ECLI:NL:RBMNE:2023:7703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
10583919 \ UC EXPL 23-4347
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van geldvorderingen wegens onvoldoende onderbouwing in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. Ö. Kenç, vorderde een totaalbedrag van € 20.396,91 van de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. J.L. Vermeer. De vorderingen waren gebaseerd op een mondelinge afspraak over de terugbetaling van materiaalkosten voor een tuinrenovatie en vermeende geldleningen die eiser aan gedaagde zou hebben verstrekt tijdens hun liefdesrelatie van december 2021 tot december 2022.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen. Ten eerste heeft hij niet aangetoond dat de materiaalkosten van € 18.263,91 daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze kosten verband houden met de tuin van gedaagde. De overgelegde facturen werden niet adequaat toegelicht en er was geen bewijs dat de materialen daadwerkelijk in de tuin zijn verwerkt. Ten tweede heeft de eiser ook niet kunnen onderbouwen dat er sprake was van geldleningen aan gedaagde, aangezien de overboekingen niet duidelijk waren en deels betrekking hadden op andere uitgaven zoals benzine en boodschappen.

De kantonrechter heeft daarom de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.058,00. Dit vonnis benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures en de noodzaak voor partijen om hun claims met voldoende bewijs te staven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10583919 UC EXPL 23-4347 NA/58602
Vonnis van 1 november 2023 (bij vervroeging)
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] (Utrecht),
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Ö. Kenç,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.L. Vermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 20 juni 2023 met producties 1 tot en met 6;
 de conclusie van antwoord;
 de mondelinge behandeling van 17 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben in de periode december 2021 tot december 2022 een liefdesrelatie gehad. Gedurende die periode heeft [eiser] een aantal maanden bij [gedaagde] in haar huurwoning ingewoond.
2.2.
[eiser] is [beroep] . Tijdens de liefdesrelatie heeft [eiser] de achtertuin behorend bij de huurwoning van [gedaagde] gerenoveerd. Volgens [eiser] hebben zij mondeling afgesproken dat [eiser] de materiaalkosten zou voorschieten en dat [gedaagde] deze kosten in meerdere delen zou terug betalen. Ook zou zijn afgesproken dat als de liefdesrelatie eindigt, [gedaagde] de voorgeschoten kosten direct aan [eiser] moet terugbetalen. Daarnaast stelt [eiser] dat hij geldleningen heeft verstrekt aan [gedaagde] voor het renoveren van de binnenkant van haar huurwoning. De materiaalkosten bedragen volgens [eiser] € 18.263,91 en de leningen in totaal € 2.133,00. [eiser] wil dat [gedaagde] een totaalbedrag van € 20.396,91 (18.263,91 + 2.133,00) aan hem (terug)betaalt. Ook wil [eiser] dat [gedaagde] zijn proceskosten betaalt.
2.3.
[gedaagde] voert als verweer daarop samengevat aan dat partijen nooit hebben afgesproken dat zij het materiaal aan [eiser] zou betalen. [eiser] heeft de tuinrenovatie aangeboden op basis van de liefdesrelatie die zij toen hadden. Ook betwist [gedaagde] het door [eiser] gevorderde bedrag aan materiaalkosten en dat [eiser] geld heeft geleend aan haar. [gedaagde] vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter beslist dat [gedaagde] niets aan [eiser] hoeft te betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Materiaalkosten
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij € 18.263,91 heeft uitgegeven aan kosten voor materiaal voor de tuin van [gedaagde] , en alleen al daarom wordt de vordering afgewezen. Gelet op de betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de materialen op de door hem overgelegde facturen en aanmaningen daadwerkelijk door [eiser] in de tuin van [gedaagde] zijn verwerkt. [eiser] heeft de door hem overgelegde facturen op geen enkele manier toegelicht. Er wordt ter verduidelijking ook geen verband gelegd tussen de facturen en de door [eiser] overgelegde foto’s van het eindresultaat van de tuin, waarop nieuwe materialen en tuinartikelen te zien zijn. Bovendien komen er op de overgelegde facturen bedragen voor die niet zien op materiaalkosten, maar op de aanschaf van gereedschap of het huren van een machine. Nog los van de vraag of de gestelde afspraak wel of niet is gemaakt, kan de vordering van [eiser] niet worden toegewezen, omdat hij die onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter hoeft dus niet meer te beoordelen wat er tussen partijen wel of niet is afgesproken over de materiaalkosten.
Geldleningen
3.3.
De kantonrechter wijst ook de vordering van € 2.133,00 op grond van de vermeende overeenkomst van geldlening af, omdat [eiser] deze vordering eveneens onvoldoende heeft onderbouwd. Aangezien [gedaagde] heeft betwist dat zij geld heeft geleend van [eiser] , is het aan [eiser] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat hij geld heeft geleend aan [gedaagde] . Dat heeft [eiser] niet gedaan. [eiser] heeft enkel bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat er bedragen zijn overgemaakt, maar er ontbreekt steeds een omschrijving bij de overboeking waaruit de strekking van de overboeking opgemaakt had kunnen worden. Daarnaast heeft [eiser] tijdens de mondelingen behandeling verklaard dat een deel van de overgeboekte bedragen betrekking hadden op benzine- en boodschappengeld en dus toch geen leningen betreffen. Dat [eiser] geld naar [gedaagde] heeft overgemaakt, is onvoldoende om vast te stellen dat er sprake is geweest van geldleningen. Zeker omdat dat is gedaan in een periode dat partijen een liefdesrelatie hadden en deels ook samenwoonden. De vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
3.4.
De kantonrechter moet, zo nodig ambtshalve, een beslissing nemen over de proceskosten. Ook als daarover niets gevorderd is. Alleen als de winnende partij heeft aangegeven geen prijs te stellen op een proceskostenvergoeding, moet een proceskostenveroordeling achterwege blijven. Daarvan is geen sprake, zodat de kantonrechter [eiser] in de proceskosten veroordeelt. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten draagt, en de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.058,00 (2 punten x tarief € 529,00).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op
€ 1.058,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. Creutzberg op 1 november 2023.