ECLI:NL:RBMNE:2023:7656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
10491767
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van aannemingsovereenkomst en terugbetaling aan eiseres

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde over een aannemingsovereenkomst. Eiseres had gedaagde ingehuurd voor verbouwingswerkzaamheden, maar na constatering van asbest en een gebrek aan voortgang heeft eiseres de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Gedaagde heeft de aanneemsom van € 4.600,- in rekening gebracht, maar eiseres heeft slechts € 800,- aan werkzaamheden ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in verzuim was geraakt door niet te reageren op een ingebrekestelling en dat de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig was. Eiseres vorderde terugbetaling van € 3.800,-, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de incassokosten, en gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de vereisten voor ontbinding van een overeenkomst en de gevolgen van verzuim.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 11 oktober 2023
in de zaak met zaaknummer: 10491767 \ LC EXPL 23-988 D/51246 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L. Palstring (Stichting Achmea Rechtsbijstand),
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 mei 2023 met 6 producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek.
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel hij daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld, daarna niet voor dupliek geconcludeerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten op grond waarvan [gedaagde] in opdracht en voor rekening van [eiseres] verbouwingswerkzaamheden zou uitvoeren in de garage en de hal van [eiseres] .
2.2.
[gedaagde] heeft de aanneemsom van € 4.600,- inclusief btw bij offerte/factuur van 3 mei 2022 bij [eiseres] in rekening gebracht. [eiseres] heeft de volledige aanneemsom op 22 mei 2022 aan [gedaagde] betaald.
2.3.
Op 23 mei 2022 is [gedaagde] begonnen met de werkzaamheden. Nadat hij een stuk muur had weggehaald, heeft [gedaagde] asbest geconstateerd. [eiseres] heeft de asbest laten saneren.
2.4.
Er zijn sinds 23 mei 2022 geen werkzaamheden meer verricht.
2.5.
Op 30 augustus 2022 heeft [eiseres] de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Vervolgens heeft zij in een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, betaling van onder meer € 3.800,- van de aanneemsom door [gedaagde] gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] bij vonnis van 11 januari 2023 afgewezen.
2.6.
Per brief van 2 maart 2023 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om het overeengekomen werk uiterlijk op 2 april 2023 op te leveren. In deze brief staat verder – voor zover van belang – het volgende:

Het is voor cliënte – om moverende redenen – van cruciaal belang dat zij op korte termijn duidelijkheid heeft over uw bereidheid om binnen de hiervoor gestelde termijn uw contractuele verplichtingen alsnog (behoorlijk) na te komen. Ik sommeer u dan ook namens cliënte ombinnen vijf dagenna dagtekening van deze brief schriftelijk (of via e-mail) aan mij te bevestigen dát u binnen de hiervoor gestelde termijn – dus uiterlijk op 2 april 2023 – alsnog aan uw verplichtingen zult voldoen.
Dit betekent dat ik deze bevestiging uiterlijk op 8 maart 2023 moet hebben ontvangen. Heb ik deze bevestiging op deze datum niet van u ontvangen, dan raakt u dan al in verzuim. Zodra u in verzuim verkeert, ontstaat het recht op ontbinding van de overeenkomst. Ik zal dan ook namens cliënte de overeenkomst ontbinden. (…)”.
2.7.
Per brief van 9 maart 2023 heeft de gemachtigde van [eiseres] de overeenkomst namens [eiseres] ontbonden en [gedaagde] gesommeerd om binnen één week € 3.800,- van de aanneemsom terug te betalen.
2.8.
Per e-mail van 11 maart 2023 schrijft [gedaagde] – voor zover van belang – het volgende aan [eiseres] :

U begrijpt ook wel dat de datum die u opgegeven heeft niet haalbaar is
Wij hebben nog meer werkzaamheden voor klanten open staan en zijn daardoor erg druk”.
2.9.
