ECLI:NL:RBMNE:2023:7625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/16/552797 / HA ZA 23-152
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan beëindiging van een Iraans huwelijk en huwelijkse gevangenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, beiden van Iraanse nationaliteit, die in 2005 in Iran met elkaar zijn getrouwd. De vrouw vorderde dat de man zou meewerken aan de beëindiging van hun huwelijk, dat naar Iraans recht nog steeds van kracht is, ondanks een eerdere echtscheiding in Nederland. De vrouw stelde dat de man onrechtmatig weigerde zijn medewerking te verlenen, wat haar schade toebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de vorderingen van de vrouw, aangezien zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving inzake huwelijkse gevangenschap in overweging genomen, met name de wijziging van artikel 1:68 BW, die partijen in een religieus huwelijk verplicht om mee te werken aan de ontbinding van dat huwelijk. De man voerde aan dat hij niet verplicht was om mee te werken aan de beëindiging van het huwelijk, omdat hij van mening was dat het huwelijk een burgerlijk huwelijk was en niet een islamitisch huwelijk. De rechtbank oordeelde echter dat de man geen zwaarwegend belang had om zijn medewerking te onthouden en dat de vrouw recht had op zelfbeschikking.

De rechtbank heeft de man veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de beëindiging van het Iraanse huwelijk, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 10.000,-. De vordering tot lijfsdwang werd afgewezen, omdat de opgelegde dwangsom als voldoende pressiemiddel werd beschouwd. Beide partijen zijn veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het direct geldt, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zaak- en rolnummer: C/16/552797 / HA ZA 23-152
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van:
[eiseres],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Fakiri,
e n
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. Rezaie.
Partijen zullen hierna mede ‘de vrouw’ respectievelijk ‘de man’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
de dagvaarding van 14 februari 2023;
de akte van depot van eiseres van 1 maart 2023;
de conclusie van antwoord;
e akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging eis namens eiseres;
het bericht namens gedaagde van 7 oktober 2023;
de akte uitlating van eiseres;
de akte uitlating van gedaagde.
1.2.
De vorderingen en de verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 9 oktober 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en haar tolk K. Parsi (nummer 1839), en
de man, bijgestaan door zijn advocaat en zijn tolk S.M. Razaghi (nummer 960).

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [trouwdatum] 2005 in [plaats] (Iran) met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Iraanse nationaliteit. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 25 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ‘ [gemeente] .
2.3.
Naar Iraans recht zijn partijen nog gehuwd.
Wat ligt voor?
2.4.
De vrouw vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de weigering van de man om mee te werken aan de Iraanse echtscheiding onrechtmatig is en dat de vrouw daardoor schade lijdt;
bepaalt dat de man gehouden is binnen één week na de betekening van de uitspraak van de rechtbank alle handelingen te verrichten die door de vrouw onder de punten 6 tot en met 10 van de akte van 1 mei 2023 zijn beschreven;
de man veroordeelt tot voldoening van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 50.000,- aan de vrouw, voor iedere dag dat de man in gebreke blijft met nakoming van onder b) uit te spreken veroordeling;
e vrouw toestaat de man in lijfsdwang te doen nemen, indien gedaagde niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis heeft voldaan aan de b) uit te spreken veroordeling voor de duur van zeven dagen, althans een in goede justitie te bepalen periode, totdat de man aan de onder b) uit te spreken veroordeling heeft voldaan, althans zich onder het stellen van voldoende waarborg bereid heeft verklaard daaraan te voldoen alsmede de kosten van de lijfsdwang zijn voldaan;
de man veroordeelt binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis aan de vrouw te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de ter zake van deze kosten toegewezen bedragen vanaf de veertiende dag na de datum van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
2.5.
De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, althans afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente, alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Omdat de vrouw en de man ten tijde van de sluiting van het huwelijk en ook nu nog de Iraanse nationaliteit hebben en in Iran zijn gehuwd, moet de rechtbank eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de vordering en welk recht zij daarbij moet toepassen.
Medewerking aan Iraanse echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.2.
De vorderingen van de vrouw zijn gebaseerd op een onrechtmatige daad. Voor de bevoegdheid van de rechtbank is daarom bepalend de woonplaats van de man. [1] De man woont in Nederland. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om van de vordering van de vrouw kennis te nemen. De rechtbank past het Nederlands recht toe, omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor de door de vrouw gestelde schade zich in Nederland voordoet. [2]
Onrechtmatig nalaten
3.3.
De vrouw stelt dat de man weigert zijn medewerking aan de Iraanse echtscheiding te verlenen en dat dit onrechtmatig is jegens haar. De man betwist dit.
3.4.
Op 1 juli 2023 is de wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap in werking getreden. Deze wet houdt onder meer een wijziging in van artikel 1:68 BW in de zin dat een tweede lid aan dit artikel is toegevoegd:
“Een partij bij een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis is gehouden tot het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaan van die verbintenis indien een andere partij daarom verzoekt, tenzij dit gelet op zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd.”
3.5.
Huwelijkse gevangenschap is een situatie waarin iemand tegen haar of zijn wil in een (religieus) huwelijk blijft, omdat het niet lukt om een ontbinding van dat huwelijk te krijgen. Met deze wetswijziging is verankerd dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. De rechter kan een bevel geven tot medewerking aan de ontbinding van het religieuze huwelijk.
