In deze zaak vorderen de Stichtingen Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche en Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf betaling van premiefacturen door de gedaagde B.V. De vordering betreft een totaalbedrag van € 1.568,33 aan RAS en € 27.391,06 aan Stichting Bpf, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten. De Stichtingen stellen dat de gedaagde B.V. onder de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomst valt en verplicht is sociale premies en pensioenpremies te betalen. De gedaagde B.V. betwist de vordering en stelt dat zij sinds 4 maart 2019 geen werknemers meer in dienst heeft, hoewel de Stichtingen stellen dat er na deze datum nog werknemers zijn geweest die bij de gedaagde B.V. in dienst waren.
De kantonrechter heeft de zaak op 4 oktober 2023 behandeld en een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis is de gedaagde B.V. in de gelegenheid gesteld om te reageren op de erkenning van bepaalde facturen en de verweren die zijn ingebracht. De Stichtingen moeten hun vorderingen verder onderbouwen en de gedaagde B.V. kan hierop schriftelijk reageren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 1 november 2023, waar de partijen hun standpunten schriftelijk dienen uit te laten. De kantonrechter heeft benadrukt dat beide partijen moeten bijdragen aan een overzichtelijke procedure en dat verdere beslissingen zijn aangehouden.