ECLI:NL:RBMNE:2023:773

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
16.284548.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne door verdachte met een eenmanszaak

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige vrouw, die werd verdacht van medeplichtigheid aan de invoer van 186 kilo cocaïne, vermengd met cacao. De verdachte had een eenmanszaak en een bankrekening die in haar naam stonden, welke zouden zijn gebruikt voor de invoer van de drugs. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzet had op de invoer van cocaïne door haar bedrijf en bankrekening ter beschikking te stellen aan de daders. De verdediging betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de invoer van cocaïne.

Tijdens de zitting op 14 februari 2023 heeft de rechtbank de bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en haar raadsvrouw in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het ter beschikking stellen van haar bedrijf en bankrekening verdacht was, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat deze middelen voor de invoer van cocaïne werden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de medeplichtigheid niet bewezen kon worden, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte opzet had op het misdrijf.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om aan te tonen dat een verdachte opzet had op het gepleegde misdrijf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.284548.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. R.J. Jager, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in of omstreeks de periode van 7 juli 2020 tot en met 22 december 2020 te Bussum en/of Weesp en/of Alblasserdam medeplichtig is geweest aan het door [A] en/of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen of aanwezig hebben van ongeveer 186 kilogram cocaïne, door het bedrijf [bedrijf] en/of een bankrekening op haar naam, ter beschikking te stellen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat het bedrijf [bedrijf] als dekmantel heeft gediend voor de invoer van 186 kilo cocaïne die is aangetroffen in een partij cacao. Dit bedrijf betreft een eenmanszaak die door verdachte is opgericht, met als bezoekadres het woonadres van verdachte. Daarnaast zijn de betalingen die betrekking hadden op de invoer van de partij cacao verricht vanaf een bankrekening op naam van verdachte. Volgens de officier van justitie blijkt uit het dossier dat verdachte opzet had op zowel het ter beschikking stellen van haar eenmanszaak en haar bankrekening als de invoer van cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Verdachte heeft haar eenmanszaak en bankrekening weliswaar ter beschikking van [A] gesteld, maar heeft geen opzet gehad op de invoer van harddrugs. Volgens de raadsvrouw is er zelfs geen bewijs dat verdachte wist dat onder de dekmantel van haar bedrijf [bedrijf] cacao werd ingevoerd, laat staan dat die cacao vermengd was met cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank het volgende op.
In de periode van 24 augustus 2020 tot en met 22 december 2020 is een partij cacao ingevoerd in Nederland via de haven van Antwerpen. Deze partij cacao bleek, na onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, vermengd te zijn met ongeveer 186 kilo cocaïne. De partij cacao is ingevoerd door het bedrijf [bedrijf] . Dit betreft een eenmanszaak die in februari 2019 door verdachte is opgericht en is gevestigd op het huisadres van verdachte. Aan de transporteur en de leverancier van de partij cacao zijn betalingen verricht met een bankrekeningnummer op naam van verdachte.
Het dossier bevat een aantal foto’s van aan [bedrijf] gerichte brieven die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen en die verdachte heeft doorgestuurd aan [A] . Het gaat om. Deze brieven beslaan de periode van 9 april 2021 tot en met 2 juni 2021, derhalve een periode die is gelegen na de pleegperiode zoals genoemd in de tenlastelegging.
Het dossier bevat verder berichtenverkeer tussen verdachte en [A] vanaf 23 maart 2021, eveneens een datum gelegen na de pleegperiode zoals genoemd in de tenlastelegging.
In de woning en op de gegevensdragers van verdachte zijn geen stukken aangetroffen die duiden op het bijhouden van administratie ten behoeve van het bedrijf [bedrijf] .
De rechtbank overweegt allereerst dat de gedragingen van verdachte, te weten het ter beschikking stellen van haar bedrijf, diens bedrijfsgegevens en diens bankrekening aan derden die betrokken bleken te zijn bij de invoer van cocaïne, zonder meer als verdacht en onmaatschappelijk zijn aan te merken.
De rechtbank overweegt voorts dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op haar handelingen als medeplichtige, maar ook dat haar opzet was gericht op het door de dader of daders gepleegde misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet buiten redelijke twijfel voortvloeit dat verdachte in de ten laste gelegde periode wist dat haar eenmanszaak en haar bankrekening werden gebruikt voor de invoer van de aangetroffen cocaïne. Evenmin blijkt op overtuigende wijze uit het dossier dat zij bewust de aanmerkelijke kans op die invoer of een daarmee verband houdend delict heeft aanvaard.
Dit betekent dat de rechtbank medeplichtigheid van verdachte tot of bij de invoer van cocaïne niet bewezen acht, zodat verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. bij de Vaate, voorzitter, en mr. P.C. Quak en mr. P.J. Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2023.
Mr. Quak en mr. Raedts zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
[A] en/of een of meer onbekend gebleven personen, in of omstreeks de
periode van 24 augustus 2020 tot en met 22 december 2020 te Weesp en/of
Alblasserdam en/of een (andere) plaats(en), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of
aanwezig heeft/hebben gehad, ongeveer 186 kilogram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet
tot en/of bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in of
omstreeks de periode van 7 juli 2020 tot en met 22 december 2020 te Bussum en/of
Weesp en/of Alblasserdam en/of een (andere) plaats(en), althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door:
- het bedrijf [bedrijf] (KVK nummer [KVK nummer] ), zijnde een eenmanszaak op
haar, verdachtes, naam ter beschikking te stellen en/of
- de bankrekening [rekeningnummer] , zijnde een bankrekening op haar,
verdachtes, naam ter beschikking te stellen.