ECLI:NL:RBMNE:2023:7701

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
10341691 \ AC EXPL 23-397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over proceskosten en mogelijkheid tot betalingsregeling in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, stond ter discussie of de gedaagde partij, [gedaagde], voldoende had gedaan om een gerechtelijke procedure te voorkomen. De eiseres, [eiseres], had een vordering ingesteld voor een hoofdsom van € 1.433,41, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat de proceskosten niet nodeloos waren gemaakt, omdat uit de ingebrachte stukken niet bleek dat [gedaagde] daadwerkelijk had geprobeerd om vóór 15 februari 2023 een betalingsregeling te treffen met [eiseres].

In het tussenvonnis van 28 juni 2023 was [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen, maar de kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] niet had aangetoond dat zij voldoende inspanningen had geleverd om een betalingsregeling te treffen. De kantonrechter wees de vordering van [eiseres] toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van in totaal € 1.721,23, vermeerderd met rente, en de proceskosten van € 999,59. Het vonnis werd uitgesproken op 6 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10341691 AC EXPL 23-397 NA/58602
Vonnis van 6 september 2023
inzake
de stichting
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: TeRecht deurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 28 juni 2023;
 de akte van [gedaagde] met bijlagen;
 de antwoordakte van [eiseres] met bijlagen.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is beslist en overwogen in het tussenvonnis van 28 juni 2023. Bij voorgenoemd tussenvonnis is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zij meerdere malen heeft geprobeerd om vóór 15 februari 2023 een betalingsregeling te treffen met (de gemachtigde van) [eiseres] . Indien dit het geval zou zijn, zouden de proceskosten nodeloos zijn gemaakt. Zie voor de beoordeling van de door [gedaagde] overgelegde stukken rechtsoverweging 2.5 en 2.6. van dit vonnis.
Hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten
2.2.
In het tussenvonnis is eveneens reeds beslist dat de door [eiseres] gevorderde hoofdsom wordt toegewezen. [gedaagde] moet daarom € 1.433,41 aan [eiseres] betalen.
2.3.
[eiseres] heeft over de hoofdsom van € 1.433,41 wettelijke rente gevorderd als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek. Omdat [gedaagde] de hoofdsom moet betalen en daarmee te laat is, is [gedaagde] deze wettelijke rente verschuldigd. De verschenen wettelijke rente tot 9 februari 2023 ter hoogte van € 24,18 wordt dan ook toegewezen. Daarnaast wordt de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 9 februari 2023 toegewezen, tot de dag dat het bedrag volledig betaald is.
2.4.
[gedaagde] moet ook de buitengerechtelijke kosten van [eiseres] betalen, omdat [eiseres] kosten heeft gemaakt voor het proberen te innen van de hoofdsom en aan de wettelijke eisen voor vergoeding hiervan is voldaan. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en komt voor toewijzing in aanmerking. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 260,16 (inclusief 21% btw) worden daarom toegewezen.
Proceskosten
2.5.
Zoals genoemd stond tussen partijen ter discussie of de gerechtelijke procedure voorkomen had kunnen worden en daarmee of de proceskosten al dan niet nodeloos zijn gemaakt. [gedaagde] stelde dat zij voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding van 15 februari 2023 voldoende heeft gedaan om onderling met [eiseres] tot een oplossing te komen door meerdere keren te proberen een betalingsregeling te treffen. [gedaagde] is daarom van mening dat zij de proceskosten niet hoeft te betalen.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de proceskosten niet nodeloos zijn gemaakt. Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken en de in reactie daarop door [eiseres] ingebrachte stukken volgt niet dat een gerechtelijke procedure voorkomen had kunnen worden. Uit deze stukken volgt immers dat [gedaagde] de vordering van [eiseres] in oktober 2022 onder de aandacht heeft gebracht van [bedrijf] in het kader van het schuldhulpverleningstraject. Anders dan [gedaagde] stelt, volgt hier niet uit dat zij heeft geprobeerd om een betalingsregeling te treffen met (de gemachtigde van) [eiseres] . Ook wordt het vermoeden van [gedaagde] - dat het aanhangig maken van een gerechtelijke procedure door [eiseres] pas aan de orde werd gesteld naar aanleiding van de door [gedaagde] gevoerde correspondentie op 3 februari 2023 - door [eiseres] ontzenuwd. Uit de correspondentie tussen [eiseres] en haar gemachtigde is gebleken dat [eiseres] hier immers al op 28 december 2022 akkoord voor heeft gegeven. [gedaagde] is er dan ook niet in geslaagd om de kantonrechter ervan te overtuigen dat zij voldoende heeft gedaan om vóór 15 februari 2023 een betalingsregeling te treffen met [eiseres] en om deze reden wordt zij dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld zoals hierna begroot.
2.7.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 137,09
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde €
497,50(2,5 punten x tarief € 199,00)
Totaal € 999,59

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.721,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.433,41 vanaf
9 februari 2023, tot de dag dat het bedrag volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 999,59, waaronder begrepen € 497,50 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op
6 september 2023.