ECLI:NL:RBMNE:2023:7633

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
9718822 \ UC EXPL 22-1482
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door advocaat afgewezen wegens gebrek aan bewijs van overeenkomst

In deze zaak heeft [eiser], een advocaat, [gedaagde sub 1] c.s. gedagvaard tot betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 11.843,70, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op een mondelinge overeenkomst die volgens [eiser] was gesloten met de dochter van [gedaagde sub 1] c.s. voor juridische werkzaamheden in een geschil met [C]. De gedaagden hebben de vordering betwist en gesteld dat er geen overeenkomst bestond voor de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht, en dat zij reeds een bedrag van € 9.500,00 hadden voldaan voor eerdere werkzaamheden.

De procedure begon met de dagvaarding op 17 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 2 december 2022. Tijdens deze behandeling heeft [eiser] aanvullende stukken ingediend, maar het bezwaar van [gedaagde sub 1] c.s. tegen deze stukken werd gehonoreerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] geen schriftelijke opdrachtbevestiging heeft overgelegd en dat het bewijsrisico bij hem ligt. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de door [eiser] gestelde overeenkomst en dat de vordering daarom moest worden afgewezen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling ook verwezen naar gedragsregels voor advocaten, die vereisen dat belangrijke afspraken schriftelijk worden bevestigd. Aangezien [eiser] dit niet heeft gedaan, werd zijn vordering afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. tot een bedrag van € 746,00.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9718822 UC EXPL 22-1482 LT/44506
Vonnis van 18 januari 2023
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. [A] ,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
verder ook gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] c.s. op 17 februari 2022 gedagvaard. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op de rolzitting van 11 mei 2022 laten weten dat hij het niet eens is met de vordering van [eiser] . Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. gevraagd om aanhouding van de zaak totdat de Raad van Discipline op zijn klacht heeft beslist. Het verzoek tot aanhouding is mede gelet op het bezwaar van [eiser] afgewezen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft wel uitstel gekregen om op de dagvaarding te reageren. Op 22 juni 2022 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een conclusie van antwoord en producties ingediend. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald. Partijen zijn met een brief van de griffier van 10 augustus 2022 opgeroepen. Op 14 november 2022 heeft mr. Beijersbergen van Henegouwen de beslissing van de Raad van Discipline van die datum toegezonden. [eiser] heeft de dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog aanvullende stukken ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2022. [eiser] is verschenen samen met zijn gemachtigde voor de mondelinge behandeling, mr. [A] . [gedaagde sub 1] c.s. is verschenen samen met één van zijn dochters, [B] , en mr. Beijersbergen van Henegouwen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn, mede aan de hand van pleitaantekeningen, door of namens partijen de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is advocaat.
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] c.s. in totaal vier facturen gestuurd voor werkzaamheden die hij heeft verricht in het kader van een juridisch geschil tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [C] (hierna: [C] ). [gedaagde sub 1] c.s. heeft de eerste twee facturen, van 6 december 2019, voldaan. Deze twee facturen hebben een totaalbedrag van € 9.280,74. De laatste twee facturen, van 28 januari 2020 en 11 maart 2020, heeft [gedaagde sub 1] c.s. onbetaald gelaten. Deze laatste twee facturen hebben een totaalbedrag van € 11.843.70. De factuur van 28 januari 2020 ziet op een bodemprocedure en een kort geding. De factuur van 11 maart 2020 ziet op een bodemprocedure, kort geding en spoedappel.
2.3.
