ECLI:NL:RBMNE:2023:7713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10699816 \ UE VERZ 23-280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van achterstallig loon en overige emolumenten in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als tegelzetter, die begon op 15 september 2022 en eindigde op 15 maart 2023. Gedurende de periode van 30 januari 2023 tot en met 15 maart 2023 had de werknemer geen werk, omdat de werkgever geen werk beschikbaar had. De werknemer ontving in deze periode slechts € 1.600,00 netto, wat hij als onvoldoende beschouwde. Hij verzocht de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon en andere vergoedingen, waaronder vakantiedagen, een aanzegvergoeding en een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever, die niet verschenen was en geen verweer had gevoerd, het achterstallig loon en de overige vergoedingen aan de werknemer moest betalen. De rechter ging uit van de feiten zoals gepresenteerd door de werknemer, aangezien de werkgever niet had gereageerd. De totale veroordeling omvatte een netto bedrag van € 2.826,73 aan achterstallig loon en een bruto bedrag van € 3.335,74 aan overige emolumenten en vergoedingen. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van een loonspecificatie en het betalen van buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de werknemer de bedragen direct kon vorderen, ondanks eventuele hoger beroep procedures. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd, die deze binnen veertien dagen moest betalen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, mr. M. Ramsaroep, en is een belangrijke uitspraak in het arbeidsrecht, vooral met betrekking tot de verplichtingen van werkgevers bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10699816 UE VERZ 23-280 NA/58602
Beschikking van 11 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.A.D. Koppelaar,
tegen:
[verweerder] handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met zeven producties;
  • het vonnis van 13 september 2023, waarin is bepaald dat de door [verzoeker] aanhangig gemaakte dagvaardingsprocedure in de stand waarin deze zich bevindt zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor een verzoekschriftprocedure;
  • de brieven van de kantongriffie van 10 oktober 2023 aan partijen, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 13 november 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken. [verzoeker] is samen met zijn gemachtigde verschenen. [verweerder] is zonder bericht niet verschenen.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag in deze zaak de beschikking wordt gegeven en uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verzoeker] is bij [verweerder] voor bepaalde tijd in dienst getreden in de functie van tegelzetter. De arbeidsovereenkomst ving aan op 15 september 2022 en eindigde van rechtswege op 15 maart 2023. De overeengekomen arbeidsduur was 40 uren per week, laatstelijk tegen een bruto loon van € 1.896,70 per maand exclusief een vakantietoeslag van 8% per jaar.
2.2.
In de periode van 30 januari 2023 tot en met 15 maart 2023 heeft [verzoeker] niet gewerkt, omdat [verweerder] geen werk voorhanden had voor [verzoeker] .
[verzoeker] was in deze periode wel beschikbaar voor werk.
In de periode van januari 2023 tot en met 15 maart 2023 kreeg [verzoeker] in totaal € 1.600,00 netto betaald door [verweerder] en dat is volgens [verzoeker] te weinig.
Het dienstverband is volgens [verzoeker] ook na afloop niet correct financieel afgewikkeld.
2.3.
[verzoeker] verzoekt daarom in deze procedure – na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling – om [verweerder] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van:
A. het achterstallig loon over de maanden januari, februari en maart 2023 van (€ 3.026,73 - € 200,00 [1] =) € 2.826,73 netto, met inbegrip van alle daartoe behorende emolumenten;
het netto equivalent van het tegoed van 12,5 opgebouwde maar nog niet opgenomen wettelijke en buitenwettelijke vakantiedagen van € 1.094,00 bruto;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de gevorderde bedragen als hiervoor vermeld onder A. en B.;
de aanzegvergoeding ex artikel 7:668 lid 3 BW van € 1.896,70 bruto;
de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW van € 345,04 bruto;
de buitengerechtelijke incassokosten van € 427,67 en
de proceskosten.
[verzoeker] wil ook dat [verweerder] hem onder verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 per dag een loonspecificatie verstrekt met een berekening van het onder B. gevorderde bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] het achterstallig loon en overige emolumenten en vergoedingen aan [verzoeker] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.2.
Omdat [verweerder] geen verweer heeft gevoerd en niet naar de mondelinge behandeling is gekomen, weet de kantonrechter niet wat hij van de zaak vindt. Dit brengt met zich dat de kantonrechter uitgaat van de feiten en omstandigheden waarop [verzoeker] zijn verzoeken baseert alsook van de juistheid van de stellingen van [verzoeker] .
