ECLI:NL:RBMNE:2023:7693

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10333488 \ UC EXPL 23-1066 NA/58602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van een overeenkomst tussen reclame-exploitant en bioscooponderneming, met beroep op onvoorziene omstandigheden door coronapandemie

In deze zaak vordert eiseres, een B.V. die reclame op filmdoeken in bioscoopzalen exploiteert, betaling van € 2.647,99 van gedaagde, een andere B.V. die een bioscoop exploiteert. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die op 7 september 2018 is gesloten voor de duur van drie jaar, waarbij gedaagde jaarlijks een bedrag van € 1.808,95 zou betalen in tien maandelijkse termijnen. Gedaagde heeft echter de facturen van het tweede en derde jaar niet volledig betaald, met een openstaand bedrag van € 2.351,60. Gedaagde voert aan dat de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen een uitzonderlijke situatie hebben gecreëerd, waardoor de overeenkomst niet nagekomen kan worden. De kantonrechter oordeelt dat de coronapandemie als een onvoorziene omstandigheid moet worden gezien, maar dat dit niet leidt tot een wijziging of ontbinding van de overeenkomst. De rechter stelt vast dat de betalingsverplichting van gedaagde blijft bestaan, omdat de overeenkomst niet haar zin heeft verloren door de coronamaatregelen. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10333488 \ UC EXPL 23-1066 NA/58602
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd in [plaats 1] ,
kantoorhoudende in [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met producties 1 tot en met 11b;
 de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
 de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis met productie 12;
 de conclusie van dupliek met productie 13;
 de akte uitlaten producties van [eiseres] .
1.2.
De rechter had bepaald uitspraak te doen op 5 juli 2023, maar dat is niet gelukt. De uitspraak is daarom vandaag.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiseres] exploiteert reclame op filmdoeken in bioscoopzalen. [eiseres] biedt adverteerders een totaalpakket van vervaardiging en plaatsing van reclame-uitingen. [gedaagde] exploiteert een [.] . [eiseres] en [gedaagde] hebben op 7 september 2018 een overeenkomst gesloten voor de duur van drie jaar. [eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] reclame-uitingen vervaardigd en/of geplaatst in twee bioscoopzalen in [plaats 2] met ingang van 21 september 2018. Partijen zijn hiervoor een prijs overeengekomen van € 1.808,95 per jaar. Dit bedrag zou [gedaagde] jaarlijks in tien maandelijkse termijnen voldoen. Tijdig voor het einde van het derde jaar is de overeenkomst door [gedaagde] opgezegd, zodat de overeenkomst is geëindigd per 21 september 2021.
2.2.
Vanaf medio maart 2020 golden er in Nederland beperkende overheidsmaatregelen vanwege de uitbraak van de coronapandemie. Vanaf dat moment werden er (meerdere) lockdowns afgekondigd door de overheid, met als gevolg dat het openbare leven grotendeels stil kwam te liggen. Ook bioscopen en [..] moesten tijdelijk hun deuren sluiten. [gedaagde] heeft de facturen van het tweede jaar en het derde jaar niet volledig betaald. Een bedrag van € 2.351,60 is door [gedaagde] onbetaald gelaten.
2.3.
[eiseres] vordert na vermindering van eis dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan [eiseres] € 2.647,99 (de facturen, rente en kosten) te betalen. Ook wil [eiseres] dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.4.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. De coronapandemie zorgde voor een uitzonderlijke situatie, waardoor de oorspronkelijke overeenkomst niet kan worden nagekomen. [eiseres] heeft de dienst bovendien niet naar behoren geleverd, want er waren ook buiten de lockdowns nauwelijks bezoekers in de bioscoop.
2.5.
De vraag die centraal staat, is of [gedaagde] de facturen van in totaal € 2.351,60 moet betalen aan [eiseres] . Dit is het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader: onvoorziene omstandigheid ex artikel 6:258 BW
3.1.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] een beroep doet op wijziging of (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst vanwege een onvoorziene omstandigheid zoals bedoeld in artikel 6:258 BW. In dat kader moet beoordeeld worden of 1) sprake is van een onvoorziene omstandigheid, en zo ja, 2) of deze omstandigheid door haar aard meebrengt dat [eiseres] als wederpartij van [gedaagde] naar de regels van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. Een onderdeel van de beantwoording van de tweede vraag is of de betreffende onvoorziene omstandigheden door de aard van de overeenkomst of door de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van [gedaagde] als degene die wijziging van de overeenkomst wenst.
De coronapandemie is een onvoorziene omstandigheid
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de coronapandemie in de contractuele relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] als een onvoorziene omstandigheid moet worden gezien, die niet in de gesloten overeenkomst is verdisconteerd.
3.3.
