ECLI:NL:RBMNE:2023:7712

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10727504 \ UV EXPL 23-226
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming huurwoning na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, [eiser], vorderde om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te schorsen. Dit eerdere vonnis, gewezen op 16 augustus 2023 door de kantonrechter, had de huurovereenkomst tussen [eiser] en de stichting Woonin ontbonden en [eiser] veroordeeld om de woning te ontruimen. De ontruiming was aangezegd voor 19 oktober 2023. Eiser stelde dat het eerdere vonnis berustte op een feitelijke misslag, omdat hij zou beschikken over schriftelijke toestemming van Woonin voor het in gebruik geven van de woning aan derden. Woonin betwistte dit en voerde aan dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het eerdere vonnis voldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser] moesten worden afgewezen, omdat de omstandigheden die hij aanvoerde niet nieuw waren en niet konden rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing werd afgeweken. De ontruiming moest derhalve doorgaan zoals eerder bepaald.

Daarnaast werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van Woonin, die tot dat moment waren begroot op € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 132,00 aan nakosten. De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging in executiegeschillen en de noodzaak voor de eiser om nieuwe feiten aan te voeren die niet eerder in de procedure aan de orde zijn geweest.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Voorzieningenrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10727504 UV EXPL 23-226 NA/58602
Uitwerking van kort geding vonnis van 16 oktober 2023
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.S. van Dis,
tegen:
de stichting
Stichting Woonin,
gevestigd in Utrecht,
verder ook te noemen Woonin,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.F.M. Broos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2023;
  • de producties van [eiser] ;
  • de producties van Woonin;
  • de mondelinge behandeling van 16 oktober 2023, waarbij de gemachtigde van Woonin een pleitnota heeft overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna is door de voorzieningenrechter vonnis bepaald.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 16 oktober 2023 vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is op
19 oktober 2023 vastgesteld.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser] huurde sinds 1 september 2014 van (de rechtsvoorganger van) Woonin de woning aan het adres [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Bij vonnis van 16 augustus 2023 (met zaaknummer: 10372219 \ UC EXPL 23 1564, hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter op vordering van Woonin de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [eiser] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. De kantonrechter heeft in dat kader geoordeeld dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [eiser] , omdat hij zonder toestemming van Woonin het gehuurde in gebruik heeft gegeven aan derden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en in het vonnis is gemotiveerd waarom. Woonin heeft het vonnis betekend en aangezegd dat de ontruiming op 19 oktober 2023 zal plaatsvinden.
2.3.
[eiser] stelt dat hij tegen het vonnis in hoger beroep komt. [eiser] vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis totdat in hoger beroep is beslist. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat het vonnis op een feitelijke misslag berust. [eiser] stelt zich namelijk op het standpunt dat hij schriftelijke toestemming (middels toestemmingsverklaringen) van Woonin heeft gekregen om bepaalde personen bij hem te laten inwonen.
2.4.
Volgens Woonin berust het vonnis van 16 augustus 2023 niet op een kennelijke misslag. Woonin voert aan dat er geen sprake is van nieuwe feiten die voor het eerst zijn opgekomen na het vonnis van 16 augustus 2023. De toestemmingsverklaringen die [eiser] eerst nu in dit geschil inbrengt zijn gedateerd 16 april 2018 en 2 januari 2023. Deze kunnen niet worden meegenomen in de beoordeling van dit executiegeschil. Voor zover er wel sprake zou zijn van nieuwe feiten, stelt Woonin dat de toestemmingsverklaringen niet authentiek zijn en bovendien niet zien op alle inwonende personen. Zij vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Ook wil Woonin dat [eiser] haar proceskosten betaalt.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die centraal staat, is of de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 augustus 2023 waarin [eiser] is veroordeeld tot ontruiming van zijn huurwoning, moet worden geschorst. Dit is niet het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Spoedeisend belang
3.2.
In kort geding moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang aan vanwege de naderende ontruimingsdatum (19 oktober 2023). De spoedeisendheid staat overigens niet ter discussie tussen partijen.
Het beoordelingskader
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de maatstaven uit het Strandhotel-arrest (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) hier als vertrekpunt gelden. Het gaat om de volgende maatstaven.
I. Het uitgangspunt is dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling in principe uitvoerbaar is, nog voordat in het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter kan van dit uitgangspunt afwijken en de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen, als het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang Woonin.
II. Bij de toepassing van de onder I genoemde maatstaf (belangenafweging) moet in het executiegeschil worden uitgegaan van de beslissingen in het ten uitvoer te leggen vonnis van 16 augustus 2023 en wat daarin is vastgesteld en geoordeeld. De kans van slagen van het tegen die beslissing ingestelde of nog in te stellen hoger beroep blijft in beginsel buiten beschouwing. Daarentegen kan de voorzieningenrechter bij de beoordeling wel betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag van juridische of feitelijke aard.