Per e-mail van 13 maart 2023 schrijft de gemachtigde van [eiseres] – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde] :

(…) U bericht mijn cliënte bij e-mail van 11 maart 2023 dat de gestelde termijn van een maand niet haalbaar is. Echter, u geeft niet aan welke termijn dan wel haalbaar is.
(…)
Cliënte is eenmalig bereid om u nog een kans te geven. Graag verneem ik daarom uiterlijk vrijdag 17 maart 2023 om 17:00 uur in welke week u de werkzaamheden bij cliënte kunt gaan starten. Let wel, dit voorstel dient redelijk te zijn. Stelt u geen redelijke termijn voor dan verwacht ik de terugbetaling uiterlijk maandag 20 maart 2023.”.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de overeenkomst op 9 maart 2023 buitengerechtelijk is ontbonden, althans ontbinding van de overeenkomst. Verder vordert zij veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 611,05 aan buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat oordeelt de kantonrechter?
4.1.
[eiseres] krijgt van de kantonrechter gelijk. [gedaagde] moet € 3.800,- met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
[eiseres] mocht de overeenkomst op 9 maart 2023 buitengerechtelijk ontbinden
4.2.
[gedaagde] voert aan dat partijen over dit geschil al eerder een gerechtelijke procedure hebben gevoerd. Volgens [gedaagde] is hij in die procedure in het gelijk gesteld en is de zaak afgerond. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiseres] geen nieuwe procedure had mogen starten. [eiseres] stelt daartegenover dat [gedaagde] in de eerdere procedure niet in het gelijk is gesteld, maar slechts de mogelijkheid heeft gekregen om de werkzaamheden alsnog af te maken.
4.3.
De kantonrechter heeft kennis genomen van het vonnis in de eerdere procedure tussen partijen. [gedaagde] heeft weliswaar geen kopie van dit vonnis overgelegd, maar hij heeft wel een foto ingediend waarop het zaaknummer van de eerdere procedure (namelijk: 10150814) zichtbaar is. In het vonnis van 11 januari 2023 oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] de overeenkomst op 30 augustus 2022 niet rechtsgeldig heeft ontbonden, omdat [gedaagde] op het moment van de buitengerechtelijke ontbinding niet in verzuim was. De overeenkomst tussen partijen is dus blijven bestaan, ook na het vonnis van 11 januari 2023. Dat betekent dat partijen na de eerdere procedure nog steeds hun verplichtingen uit de overeenkomst moesten nakomen. Omdat [gedaagde] na het vonnis van 11 januari 2023 geen werkzaamheden heeft verricht, stond het [eiseres] vrij om [gedaagde] in gebreke te stellen (waarover hierna meer) en een nieuwe procedure te starten. Het verweer kan [gedaagde] dan ook niet helpen.
4.4.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is voor ontbinding van de overeenkomst vereist dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Omdat nakoming door [gedaagde] niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, moet ook sprake zijn van verzuim aan de zijde van [gedaagde] . Dat volgt uit lid 2 van artikel 6:265 BW.
4.5.
Vast staat dat [gedaagde] sinds 23 mei 2023 geen werkzaamheden in de garage en de hal van [eiseres] heeft verricht. Daarmee is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Hij had het overeengekomen werk moeten afmaken.
4.6.