Het staat vast dat de coronapandemie een omstandigheid is die tijdens het sluiten van de overeenkomst in 2018 nog in de toekomst lag. De coronapandemie is een buitengewone omstandigheid waarvan wordt aangenomen dat zij niet is verdisconteerd in de overeenkomst die is aangegaan voordat de uitbraak van de coronapandemie bekend was. De uitbraak van de coronapandemie laat zich niet vergelijken met een algemene economische crisis, die in de regel tot het ondernemersrisico behoort. Het ligt niet voor de hand om aan te nemen dat partijen deze buitengewone omstandigheden in hun overeenkomst hebben verdisconteerd. Ook is niet gebleken dat uitleg van de gesloten overeenkomst tot de conclusie leidt dat de gevolgen van de coronapandemie wel zijn verdisconteerd. Partijen hoefden er over en weer niet vanuit te gaan dat een eventuele risicoverdeling in de overeenkomst ook bedoeld is voor een buitengewone situatie als de uitbraak van de coronapandemie en de gevolgen daarvan.
Ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst
3.4.
Nu is vastgesteld dat de coronapandemie als een onvoorziene omstandigheid moet worden gezien, moet vervolgens worden beoordeeld of [eiseres] als wederpartij van [gedaagde] naar de regels van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten.
3.5.
Hoewel de coronapandemie op zichzelf moet worden gezien als een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW, is deze onvoorziene omstandigheid niet zodanig dat [eiseres] , als wederpartij van [gedaagde] , naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mocht verwachten. Ontbinding of aanpassing van de overeenkomst is dan ook niet gerechtvaardigd, zodat de betalingsverplichting van [gedaagde] blijft bestaan.
3.6.
De kantonrechter is namelijk van oordeel dat geen sprake is geweest van een essentiële verstoring van het evenwicht in de overeenkomst die partijen hebben gesloten. De overeenkomst heeft door de uitbraak van de coronapandemie niet haar zin verloren. Ook is het beoogde doel van de overeenkomst niet volledig onbereikbaar geworden. Daarbij is het volgende relevant.
3.7.
[gedaagde] voert aan dat de bezoekersaantallen gedurende de coronapandemie, buiten de lockdowns om, met 75% waren gedaald en daardoor tegenvielen. [gedaagde] verwijst hiervoor naar het Jaarverslag 2021 van de Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters, maar daaruit blijkt ten opzichte van het jaar 2019 een daling van 55,8% en 62% in respectievelijk de jaren 2020 en 2021, terwijl dit inclusief de tijd van de lockdowns is. Bovendien is tussen partijen niets overeengekomen over bezoekersaantallen. [gedaagde] heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van zodanig tegenvallende bezoekersaantallen dat [eiseres] geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mocht verwachten.
Onjuiste compensatie leidt niet tot bevrijding van de betalingsverplichting
3.8.
Gedurende de looptijd van de overeenkomst waren de bioscopen tenminste 34 weken gesloten. [gedaagde] vindt dat zij daarvoor onvoldoende is gecompenseerd.
3.9.
De kantonrechter stelt vast dat de door [eiseres] geboden compensatie (vanaf 1 juli 2020 voor de duur van drie maanden reclame-uitingen in twee extra zalen) niet in overeenstemming is met artikel 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Artikel 5 van de algemene voorwaarden luidt als volgt.
‘Tijdelijke niet-vertoning of tijdelijke verwijdering van de reclame-uiting tot maximaal één maand, rechtvaardigt geen restitutie, schadeclaims of ontbinding van de overeenkomst. Bij een langere termijn van niet-vertoning dan wel verwijdering zal de overeenkomst kosteloos worden verlengd met dezelfde periode als de reclame-uiting niet zichtbaar is geweest. Ontbinding dan wel schadeclaims zijn uitdrukkelijk uitgesloten.’
3.10.
Toepassing van artikel 5 van de algemene voorwaarden had daarom tot een kosteloze verlenging van de overeenkomst met 34 weken moeten leiden. [gedaagde] vraagt in deze procedure echter niet om de juiste compensatie, maar om een vermindering van de overeengekomen prijs die zij moet betalen. Het feit dat [eiseres] niet de juiste compensatie heeft geboden, maakt echter niet dat [gedaagde] is bevrijd van (een deel van) haar betalingsverplichting.
Conclusie
3.11.
De vorderingen van [eiseres] worden toegewezen. Er is geen grond voor wijziging van de overeenkomst op basis van artikel 6:258 BW en het feit dat [eiseres] niet in overeenstemming met artikel 5 van de algemene voorwaarden heeft gecompenseerd, ontslaat [gedaagde] niet van haar betalingsverplichting.
Buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten
3.12.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering is in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 352,74 worden daarom toegewezen.
3.13.
[gedaagde] heeft niet betaald, daarom is zij de contractuele rente verschuldigd. De verschenen contractuele rente tot 7 februari 2023 (de dag van de dagvaarding) ter hoogte van € 423,37 wordt toegewezen als gevorderd. De gevorderde contractuele rente over de hoofdsom vanaf 7 februari 2023 tot de dag dat het bedrag volledig betaald is, wordt ook toegewezen.
3.14.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
464,00
(2,00 punten × € 232,00)
Totaal
1.060,33

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.351,60 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over het toegewezen bedrag, vanaf 7 februari 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van in totaal € 776,11 aan buitengerechtelijke kosten en verschenen rente;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.060,33,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.