3.6.
De man heeft aangevoerd dat hij van mening is dat sprake is van een naar Iraans recht burgerlijk huwelijk, en niet daarnaast ook van een islamitisch huwelijk. Dit onderscheid is volgens de man van belang omdat een burgerlijk huwelijk door tussenkomst van een Iraanse familierechtbank moet worden ontbonden, terwijl een islamitische huwelijk niet via een rechtbank maar via informele kanalen, zoals een imam of moellah, kan worden bewerkstelligd. Van huwelijkse gevangenschap is volgens de man alleen sprake in geval van een louter islamitisch huwelijk.
3.7.
De rechtbank merkt het volgende op. In dit geval is sprake van een rechtsgeldig Iraans religieus huwelijk. Wanneer al een echtscheiding in Nederland tot stand is gekomen, moet deze ook door de Iraanse autoriteiten erkend, ten uitvoer gelegd en geregistreerd worden om ook aldaar gescheiden te zijn. De Nederlandse echtscheidingsbeschikking - zijnde een juridisch document - wordt daarbij beschouwd als het burgerlijke deel van de scheiding. Daarnaast dient er altijd nog het religieuze deel plaats te vinden, dat wil zeggen de religieuze scheiding.
3.8.
Ingevolge afdeling 1 art. 15 Wbg [3] kunnen bij consulaire afdelingen van Iraanse ambassades of bij Iraanse consulaten in het buitenland ook buitenlandse echtscheidingsbeslissingen van Iraniërs die in het buitenland wonen, worden geregistreerd. De voorwaarde daarvoor is dat er ook een religieuze echtscheiding heeft plaatsgevonden bij een persoon of moskee die daartoe bevoegd is verklaard door het hoofd van de rechterlijke macht in Iran op voorstel van het Iraanse ministerie van buitenlandse zaken. Deze religieuze echtscheiding kan in Nederland plaatsvinden bij een daartoe bevoegd verklaarde imam of moskee. In principe moeten partijen beiden toestemming geven tot de religieuze echtscheiding en tot de registratie van de echtscheiding. [4]
3.9.
De man weigert mee te werken aan de beëindiging van het huwelijk naar Iraans recht. In die zin is dus sprake van huwelijkse gevangenschap van de vrouw. De rechtbank zal moeten beoordelen of de man een voldoende zwaarwegend belang heeft voor het niet verlenen van zijn medewerking.
3.10.
De man voert aan dat de vrouw de mogelijkheid heeft om de echtscheidingsprocedure eenzijdig aanhangig te maken in Iran, maar dat is op zich geen zwaarwegend belang van de man om niet mee te hoeven werken. Bovendien kan naar Iraans recht een echtscheiding door de vrouw slechts in een beperkt aantal gevallen worden geïnitieerd, en kent deze procedure vele obstakels.
3.11.
De man heeft verder aangevoerd dat de afgifte van zijn persoonsgegevens aan de Iraanse ambassade zal leiden tot mogelijke opsporing of vervolging door de Iraanse autoriteiten wegens zijn deelname aan demonstraties tegen het Iraanse regime. De man heeft niet toegelicht of onderbouwd waarop deze vrees is gebaseerd. Dat had wel van de man mogen worden verwacht, temeer nu de vrouw dezelfde risico’s loopt omdat zij eveneens aan één of meer van voornoemde demonstraties heeft deelgenomen. Omdat de man zijn vrees onvoldoende heeft onderbouwd weegt dit belang niet zwaarder dan het recht van de vrouw op zelfbeschikking en meer in het bijzonder het recht op eerbieding van haar privé, familie- en gezinsleven. Door het Iraanse huwelijk wordt de vrouw beperkt in haar vrije participatie in de samenleving, haar bewegingsvrijheid en haar verdere levensmogelijkheden.
3.12.
Omdat geen sprake is van een zwaarwegend belang dat maakt dat de man zijn medewerking mag onthouden, zal de rechtbank de man veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het Iraanse huwelijk. De rechtbank zal de vorderingen van de vrouw toewijzen op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
Dwangsom
3.13.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom aan de man opleggen, omdat niet is gebleken dat de man bereid is mee te werken aan de Iraanse islamitische echtscheiding indien hij daartoe zou worden veroordeeld. De rechtbank zal het maximum stellen op € 10.000,- in plaats van de door de vrouw gevorderde € 50.000,-.
Lijfsdwang
3.14.
De vordering van de vrouw tot lijfsdwang van de man zal de rechtbank afwijzen, omdat als pressiemiddel al een dwangsom zal worden opgelegd.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.15.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is gevorderd, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
Proceskosten
3.16.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan alle formaliteiten die nodig zijn om het Iraanse huwelijk te beëindigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,-;
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.4.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. C. Koopman, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 4 lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I bis)
2.Artikel 4 lid 1 Verordening (EG) nr. 864/2007 van de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II)
3.Wet ter bescherming van het gezin van 19 februari 2013
4.'Niet langer geketend aan het huwelijk' deelrapport 2, hoofdstuk 7 (Iran); Universiteit Maastricht