In februari 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een klacht ingediend tegen [eiser] bij de deken van de Orde van Advocaten. Hij heeft onder meer geschreven dat mr. [A] zijn advocaat was en dat zonder zijn medeweten mr. [eiser] is ingeschakeld. De deken heeft dat klachtdossier in juli 2020 gesloten (‘klacht in ruste’). Op 13 april 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. opnieuw een klacht ingediend tegen [eiser] . De Raad van Discipline (hierna: de Raad) heeft op 14 november 2022 uitspraak gedaan over deze klacht en een aantal onderdelen van de klacht gegrond verklaard. Aan [eiser] is de maatregel van berisping opgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 11.843,70 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 1.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
Dochter [D (voornaam)] van [gedaagde sub 1] c.s. is namens [gedaagde sub 1] c.s. met [eiser] overeengekomen dat [eiser] tegen een tarief van € 300,00 per uur alles zou doen wat nodig was voor het juridische geschil tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [C] . In het kader van deze opdrachtovereenkomst heeft [eiser] werkzaamheden verricht voor [gedaagde sub 1] c.s. in verschillende procedures tegen [C] . [eiser] heeft in dit verband facturen naar [gedaagde sub 1] c.s. gestuurd, waaronder de facturen van 28 januari 2020 en 11 maart 2020. [gedaagde sub 1] c.s. moet de facturen van 28 januari 2020 en 11 maart 2020, met een totaalbedrag van € 11.843,70, nog aan [eiser] voldoen. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. in verzuim is geraakt en [eiser] moeite heeft moeten doen om de vordering buiten rechte betaald te krijgen, maakt [eiser] ook aanspraak op de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. is het niet eens met de vordering. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn partijen alleen overeengekomen dat [eiser] voor een vast bedrag van € 9.500,00 werkzaamheden zou verrichten inzake het kort geding tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [C] . Door betaling van onder meer de facturen van 6 december 2019 heeft [gedaagde sub 1] c.s. deze overeengekomen vergoeding ruimschoots voldaan. Naar mening van [gedaagde sub 1] c.s. is hij dan ook niets meer aan [eiser] verschuldigd en bestaat er geen grondslag voor de facturen van 28 januari 2020 en 11 maart 2020. [gedaagde sub 1] c.s. wil daarom dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen en dat [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Processuele beslissing vooraf
4.1.
Zoals hiervoor onder 1.1 vermeld, heeft [eiser] één dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling aanvullende stukken in het geding gebracht. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de toelating van deze stukken omdat hij ze niet met zijn gemachtigde heeft kunnen bespreken. Dit bezwaar is gehonoreerd. In de oproep van 10 augustus 2022 is uitdrukkelijk vermeld dat partijen tot uiterlijk één week voor de mondelinge behandeling nieuwe stukken in het geding mochten brengen. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat hij zijn stukken niet binnen de in deze brief vermelde termijn had kunnen overleggen. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. de stukken niet met de gemachtigde heeft kunnen bespreken zijn de betreffende stukken met het oog op de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Over de stukken is wel gesproken.
Verschuldigdheid facturen van 28 januari 2020 en 11 maart 2020
4.2.
Inhoudelijk moet worden beoordeeld of er een grondslag bestaat voor de facturen die [eiser] op 28 januari 2020 en 11 maart 2020 bij [gedaagde sub 1] c.s. in rekening heeft gebracht. Partijen twisten in dit verband over de inhoud van de tussen hen gesloten overeenkomst.
4.3.
Zoals hiervoor onder 2.3 vermeld, heeft [gedaagde sub 1] c.s. een klacht ingediend tegen [eiser] bij de Orde van Advocaten. Bij de behandeling van die klacht bij de Raad is de onduidelijkheid over de tussen partijen gemaakte afspraken ook aan de orde geweest. In de uitspraak die de Raad heeft gedaan, staat onder meer het volgende:
“(…)
Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd. Daaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent bij de advocaat te rusten. Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat advocaten ervoor moeten zorgen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke financiële afspraken met de cliënt zijn gemaakt. (…)”
4.4.
De kantonrechter sluit aan bij deze overweging van de Raad omdat de genoemde gedragsregel de civielrechtelijke zorgplicht van de advocaat nader invult. Uit die gedragsregel volgt dat het op de weg van [eiser] had gelegen om de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst schriftelijk aan [gedaagde sub 1] c.s. te bevestigen ter voorkoming van misverstanden. [eiser] heeft in deze procedure geen opdrachtbevestiging overgelegd, waarin staat welke werkzaamheden hij tegen welk uurtarief voor [gedaagde sub 1] c.s. zou verrichten. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij niet meer beschikt over een schriftelijke opdrachtbevestiging, omdat [gedaagde sub 1] c.s. het dossier met daarin deze opdrachtbevestiging van hem heeft gestolen. Voor die diefstal is geen enkele aanwijzing. [eiser] heeft dit verweer ook niet gevoerd in de procedure bij de Raad. De stelling dat sprake is geweest van diefstal door [gedaagde sub 1] c.s. wordt daarom als ongeloofwaardig verworpen. [eiser] heeft ook geen schriftelijke inschatting overgelegd van de te verwachten kosten voor [gedaagde sub 1] c.s. en evenmin een op schrift gesteld plan van aanpak. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [eiser] de door partijen gemaakte afspraken niet schriftelijk aan [gedaagde sub 1] c.s. heeft bevestigd. Nu [eiser] dit heeft verzuimd, ligt het bewijsrisico bij hem. Dit betekent dat [eiser] moet stellen en bewijzen dat hij met [gedaagde sub 1] c.s. de afspraken heeft gemaakt die hij aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd.
4.5.