III. Als in het vonnis van 16 augustus 2023 een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal [eiser] in het executiegeschil voor zijn schorsingsvordering feiten en omstandigheden moeten aandragen die door de eerste rechter niet in aanmerking konden worden genomen, doordat die omstandigheden zich pas na de uitspraak van 16 augustus 2023 hebben voorgedaan. Ook moeten die feiten en omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat van de beslissing van de vorige rechter wordt afgeweken.
3.4.
De gedachten achter deze maatstaven is dat in het geval de vorige rechter in de eerdere uitspraak geen of een niet gemotiveerde beslissing heeft genomen over de uitvoerbaarheid bij voorraad, aangenomen wordt dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter die moet oordelen in het executiegeschil, moet deze belangenafweging in dat geval daarom alsnog maken. De eiser hoeft daarvoor geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn schorsingsvordering ten grondslag te leggen.
3.5.
Als de vorige rechter wel een gemotiveerde beslissing heeft genomen, wordt dus aangenomen dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. In dat geval is (afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag) slechts plaats voor een andere beslissing als de schorsingsvordering berust op nieuwe feiten en omstandigheden die zijn ingebracht en die de vorige rechter niet mee heeft kunnen nemen in de beslissing, doordat deze feiten en omstandigheden zich pas ná de uitspraak hebben voorgedaan. Deze nieuwe feiten en omstandigheden moeten kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad voldoende gemotiveerd
3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad voldoende heeft gemotiveerd, omdat uit rechtsoverweging 4.12, met verwijzing naar rechtsoverweging 4.4, van het vonnis blijkt dat de kantonrechter juist specifieke overwegingen heeft gekoppeld aan de uitvoerbaarheidsverklaring. Daarbij zijn de belangen van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Er is daarom in dit executiegeschil geen ruimte voor een belangenafweging.
Geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden
3.7.
[eiser] stelt dat de beslissing in het vonnis van 16 augustus 2023 van de kantonrechter berust op een kennelijke misslag van feitelijke aard. Bij het oordeel over een kennelijke misslag, van feitelijke of juridische aard, moet het gaan om een ‘’zo evidente vergissing in het recht of de feiten, dat daarover geen redelijke twijfel bestaat’’. [1] Het moet dus gaan om een misser die meteen in die mate te herkennen is en daarover geen discussie kan ontstaan.
3.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een kennelijke misslag geen sprake is. Hierbij is het volgende relevant. Volgens [eiser] was de kantonrechter bij het wijzen van haar vonnis ten onrechte in de veronderstelling dat [eiser] het gehuurde zonder toestemming van Woonin in gebruik heeft gegeven aan derden, terwijl hij wel degelijk schriftelijke toestemming van Woonin zou hebben gekregen. Hoewel [eiser] op de mondelinge behandeling van het executiegeschil anders verklaart, blijkt uit rechtsoverweging 4.1 van het vonnis
(‘Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] voor het (gedeeltelijk) in gebruik geven van het gehuurde aan derden toestemming heeft gekregen van Woonin.’)dat [eiser] zelf heeft nagelaten om de toestemmingsverklaringen in het geding in eerste aanleg te overleggen of daarover zelfs maar iets te zeggen. Dat in het vonnis geen rekening is gehouden met de toestemmingsverklaringen kan daarom niet worden gekwalificeerd als een feitelijke (of juridische) misslag. De verklaringen zijn gedateerd op data gelegen voor de procedure in eerste aanleg, zodat dit geen feiten zijn die ná het vonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen.
Toestemmingsverklaringen zouden hoe dan ook niet van betekenis zijn
3.8.1.
Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat Woonin voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de toestemmingsverklaringen niet authentiek zijn. Zo zou de overgelegde toestemmingsverklaring van 2 januari 2023 ondertekend zijn door [A] , maar Woonin heeft onderbouwd dat [A] alleen in 2018 bij haar gewerkt heeft, en dus niet in 2023. Over de toestemmingsverklaring van 16 april 2018 heeft [B] (in het verleden werkzaam als woonconsulent bij Woonin) verklaard dat die verklaring haar niet bekend voorkomt en zij zich niet kan herinneren dat zij [eiser] toestemming heeft gegeven voor inwoning van personen. Bovendien heeft [B] verklaard dat de tekst niet zo is zoals zij deze brieven maakte en dat zij altijd secuur is met het archiveren van brieven. Een authentieke brief moet terug te vinden zijn in het systeem van Woonin. Dit wordt bevestigd door [C] (de huidige woonconsulent bij Woonin). De toestemmingsverklaringenbrieven waarnaar [eiser] verwijst, zijn echter op geen manier terug te vinden in het systeem van Woonin. Daarnaast heeft Woonin voldoende onderbouwd dat de huisstijl en de opmaak van de toestemmingsverklaringen op diverse punten niet overeenkomen met de brieven die Woonin opmaakt.
3.9.
Zelfs als de toestemmingsverklaringen wel authentiek zijn, staat vast dat [eiser] het gehuurde aan meer personen in gebruik heeft gegeven dan waarvoor hij meent toestemming te hebben verkregen. Daarmee staat ook de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [eiser] nog steeds vast.
Conclusie
3.10.
Al met al is de conclusie dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, omdat geen sprake is van een kennelijke misslag van feitelijke aard waarop het vonnis van 16 augustus 2023 berust. De tenuitvoerlegging wordt dan ook niet geschorst. Dit betekent dat de woning vóór 19 oktober 2023 ontruimd moet zijn. Als dit dan niet gebeurd is, mag Woonin de woning op 19 oktober 2023 ontruimen, zoals door de deurwaarder is aangezegd.
Proceskosten
3.11.
[eiser] heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Hij moet zijn eigen proceskosten dragen en de proceskosten van Woonin betalen. De proceskosten van Woonin worden tot vandaag begroot op € 529,00 aan salaris gemachtigde en € 132,00 aan nakosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Woonin tot op heden begroot op € 529,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen ter hoogte van € 132,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, en in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2023.

Voetnoten

1.Conclusie A-G Asser bij HR 24 februari 1989, ECLI:NL:HR:1989AD0646.