginaal worden getoetst. Het pensioenfonds zag en ziet risico’s in de uitvoerbaarheid van de drempelregeling per 1 januari 2024 en heeft ook haar twijfels bij de juridische houdbaarheid van deze regeling en dit heeft zij onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de door het pensioenfonds gemaakte belangenafweging niet in redelijkheid te verdedigen is. De vordering onder I. zal daarom op dit punt worden afgewezen.
3.4.
Daarnaast vordert BPK dat het pensioenfonds TKP opdraagt om serieus onderzoek te doen naar de inhoud van de drempelregeling en vordert zij dat ook TKP zelf veroordeeld wordt om serieus onderzoek te doen naar de uitvoerbaarheid van de drempelregeling waaronder valt dat TKP gemotiveerd moet reageren op de standpunten van BPK. BPK heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het pensioenfonds en/of TKP geen (dragende) onderbouwing heeft gegeven dat een drempelregeling niet uitvoerbaar is.
3.5.
Uit de overgelegde stukken volgt dat het pensioenfonds en TKP meerdere keren onderbouwd aan BPK hebben laten weten dat een drempelregeling niet uitvoerbaar is per 1 januari 2024.
In de memo van 20 juli 2023 (productie 22 van BPK) heeft TKP antwoord gegeven op de gestelde vragen van [I] en is zij ingegaan op de door hem geschetste bijzondere situaties. TKP heeft hiermee aangegeven wat de knelpunten zijn bij het invoeren van een drempelregeling. Bovendien heeft TKP in deze memo aangegeven dat het op te tuigen handhavingsmodel qua uitvoering gelijk is aan de ‘geknipte regeling’ waarvan in een eerdere memo van 27 juni 2023 (productie 14 van BPK) al door TKP was aangegeven dat deze niet op een verantwoorde en beheerste wijze is te realiseren. Niet is gebleken dat BPK destijds tegen die argumenten is ingegaan. Aan de hand van de memo van 20 juli 2023 van TKP heeft het pensioenfonds aan BPK per brief van 25 juli 2023 (productie 24 van BPK) laten weten dat het uitvoeren van een drempelregeling per 1 januari 2024 voor TKP niet haalbaar is en het bestuur majeure risico’s ziet voor de beheerste en integere bedrijfsvoering bij het invoeren van een drempelregeling.
Vervolgens heeft TKP in haar memo van 7 augustus 2023 (productie 28 BPK) een analyse gemaakt van de invoering van een franchiseregeling tegenover de invoering van een drempelregeling waarbij is ingegaan op de gegevensaanlevering door de werkgever en de inrichting van de pensioenadministratie. In deze memo worden meerdere technische redenen genoemd, ook vanuit softwareontwikkelaars, waarom een drempelregeling per 1 januari 2024 niet uitvoerbaar is. Op basis van deze memo heeft het pensioenfonds in haar brief van 11 augustus 2023 (productie 27 van BPK) opnieuw aan BPK laten weten dat het bestuur concludeert dat het invoeren van een drempelregeling per 1 januari 2024 niet mogelijk is zonder de beheerste en integere bedrijfsvoering in gevaar te brengen. Het pensioenfonds en TKP hebben de drempelregeling onderzocht, maar zij zagen te veel risico’s in de uitvoering van deze regeling.
BPK heeft naar aanleiding van de notitie van TKP van 7 augustus inhoudelijke vragen gesteld in haar brief van 17 augustus 2023 en vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over het houden van een overleg. Uit de overgelegde stukken volgt dat beide partijen voorwaarden hebben gesteld wie er bij dit overleg aanwezig zouden (mogen) zijn. Hierdoor is het overleg niet van de grond gekomen.
3.6.
Op basis van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat BPK onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het pensioenfonds en/of TKP geen serieus onderzoek hebben gedaan naar de drempelregeling of dat er sprake is geweest van onwil aan hun zijde. De vorderingen onder I. en II. zullen daarom geheel worden afgewezen.
3.7.
Aangezien de vorderingen onder punt I. en II. worden afgewezen, zullen ook de gevorderde dwangsommen en het gevorderde onder punt IV worden afgewezen.
3.8.
Omdat BPK in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld, zal zij de proceskosten van zowel het pensioenfonds als TKP moeten vergoeden. De kosten van het pensioenfonds worden begroot op € 1.058,00 aan salariskosten voor de gemachtigde(n). De kosten van TKP worden eveneens begroot op € 1.058,00 aan salariskosten voor de gemachtigde.
De beslissing
De kantonrechter:
3.9.
wijst de vorderingen af;
3.10.
veroordeelt BPK tot betaling van de proceskosten aan de zijde van het pensioenfonds, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.058,00 aan salaris gemachtigde;
3.11.
veroordeelt BPK tot betaling van de proceskosten aan de zijde van TKP, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.058,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023.