ECLI:NL:RBMNE:2023:7623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
C/16/558076 / FA RK 23-1099
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en zorgregeling na relatiebreuk met gezamenlijke kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2023 een beschikking gegeven inzake de kinderalimentatie en zorgregeling tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder heeft verzocht om een bijdrage van € 300,- per kind per maand, terwijl de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit af te wijzen. De rechtbank heeft besloten dat de vader een bedrag van € 183,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling uitgesteld om de ouders de kans te geven om samen tot een oplossing te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de draagkracht van de vader € 942,- per maand bedraagt, terwijl de draagkracht van de moeder € 671,- per maand is. De totale kosten voor de kinderen zijn vastgesteld op € 1.092,- per maand, wat betekent dat de vader een deel van € 638,- per maand moet bijdragen. Na toepassing van de zorgkorting, die is vastgesteld op 25%, moet de vader € 183,- per maand per kind betalen. De rechtbank heeft de alimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn voor beide partijen zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/558076 / FA RK 23-1099
Kinderalimentatie en zorgregeling
Beschikking van 3 november 2023
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.L.F.J. Schyns,
tegen
[de vader] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de moeder (met bijlagen), binnengekomen op 26 mei 2023;
  • het verweerschrift van de vader (met bijlagen) met daarin een zelfstandige verzoek (tegenverzoek);
  • de brief van 22 september 2023 van de moeder met een verweer op het zelfstandige verzoek en productie 14;
  • de brief van de vader van 22 september 2023 met productie 9 tot en met 12;
  • de brief van de vader van 29 september 2023 met producties 13.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
6 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig: beide partijen met hun advocaat, een kantoorgenoot van mr. Van Kesteren en de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad.
De advocaat van de moeder heeft pleitnotities overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1] , de dochter van partijen, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar mening te geven.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij hebben samen kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de moeder.
2.3.
De vader heeft de kinderen erkend en de ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen.
2.4.
De ouders hebben in 2017 in het ouderschapsplan afgesproken dat de kinderen om de week bij de andere ouder verblijven, waarbij zij de kosten van de kinderen bij helfte hebben verdeeld. Ieder van de ouders stortte voor de verblijfsoverstijgende kosten een bedrag op de kinderrekening, nu geïndexeerd € 150,- per maand.
2.5.
In de vaststellingsovereenkomst van 2 oktober 2021 hebben de ouders nadere afspraken gemaakt in verband met de verhuizing van de moeder naar [plaats 1] en de voorgenomen verhuizing van de vader naar [plaats 2] . Deze afspraken houden onder meer een wijziging van de zorgregeling in waarbij de kinderen om het weekend bij de vader verblijven. Verder hebben zij afgesproken om de financiële gevolgen te zullen vastleggen in een te herzien ouderschapsplan. Dat is tot op heden niet gelukt.
2.6.
De ouders zijn het niet eens over de zorgregeling en de te betalen kinderalimentatie. De moeder verzoekt te bepalen dat de vader met ingang van 1 januari 2023 zal bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 300,- per kind per maand (totaal: € 600,- per maand), bij vooruitbetaling te voldoen.
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit af te wijzen en ingeval van (gedeeltelijke) toewijzing van het verzoek te bepalen dat reeds door de vader voldane bijdragen op de kindrekening mogen worden verrekend met een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie.
Verder verzoekt de vader zelfstandig de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat de vader de kinderen voortaan ook om de week op maandag uit school haalt en de moeder ze dan dinsdagochtend bij hem thuis om 7.30 uur ophaalt om ze naar school te kunnen brengen, althans te beslissen zoals de rechtbank juist en redelijk acht.

3.De beoordeling

Nog geen beslissing over de zorgregeling
3.1.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing over de zorgregeling nemen, maar de beslissing nog 3 maanden uitstellen.
3.2.
De rechtbank wil de ouders de kans geven om samen tot een oplossing te komen. De rechtbank heeft daar vertrouwen in, omdat ze tijdens de mondelinge behandeling hebben gezegd dat zij samen het gesprek willen aangaan. Dat hebben zij in het verleden ook gedaan en zij willen er ook nu weer samen uitkomen. Zij hebben afgesproken om samen koffie te gaan drinken en het dan te hebben over de invulling van de zorgregeling en een mogelijk extra contactmoment tussen de vader en de kinderen. De rechtbank wil van de ouders vóór
1 december 2023een bericht krijgen of zij er wel of niet samen zijn uitgekomen en hoe zij willen dat het verder gaat in deze procedure. In de tussentijd blijft de zorgregeling gelden zoals deze nu is, omdat partijen dat zo samen hebben afgesproken.
Kinderalimentatie
3.3.
De rechtbank zal beslissen dat de vader een bedrag van € 183,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf de datum van de beschikking. Dit betekent dat een deel van het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De reden voor de wijziging
3.4.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval, want beide ouders zijn verhuisd waardoor de zorgregeling is gewijzigd.
De ingangsdatum
3.5.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat de vader de nieuwe kinderalimentatie vanaf de datum van de beschikking moet betalen, omdat de vader anders een aanzienlijk bedrag ineens met terugwerkende kracht moet betalen. Daarbij weegt mee dat de moeder het financieel heeft gered met de kinderen zonder de gelden van de kinderrekening te gebruiken. Dat betekent dat het beroep van de vader op verrekening voor het geval de alimentatieverplichting met terugwerkende kracht zou worden vastgesteld niet aan bod komt.