3.3.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] het achterstallig loon en, bij einde van het dienstverband, het equivalent van het tegoed van 12,5 opgebouwde maar nog niet opgenomen wettelijke en buitenwettelijke vakantiedagen, de aanzegvergoeding en de transitievergoeding aan [verzoeker] moest betalen, maar dat heeft [verweerder] niet gedaan. Dit leidt er toe dat [verweerder] veroordeeld wordt tot betaling van € 2.826,73 netto aan achterstallig loon en (€ 1.094,00 + € 1.896,70 + € 345,04 =) € 3.335,74 bruto aan overige emolumenten en vergoedingen. Hierbij geldt dat het achterstallig loon (€ 2.826,73 netto) en het equivalent van het tegoed van 12,5 opgebouwde maar nog niet opgenomen wettelijke en buitenwettelijke vakantiedagen (€ 1.094,00 bruto) vermeerderd worden met;
de wettelijke verhoging, berekend conform artikel 7:625 BW en met een maximum van 50% van € 2.826,73 netto respectievelijk € 1.094,00 bruto,
en
de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid.
3.4.
[verzoeker] heeft gevorderd dat [verweerder] hem een loonspecificatie verstrekt met een berekening van het tegoed van het onder 2.3. sub B. gevorderde bedrag van € 1.094,00 bruto, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag. De kantonrechter wijst de vordering toe, maar gematigd en gemaximeerd. Ook wordt aan [verweerder] eerst een redelijke termijn gegeven waarbinnen hij de loonspecificatie dient te verstrekken, zonder dat hij daarbij in eerste instantie een dwangsom verbeurt, een en ander zoals in de beslissing vermeld. Ter informatie van partijen meldt de kantonrechter dat de dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van deze beschikking. [2]
3.5.
[verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Door [verzoeker] is voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden door zijn gemachtigde zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 427,67 is bovendien niet hoger dan toegestaan volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en wordt dan ook toegewezen.
3.6.
Omdat [verweerder] ongelijk heeft gekregen, wordt hij veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit betekent dat hij de proceskosten van [verzoeker] aan hem moet betalen. Omdat [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De proceskosten van [verzoeker] worden vastgesteld op € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde van
[verzoeker] . Dit komt in totaal neer op een bedrag van € 615,00.
3.7.
Omdat [verzoeker] met een toevoeging procedeert, komen de betekeningskosten van de dagvaarding en van deze beschikking alsook de nakosten voor de bijstand bij de tenuitvoerlegging van deze beschikking niet voor vergoeding in aanmerking. Immers, op grond van artikel 40 van de Wet op de rechtsbijstand is [verzoeker] als rechtzoekende geen kosten hiervoor verschuldigd.
3.8.
[verzoeker] vordert dat de veroordelingen van [verweerder] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Niet is gebleken dat er feiten en/of omstandigheden dan wel belangen zijn die deze vordering in de weg staan. De veroordelingen worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een netto bedrag van
€ 2.826,73 aan achterstallig loon met inbegrip van alle daartoe behorende emolumenten, vermeerderd met;
de wettelijke verhoging, berekend conform artikel 7:625 BW en met een maximum van 50% van voormeld bedrag van € 2.826,73,
en
de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag dat het bedrag volledig betaald is;
4.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bruto bedrag van
€ 3.335,74 aan overige emolumenten en vergoedingen, waarvan € 1.094,00 te vermeerderen met:
de wettelijke verhoging, berekend conform artikel 7:625 BW en met een maximum van 50% van voormeld bedrag van € 1.094,00,
en
de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag dat het bedrag volledig betaald is;
4.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de loonspecificatie binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe te verstrekken waarin de berekening van het bedrag van € 1.094,00 bruto is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat [verweerder] na het verstrijken van die veertien dagen niet aan deze veroordeling zou voldoen, met een maximum van € 1.000,00;
4.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 427,67 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.5.
veroordeelt [verweerder] in de kosten; hij moet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe de proceskosten van [verzoeker] aan hem betalen ter hoogte van € 615,00, waarvan € 529,00 aan salaris gemachtigde;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2023.

Voetnoten

1.Vermindering wegens een in de dagvaarding, onder randnummer 3. gemaakte rekenfout.
2.Zie artikel 611a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).