Hetgeen [eiser] heeft gesteld en de stukken die hij heeft overgelegd, zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om de conclusie te wettigen dat [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser] een opdracht heeft verstrekt zoals [eiser] heeft geformuleerd.
4.6.
[eiser] beroept zich alleen op mondelinge afspraken met dochter(s) van [gedaagde sub 1] c.s. Nergens blijkt echter uit dat de dochter(s) van [gedaagde sub 1] c.s. gemachtigd was of waren om namens [gedaagde sub 1] c.s. afspraken te maken met [eiser] . Een volmacht van [gedaagde sub 1] c.s. aan een dochter is niet overgelegd. De verklaringen en gedragingen van de dochter(s) van [gedaagde sub 1] c.s. kunnen daarom niet worden opgevat als verklaringen en gedragingen van [gedaagde sub 1] c.s. Daar komt bij dat [eiser] de door hem gestelde afspraken met de dochter(s) van [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze afspraken alleen de onder 2.2 vermelde facturen van 6 december 2019 overgelegd. Uit deze facturen volgt dat [eiser] tegen een tarief van € 300,00 per uur werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde sub 1] c.s. Op de betreffende facturen staat dat een dochter van [gedaagde sub 1] c.s. deze facturen namens [gedaagde sub 1] c.s. voor akkoord heeft getekend. Volgens [eiser] blijkt hieruit dat een dochter van [gedaagde sub 1] c.s. er namens [gedaagde sub 1] c.s. mee akkoord is gegaan dat [eiser] tegen een tarief van € 300,00 per uur alles zou doen wat nodig was voor het geschil tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [C] . De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Voor zover een dochter van [gedaagde sub 1] c.s. deze facturen daadwerkelijk voor akkoord heeft getekend, wat [gedaagde sub 1] c.s. heeft betwist, kan hieruit slechts worden opgemaakt dat zij akkoord ging met die twee facturen en voor de betaling daarvan instond. Anders dan [eiser] heeft betoogd, kan uit de ondertekening van deze facturen niets worden afgeleid voor toekomstige werkzaamheden.
4.7.
Gezien het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat [eiser] op basis van verklaringen en gedragingen van [gedaagde sub 1] c.s. kon aannemen dat hij in zijn opdracht werkzaamheden mocht verrichten en dat [gedaagde sub 1] c.s. bereid was om na betaling van de facturen van 6 december 2019 nog meer betalingen te doen en ermee akkoord ging dat [eiser] na die facturatie van 6 december 2019 nadere werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] c.s. zou verrichten waaraan kosten verbonden waren. Dat geldt ook indien de nadere werkzaamheden noodzakelijk waren en spoedig moesten gebeuren, zoals het instellen van spoedappel, waarop de factuur van 11 maart 2020 betrekking heeft. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde sub 1] c.s. na ontvangst van de factuur van 28 januari 2020 meteen hiertegen heeft geprotesteerd. Gelet op dit protest van [gedaagde sub 1] c.s. had van [eiser] , als advocaat, verwacht mogen worden dat hij meer zou hebben gedaan om te onderzoeken of [gedaagde sub 1] c.s. daadwerkelijk de wil had een overeenkomst te sluiten met de inhoud die [eiser] voor ogen had. Hier mocht [eiser] niet zomaar van uitgaan.
4.8.
[eiser] heeft ter zitting nog gesteld dat dochter [B (voornaam)] van [gedaagde sub 1] c.s. op 28 juli 2020 een email naar [eiser] heeft gestuurd, waarin wordt gesproken over een betalingsregeling voor de facturen van 28 januari 2020 en 11 maart 2020. Volgens [eiser] blijkt hieruit dat [gedaagde sub 1] c.s. de verschuldigdheid van deze facturen heeft erkend. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Zoals hiervoor onder 4.5 overwogen, kan niet worden vastgesteld dat de dochter van [gedaagde sub 1] c.s. gemachtigd was om namens [gedaagde sub 1] c.s. te handelen. Het feit dat gesproken wordt over een regeling voor de betreffende facturen maakt bovendien niet zonder meer dat de verschuldigdheid hiervan wordt erkend.
4.9.
[eiser] heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie kunnen leiden dat [eiser] van [gedaagde sub 1] c.s. een opdracht heeft gekregen zoals [eiser] heeft geformuleerd.
4.10.
Gelet op het bovenstaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de door [eiser] gestelde lezing van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst en kan niet worden vastgesteld dat er een grondslag bestaat voor de facturatie van [eiser] in januari 2020 en maart 2020. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 746,00 (2 punten x tarief € 373,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.