ECLI:NL:RBMNE:2023:7705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
10623202 \ UC EXPL 23-5003
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eindafrekening door werknemer na beëindiging dienstverband met werkgever, inclusief verrekeningsverweer van werkgever

In deze zaak vordert de eiseres, een voormalige office manager, betaling van haar eindafrekening door de gedaagde, een schoonmaakbedrijf. De eiseres was werkzaam van 21 maart 2005 tot 1 mei 2023 en had een bruto maandsalaris van € 2.683,00 voor 24 uur per week. Na de verkoop van het bedrijf aan een andere eigenaar, werd haar arbeidsovereenkomst beëindigd met een beëindigingsovereenkomst waarin afspraken over de eindafrekening zijn vastgelegd. De eiseres vordert onder andere vakantiegeld, een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen en een eindejaarsbonus, die volgens de overeenkomst uiterlijk op 1 juni 2023 betaald had moeten worden. De gedaagde heeft echter niet betaald en voert verweer door te stellen dat er sprake is van een verrekening van vorderingen op de eiseres, omdat zij in een bepaalde periode niet gewerkt zou hebben maar wel salaris heeft ontvangen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, waarbij werd geoordeeld dat de gedaagde de eindafrekening moet betalen, inclusief vakantiegeld en eindejaarsbonus. Het verweer van de gedaagde werd verworpen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een verrekening. De kantonrechter heeft ook de wettelijke verhoging en rente toegewezen, evenals een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, maar heeft de vordering in reconventie van de gedaagde afgewezen, met uitzondering van een klein bedrag aan parkeerkosten. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 8.217,10 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10623202 UC EXPL 23-5003 NA/58602
Vonnis van 29 november 2023
inzake
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P.A. Bos,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: ' [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H. Eijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 18 juli 2023 met productie 1 tot en met 5;
 de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met productie 1 tot en met 5D;
 de conclusie van antwoord in reconventie;
 de mondelinge behandeling van 25 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
 de pleitnota van de gemachtigde van [eiseres] ;
 de pleitnota van de gemachtigde van ' [gedaagde] .
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1. '
[gedaagde] is een schoonmaakbedrijf. [eiseres] is in de periode van 21 maart 2005 tot 1 mei 2023 werkzaam geweest als office manager bij ' [gedaagde] , voor laatstelijk een bruto maandsalaris van € 2.683,00. [eiseres] werkte 24 uur per week.
2.2. '
[gedaagde] was aanvankelijk eigendom van de echtgenoot van [eiseres] (hierna: [A] ), die (middellijk) enig aandeelhouder en bestuurder was van ' [gedaagde] . Op 1 juli 2022 heeft [A] overeenstemming bereikt over de verkoop van alle aandelen in ' [gedaagde] aan [bedrijf] , waarvan [B] eigenaar is. Feitelijke levering en eigendomsoverdracht van de aandelen heeft omstreeks 16 november 2022 plaatsgevonden, met economisch terugwerkende kracht naar 1 juli 2022. De onderneming wordt daarom vanaf 1 juli 2022 voor rekening en risico van [bedrijf] geëxploiteerd.
2.3.
Een aan de (ver)koop verbonden voorwaarde was dat de arbeidsovereenkomst met [eiseres] zou eindigen. In dat kader hebben [eiseres] en
' [gedaagde] overeenstemming bereikt over de voorwaarden van beëindiging van het dienstverband. De afspraken hebben partijen vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst van 1 november 2022. Vanaf dat moment is [eiseres] vrijgesteld van werk, met behoud van salaris tot einde dienstverband. De beëindigingsovereenkomst is ondertekend door [eiseres] en [B] .
2.4.
Het dienstverband van [eiseres] is in overeenstemming met de beëindigingsovereenkomst per 1 mei 2023 geëindigd. In artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst is bepaald dat ' [gedaagde] uiterlijk binnen één maand na de einddatum van het dienstverband de eindafrekening zou betalen. Artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst luidt als volgt.
