Op 25 november 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik een besluit genomen. Tegen dit besluit hebben de opposanten, [opposant 1] en [opposant 2], beroep ingesteld bij de rechtbank. In de uitspraak van 13 januari 2023 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposanten geen griffierecht hebben betaald. Tegen deze uitspraak hebben de opposanten verzet ingesteld, zonder te verzoeken om een zitting.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 januari 2023 geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de huidige procedure beoordeelt de rechtbank of dit oordeel terecht was. De opposanten moeten aangeven waarom zij het niet eens zijn met de eerdere uitspraak door middel van verzetsgronden, zoals vereist in artikel 8:55, tweede lid, van de Awb.
De rechtbank ontving op 4 februari 2023 een brief van de opposanten, die als verzetschrift werd opgevat, maar hierin zijn geen verzetsgronden aangetroffen. De rechtbank heeft de opposanten op 26 september 2023 gevraagd naar de gronden van hun verzet, maar zij hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert dat de verzetsgronden die zijn aangevoerd niet betrekking hebben op de uitspraak van 13 januari 2023, waardoor het verzet ongegrond is verklaard. De eerdere uitspraak blijft derhalve in stand.