In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder en een huurder. De huurder, [gedaagde], heeft twee appartementen gehuurd van de verhuurder, [eiser]. De huur van deze appartementen is per 30 november 2021 geëindigd. De verhuurder vordert een bedrag van € 36.296,50 aan achterstallige huur en herstelkosten, terwijl de huurder betwist dat de huur op deze wijze is verschuldigd. De huurder stelt dat de huur pas op 5 mei 2021 is ingegaan en vordert zelf een schadevergoeding van € 8.900,00 omdat zij in oktober en november 2021 geen toegang had tot de appartementen door vermeende vervangingen van de sloten door de verhuurder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2023 is de zaak besproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder de openstaande huurtermijnen moet betalen, evenals de herstelkosten van € 1.725,00. Dit resulteert in een totaalbedrag van € 36.221,50 dat de huurder aan de verhuurder moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast moet de verhuurder de huurder een bedrag van € 8.900,00 betalen wegens de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat de huurder in de veronderstelling was dat zij geen toegang had tot de appartementen.
De kantonrechter heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en heeft in conventie de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en herstelkosten, terwijl in reconventie de verhuurder is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de huurder. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan de partijen die ongelijk kregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.