Artikel 5. Eindafrekening
Uiterlijk binnen 1 maand na de Einddatum betaalt Werkgever aan de Office Manager de gebruikelijke eindafrekening. De eindafrekening zal uitsluitend bestaan uit:
a.
het aan de Office Manager nog toekomende vakantiegeld;
b.
een vergoeding voor opgebouwde maar nog niet genoten vakantiedagen, waarbij geldt dat de Office Manager geen nieuwe vakantiedagen meer opbouwt in de periode waarin zij is vrijgesteld van werk op basis van artikel 2 hierboven; en
c.
eindejaarsbonus conform CAO.”
2.5.
De eindafrekening had uiterlijk op 1 juni 2023 uitbetaald moeten zijn aan [eiseres] , maar dit is niet gebeurd. [eiseres] heeft het idee dat
' [gedaagde] niet betaald heeft vanwege een ontstane ruzie tussen [B] en [A] over financiële kwesties met betrekking tot de (ver)koop van de onderneming.
2.6.
[eiseres] vordert daarom in deze procedure – na vermindering van eis – de volgende bedragen:
 het vakantiegeld, hetgeen neerkomt op een brutobedrag van € 2.575,87;
 het opgebouwde, maar nog niet genoten vakantietegoed van 192,80 uur, hetgeen neerkomt op een brutobedrag van € 5.372,18 (192,80 x uurtarief van € 25,80 + 8% vakantiegeld);
 de eindejaarsbonus over 2023 (naar rato vier maanden), hetgeen neerkomt op een brutobedrag van € 269,05 (4 / 12 x € 807,15).
2.7.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ook vordert zij vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, over zowel de uit te betalen eindafrekening als over de wettelijke verhoging, te rekenen vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Verder vordert [eiseres] vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.500,00 netto. Dit bedrag is volgens haar redelijk, omdat uitsluitend sprake is van betalingsonwil aan de zijde van ' [gedaagde] vanwege een onderliggende ruzie tussen [A] en [B] .
2.8. '
[gedaagde] voert verweer en stelt in dat kader het volgende. ' [gedaagde] heeft een vordering op [eiseres] die verrekend kan worden. [eiseres] heeft in de periode van 1 juli 2022 tot de overdrachtsdatum van de aandelen (omstreeks 16 november 2022) niet gewerkt, maar wel salaris ontvangen. De niet-gewerkte dagen (416 uren) hadden als vakantiedagen geadministreerd moeten worden. Dit is niet gebeurd, zodat ' [gedaagde] daar alsnog van uitgaat. Dit resulteert in min-uren ofwel te veel opgenomen verlofuren aan de zijde van [eiseres] . Er is sprake van diefstal en ' [gedaagde] is hierdoor benadeeld voor een bedrag van € 10.732,80 (416 x uurtarief van
€ 25,80). Daarop brengt ' [gedaagde] 136,8 opgebouwde verlofuren (gelijk aan € 3.529,44) in mindering, zodat een vordering resteert van € 7.203,36 (€ 10.732,80 - € 3.529,44).
2.9.
Daarnaast heeft [eiseres] in de periode van 1 juli 2022 tot en met
3 januari 2023 ten onrechte gebruikgemaakt van de bankpas, een tankpas en [parkeerapp] (een app waarmee parkeerkosten via mobiele telefoon betaald kunnen worden) ten bedrage van
€ 2.414,14. Hiertoe was [eiseres] niet (meer) gerechtigd, zodat ook in dit geval sprake is van diefstal. Het betreffen immers privé-uitgaven door [eiseres] ten laste van ' [gedaagde] .
2.10.
Over de gevorderde vergoeding van € 1.500,00 netto aan buitengerechtelijke incassokosten voert ' [gedaagde] tot slot aan dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er, naast het versturen van de sommatiebrief, buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die een vergoeding van dat bedrag rechtvaardigen. Deze vordering moet volgens haar dan ook worden afgewezen.
2.11. '
[gedaagde] heeft ook een eis in reconventie ingediend. ' [gedaagde] vordert na verrekening betaling van het restant van de bedragen van € 7.203,36 aan min-uren en
€ 2.414,14 aan onverschuldigd betaalde bedragen.
2.12.
