In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep. Het beroep was ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) van 21 juli 2022. De rechtbank had eerder, op 22 februari 2023, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposante te laat was met het indienen van haar beroepschrift. De opposante ging in verzet tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank overwoog dat zij in de eerdere uitspraak geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, waardoor het niet nodig was om een zitting te houden, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het verzet heeft de opposante aangevoerd dat zij niet begrijpt waarom haar reden voor het te laat indienen van het beroepschrift aanvankelijk werd geaccepteerd, maar dat er later werd besloten om de zaak niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de procedure correct is gevolgd en dat de tijdigheid van het beroep pas beoordeeld wordt nadat het dossier compleet is.
De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 22 februari 2023 in stand blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.