Vervolgens moet de kantonrechter beoordelen of [gedaagde] in verzuim is geraakt. Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in, wanneer de schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) in gebreke wordt gesteld in een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gegeven, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. In de brief van 2 maart 2023 wordt [gedaagde] een termijn van vijf dagen gegeven om te bevestigen dat hij het werk uiterlijk op 2 april 2023 op kan leveren. De brief kwalificeert daarmee als een ‘getrapte ingebrekestelling’: de brief bevat enerzijds een (korte) termijn voor [gedaagde] waarbinnen hij moet toezeggen de werkzaamheden af te maken en anderzijds een (langere) termijn voor [gedaagde] waarbinnen het werk af moet zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht van [gedaagde] verwacht worden dat hij binnen de gegeven termijn van vijf dagen op de brief zou reageren. Omdat [gedaagde] dat niet heeft gedaan, is hij na het verstrijken van die termijn (op 9 maart 2023) in verzuim geraakt. [gedaagde] heeft weliswaar op 11 maart 2023 alsnog op de brief gereageerd, maar dat is te laat. Hij was toen al in verzuim. Aan dat verzuim is door de e-mail van 11 maart 2023 geen einde gekomen. [gedaagde] heeft hierin namelijk geen concreet aanbod tot nakoming gedaan en heeft verder ook niet meer op de email van de gemachtigde van [eiseres] van 13 maart 2023 gereageerd. [gedaagde] voert verder nog aan dat [eiseres] geen vertrouwen meer in hem heeft en het werk door anderen laat uitvoeren. Dit verweer kan [gedaagde] niet helpen. Uit de brief van 2 maart 2023 en de e-mail van 13 maart 2023 blijkt dat [eiseres] [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft geboden om de werkzaamheden af te maken.
4.7.
Op grond van het voorgaande is aan de vereisten voor ontbinding uit artikel 6:265 BW voldaan. [eiseres] mocht de overeenkomst op 9 maart 2023 dus buitengerechtelijk ontbinden. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
[gedaagde] moet € 3.800,- van de aanneemsom terugbetalen aan [eiseres]
4.8.
Door de ontbinding ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de prestaties die zij al hebben ontvangen. Dat volgt uit artikel 6:271 BW. Vast staat dat [gedaagde] een stuk muur heeft weggehaald. Dit werk kan niet ongedaan worden gemaakt. Artikel 6:271 lid 1 BW bepaalt dat in zulke gevallen een vergoeding voor de ongedaanmaking in de plaats treedt. De hoogte van die vergoeding moet worden bepaald aan de hand van de waarde van het uitgevoerde werk. De kantonrechter gaat er met [eiseres] van uit dat [gedaagde] voor € 800,- aan werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] heeft dit bedrag namelijk niet weersproken. Dat betekent dat [gedaagde] € 3.800,- (€ 4.600,- minus € 800,-) van de aanneemsom aan [eiseres] moet terugbetalen. De kantonrechter zal dan ook € 3.800,- toewijzen.
Wettelijke rente
4.9.
[eiseres] vordert de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. [gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd over de periode waarin hij met terugbetaling van € 3.800,- van de aanneemsom in verzuim is geweest. In de brief van 9 maart 2023 is namens [eiseres] aanspraak gemaakt op betaling. Omdat [gedaagde] niet binnen de gegeven termijn van één week tot betaling is overgegaan, is hij op 17 maart 2023 in verzuim geraakt (artikel 6:82 lid 1 BW). De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke rente dan ook toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 611,05 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. [gedaagde] moet dit bedrag aan [eiseres] betalen.
Proceskosten en nakosten
4.11.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De kosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding
133,76
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2 punten × € 264,00)
Totaal
905,76
4.12.
Als [eiseres] nog kosten moet maken om de beslissing uit te voeren, moet [gedaagde] die ook betalen. Die eventuele kosten worden hieronder vermeld in de beslissing.
4.13.
[eiseres] vordert de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de proceskosten en de nakosten. Omdat het in dit geval niet gaat om een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW, is de wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. De kantonrechter zal in plaats daarvan de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten aannemingsovereenkomst door de brief van 9 maart 2023 buitengerechtelijk is ontbonden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
I. € 3.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 17 maart 2023 tot de dag van volledige betaling;
II. € 611,05 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de proceskosten van [gedaagde] te betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 905,76,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , als hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, om de na dit vonnis ontstane kosten te betalen, begroot op € 132,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen, als het vonnis door de deurwaarder is betekend, met de explootkosten die hiervoor in rekening zijn gebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.