[eiseres] brengt hier het volgende tegenin. De vorderingen tot terugbetaling van de door ' [gedaagde] gevorderde privé-uitgaven moeten worden afgewezen, op een bedrag van € 52,91 aan parkeerkosten na. Deze parkeerkosten zijn gemaakt na de einddatum van het dienstverband en de moeten daarom voor rekening van [eiseres] komen. Voor wat betreft de overige gevorderde privé-uitgaven geldt dat die kosten (grotendeels) vallen onder de in de beëindigingsovereenkomst verleende finale kwijting en daarop kan ' [gedaagde] dan ook niet meer terugkomen. De bedragen die worden teruggevorderd, waren al uitgegeven en aan ' [gedaagde] bekend op het moment dat over en weer finale kwijting is verleend. Dat er omstreeks 16 november 2022 een personele wisseling heeft plaatsgevonden binnen het bestuur van ' [gedaagde] , maakt dat niet anders. Bovendien betreffen het zakelijke kosten die hetzij op grond van staande arbeidsvoorwaarden, hetzij uit de aard van de kosten voor rekening van ' [gedaagde] komen.
2.13.
Voor wat betreft de terugbetaling van de min-uren ofwel de te veel opgenomen verlofuren stelt [eiseres] het volgende. Het juiste saldo aan opgebouwde, maar niet opgenomen verlofuren is gelijk aan 192,80 uren. Er zijn geen min-uren opgebouwd, en voor zover dat wel het geval zou zijn, komen die voor rekening en risico van ' [gedaagde] . Deze min-uren vormen in elk geval geen reden om de eindafrekening niet te betalen en/of om die min-uren eenzijdig als verlofuren te kwalificeren.
2.14.
Tot slot wil [eiseres] dat ' [gedaagde] haar proceskosten betaalt, zowel in conventie als in reconventie.
2.15.
Voor zover nodig wordt hierna op de stellingen van partijen ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering in reconventie van ' [gedaagde] is gelijk aan een deel van haar verweer tegen de vordering in conventie van [eiseres] . Daarom wordt de reconventionele vordering samen met de conventionele vordering behandeld.
3.2.
De vraag die centraal staat, is of ' [gedaagde] de eindafrekening aan [eiseres] moet betalen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Het verrekeningsverweer van ' [gedaagde] slaagt niet. Dat leidt er ook toe dat de gevorderde bedragen in reconventie worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Vakantiegeld en eindejaarsbonus
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat ' [gedaagde] conform artikel 5.1 sub a en c van de beëindigingsovereenkomst het vakantiegeld en de eindejaarsbonus (naar rato) aan [eiseres] moet betalen. Dit komt in totaal neer op een brutobedrag van € 2.844,92 (€ 2.575,87 + € 269,05). Dat ' [gedaagde] dit aan [eiseres] moet betalen, staat overigens ook niet ter discussie tussen partijen.
Vergoeding van de verlofuren
3.4.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat ' [gedaagde] ook het opgebouwde, maar nog niet genoten vakantietegoed van 192,80 uren aan [eiseres] moet betalen. Dit komt neer op een brutobedrag van € 5.372,18 (192,80 x uurtarief van € 25,80 + 8% vakantiegeld). Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] vanaf 1 november 2022 geen verlofuren meer heeft opgebouwd, zoals is vastgelegd in artikel 5.1 sub b van de beëindigingsovereenkomst. Het verlofsaldo betrof volgens de loonstrook op 1 november 2022 264,80 uren. In juli 2022 is [eiseres] drie weken met vakantie geweest. Gebleken is dat de genoten vakantie administratief niet goed verwerkt is, waardoor het verloftegoed niet van het totaalaantal verlofuren van 264,80 uur is afgeboekt. Niet ter discussie staat dat dit wel had gemoeten. Het vakantietegoed dat dan nog resteert is 192,80 (264,80 - (24 x 3) 72). [eiseres] werkte immers 24 uur per week en niet 40 uur per week, zodat een te verrekenen tegoed van 128 uren (40 x 3) onjuist berekend is door ' [gedaagde] .
3.6.
[eiseres] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat 19 oktober 2022 door haar als parttime-dag is opgenomen. Deze dag heeft daarom niet als vakantiedag te gelden. Het had op de weg van ' [gedaagde] gelegen om de juistheid van haar stelling nader te onderbouwen en dat is niet gebeurd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat 19 oktober 2022 niet als verlofdag geldt, zodat deze niet in mindering wordt gebracht op het resterende verloftegoed.
3.7.
[eiseres] heeft van 1 juli 2022 tot 1 november 2022 niet gewerkt. In die periode heeft zij wel salaris ontvangen. ' [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de niet-gewerkte dagen als vakantiedagen geadministreerd hadden moeten worden en nu dit niet gebeurd is, zij aanspraak maakt op vergoeding van 416 uren (x uurtarief van € 25,80 =
€ 10.732,80). De kantonrechter volgt ' [gedaagde] daarin niet en wijst de vordering van
' [gedaagde] tot vergoeding van de verlofuren af. Dat [eiseres] in de periode van 1 juli 2022 tot 1 november 2022 niet heeft gewerkt, was immers al bekend toen de beëindigingsovereenkomst werd gesloten. Als ' [gedaagde] geen salaris had willen uitbetalen over die periode, had het op haar weg gelegen om dat voor de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst aan de orde te stellen.
Privé-uitgaven
3.8. '
[gedaagde] stelt dat zonder toestemming of rechtvaardigingsgrond ten laste van haar een totaalbedrag van € 2.414,14 aan privé-uitgaven zijn gedaan door [eiseres] . In dat kader wordt haar door ' [gedaagde] het volgende verweten:
in de periode van 1 juli 2022 tot en met 8 december 2022 heeft [eiseres] betalingen gedaan met de bankpas van ' [gedaagde] voor een bedrag van in totaal € 1.863,13;
in januari 2023 heeft [eiseres] getankt met een tankpas van
' [gedaagde] voor een bedrag van in totaal € 319,77;
in de periode 1 juli 2022 tot 1 juni 2023 heeft [eiseres] gebruikgemaakt van een parkeerapp ( [parkeerapp] ) en daarmee ten laste van ' [gedaagde] parkeerkosten gemaakt voor een bedrag van in totaal € 231,24.
3.9.
Niet ter discussie staat dat [eiseres] een bedrag van € 52,91 aan gemaakte parkeerkosten aan ' [gedaagde] moet terugbetalen, omdat zij die kosten heeft gemaakt na de einddatum van het dienstverband. Voor het overige is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] de genoemde bedragen in rechtsoverweging 3.8 onder a tot en met c niet hoeft terug te betalen. De overige door ' [gedaagde] gevorderde vergoedingen voor privé-uitgaven worden dan ook afgewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.10.
Voor de kosten die door [eiseres] zijn gemaakt voor 1 november 2022, geldt dat deze kosten vallen onder de in de beëindigingsovereenkomst over en weer verleende finale kwijting. De bedragen waren ' [gedaagde] bekend of behoorden haar bekend te zijn, omdat deze bedragen konden worden opgemaakt uit haar administratie. De eigenaar van ' [gedaagde] is een ervaren ondernemer en had kunnen weten dat er mogelijk verrekenposten waren. Het is niet buiten de orde dat er (tijdig) wordt nagegaan of, en zo ja, welke kosten(posten) verband houden met [eiseres] als één van haar werknemers. Zeker niet als partijen voornemens zijn een beëindigingsovereenkomst met elkaar te sluiten waarin een finaal kwijtingsbeding is opgenomen. ' [gedaagde] had deze kosten(posten) aan de orde kunnen stellen, voordat partijen elkaar daadwerkelijk finale kwijting verleenden door ondertekening van de beëindigingsovereenkomst.
3.11.
Voor de kosten die door [eiseres] zijn gemaakt na
1 november 2022, geldt het volgende. De kantonrechter gaat ervan uit dat de kosten die zijn gemaakt met de bankpas van ' [gedaagde] zakelijke uitgaven betreffen die [eiseres] deed in de uitoefening van haar functie als office-manager. Zij is bijna 20 jaar werkzaam geweest voor het (familie)bedrijf. Dat maakt dat het niet ongebruikelijk is dat [eiseres] uitgaven deed met de bankpas van ' [gedaagde] , bijvoorbeeld voor het verzorgen van de lunch van collega’s of het houden van zakelijke etentjes met (klanten)relaties van ' [gedaagde] . Het is daardoor niet aannemelijk dat [eiseres] geld van haar werkgever heeft willen stelen, zoals ' [gedaagde] stelt. Verondersteld wordt dat zij die kosten maakte in opdracht en met instemming van ' [gedaagde] . Niet is immers gebleken dat [eiseres] instructies heeft ontvangen waaruit zou volgen dat zij bepaalde uitgaven behorend bij haar werkzaamheden niet meer mocht doen. Als de (nieuwe) leidinggevende van [eiseres] dat na de overname anders had willen zien, had die leidinggevende dat tijdig aan de orde moeten stellen en [eiseres] daarover (werk)instructies moeten geven.
3.12.
Voor wat betreft de kosten die (na 1 november 2022) door [eiseres] zijn gemaakt met de tankpas en parkeerapp, gaat de kantonrechter ervan uit dat dit uitgaven betreffen die binnen de jarenlange arbeidsrelatie als arbeidsvoorwaarden gebruikelijk waren. Het sluiten van de voorwaardelijke koopovereenkomst ter zake van de aandelen in ' [gedaagde] in juli 2022 en de overdracht van de aandelen naar [bedrijf] omstreeks 16 november 2022, maakt dat niet anders omdat niet is gebleken dat de arbeidsvoorwaarden van [eiseres] daardoor zijn gewijzigd.
3.13.
Eind februari 2023 dan wel begin maart 2023 heeft ' [gedaagde] [eiseres] bovendien nog een nieuwe tankpas ter beschikking gesteld. De tankpas stond geregistreerd op het kenteken van het voertuig van [eiseres] . Dit heeft plaatsgevonden na de eigendomsoverdracht van de aandelen in ' [gedaagde] . ' [gedaagde] wordt daarom bekend verondersteld met het feit dat deze kosten door haar zijn vergoed als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van [eiseres] . Voor de gedane uitgaven bestond dan ook een rechtsgrond. Van diefstal is daarom ook in dit geval geen sprake.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.14.
Over de verschuldigde eindafrekening wordt de gevorderde wettelijke verhoging van 50% toegewezen op grond van artikel 7:625 BW.
3.15.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen. Over de eindafrekening alsook over de wettelijke verhoging is ' [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 juni 2023.
Conclusie
3.16.
De vorderingen in conventie worden toegewezen. ' [gedaagde] moet daarom een brutobedrag van € 8.217,10 aan eindafrekening betalen aan [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. De vorderingen in reconventie worden afgewezen, op een bedrag van
€ 52,91 aan parkeerkosten na. [eiseres] moet dan ook een bedrag van
€ 52,91 betalen aan ' [gedaagde] .
Buitengerechtelijke incassokosten
3.17.
[eiseres] vordert € 1.500,00 (netto) aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat zij voldoende heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is evenwel hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) bepaalde tarief. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat dit redelijk is, omdat uitsluitend sprake is van betalingsonwil aan de zijde van ' [gedaagde] . De kantonrechter merkt hierover op dat dit geen grond is om af te wijken van het Besluit. Daarom wordt het bedrag toegewezen tot het wettelijke tarief passend bij de toegewezen hoofdsom, hetgeen neerkomt op € 898,26.
Proceskosten
3.18.
Omdat ' [gedaagde] voor het overgrote deel ongelijk heeft gekregen, wordt zij veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moet betalen. De kosten van [eiseres] worden
in conventiebegroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
792,00(2 punten x tarief € 396,00)
Totaal € 1.614,14
3.19.
De gevorderde nakosten en de over de proces- en de nakosten gevorderde wettelijke rente worden toegewezen als in de beslissing vermeld.
3.20.
Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, wordt de helft van het aantal punten toegekend. Het toepasselijke tarief is afgeleid van de waarde van de vordering in reconventie. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres]
in reconventievastgesteld op € 396,00 (2 punten x tarief € 396,00 x correctiefactor 0,5).

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
veroordeelt ' [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een brutobedrag van € 8.217,10, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2023 tot aan de dag van de volledige betaling;
4.2.
veroordeelt ' [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 898,26 aan buitengerechtelijke kosten;
4.3.
veroordeelt ' [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.614,14, waarin begrepen
€ 792,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan € 1.614,14 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt ' [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen met de explootkosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
4.7.
veroordeelt [eiseres] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ' [gedaagde] te betalen een bedrag van € 52,91;
4.8.
veroordeelt ' [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 396,00 aan salaris gemachtigde;
4.9.
veroordeelt ' [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen met de explootkosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, en in het openbaar uitgesproken op
29 november 2023.