De behoefte van de minderjarigen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank gaat uit van een behoefte van de kinderen van € 546,- per kind per maand. De rechtbank licht dat hierna toe.
3.7.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren.
Partijen zijn het erover eens dat het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving € 4.400,- per maand bedroeg en dat de kosten van de kinderen gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) nu € 546,- per maand per kind bedragen. Anders dan de moeder stelt, overstijgt het huidige inkomen van de vader het voornoemde netto gezinsinkomen niet, zodat de behoefte van de kinderen niet hoeft te worden berekend aan de hand van het huidige inkomen van de vader. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat is overwogen onder 3.9 tot en met 3.13. De rechtbank zal dus aansluiten bij de behoefte zoals die eerder door partijen is vastgesteld, te weten € 546,- per maand per kind.
De draagkracht van beide ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de vader
3.9.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 942,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de vader. De rechtbank zal uitgaan van een DGA salaris van € 51.000,- bruto per jaar. De vader is DGA van [werkgever] B.V. Deze B.V. houdt 100% van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. En [bedrijf 1] houdt 100% van de aandelen in [bedrijf 2] B.V. (de werkmaatschappij). De vader is in dienst bij de [werkgever] B.V. Uit de overgelegde jaaropgave van 2022 volgt dat de vader zichzelf een DGA salaris uitkeert van € 45.999,- bruto per jaar. Echter, op grond van artikel 12a lid 1 c van de Wet op de Loonbelasting geldt er een minimum loon van € 51.000,- bruto per jaar, zodat de rechtbank daar vanuit zal gaan.
3.11.
Tussen partijen is in geschil of er naast het DGA salaris ook rekening moet worden gehouden met een inkomen uit aanmerkelijk belang. Volgens de moeder heeft [bedrijf 2] B.V. een eigen vermogen eind 2021 van € 366.866,- en deze reserve is in 2021 toegenomen met € 93.635,-. Zij stelt dat het niet nodig is de volledige winstreserve aan te houden. Daarnaast is er een managementvergoeding van € 72.000,- per jaar die wordt uitgekeerd.
De vader stelt dat de winstreserves niet voor uitkering beschikbaar zijn. Hij verwijst daarvoor naar een verklaring van zijn belastingadviseur de heer [adviseur] . Volgens die verklaring is sprake van een openstaande belastingschuld van circa € 263.000,- die afgelost moet worden, zijn er lopende financieringen voor bedrijfsmiddelen waarop afgelost moet worden en is er een noodzaak om voor 2025 te investeren in een duurzaam wagenpark. Ook vraagt de groeiende omzet om een groeiend werkkapitaal.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de vader ligt om te stellen en te onderbouwen hoe hoog zijn draagkracht is. De vader heeft weliswaar verwezen naar een verklaring van de belastingadviseur en tijdens de zitting toegelicht waarom de reserves niet voor uitkering beschikbaar zijn, maar hij heeft nagelaten dit te onderbouwen met controleerbare cijfers. De belastingschuld en de andere financieringen waarop moet worden afgelost, volgen niet uit de overgelegde jaarrekeningen. Ook heeft de vader nagelaten concreet te maken wat de kosten zijn voor de vervanging van zijn wagenpark en welke investering daarvoor nodig is. Het is gebleven bij algemene stellingen zonder enige verdere onderbouwing. Terwijl uit de overgelegde stukken wel volgt dat [werkgever] B.V. eind 2021 een solvabiliteit heeft van 81,7 % en de werkmaatschappij van 58,9%.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande dan ook redelijk om rekening te houden met de mogelijkheid dat de vader meer inkomen kan generen dan alleen het DGA salaris en zal in redelijkheid dat extra inkomen vaststellen op € 10.000,- per jaar. De rechtbank vindt dit een redelijk bedrag, omdat wanneer met dit bedrag wordt gerekend, per saldo de oorspronkelijke 50/50 verdeling van de kosten van de kinderen wordt benaderd [2] . Deze verdeling hebben de ouders in het verleden afgesproken, en het is voor hen ook haalbaar gebleken. Daaruit concludeert de rechtbank dat met deze (relatief beperkte) jaarlijkse extra onttrekking aan de onderneming geen onredelijke schade zal worden toegebracht.
3.12.
De rechtbank zal, anders dan de moeder stelt, niet rekenen met een management fee van € 72.000,- nu de vader op de zitting heeft verklaard dat dit bedrag wordt uitgekeerd vanuit de werkmaatschappij aan de holding op grond van een managementovereenkomst. Hiervan wordt vervolgens inderdaad het salaris van € 46.000,- betaald, maar ook overige overhead kosten. Het bedrag ziet dus niet alleen op het salaris, maar is ook nodig om andere kosten te dekken.
3.13.
De rechtbank heeft berekend dat het netto inkomen van de vader € 3.601,- per maand is. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
3.14.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 3.601 =) € 1.080,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 1.175,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de vader blijft dan een bedrag van (3.601 -/- 1.080 -/- 1.175 =) € 1.346,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 942,- per maand. De overige 30% mag de vader vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De draagkracht van de moeder
3.15.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 671,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.16.
Ook bij de draagkracht van de moeder kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. Voor dat inkomen gaat de rechtbank uit van de loonstroken van de moeder van november en december 2022 en van januari 2023, waarin een inkomen van € 3.300,- bruto per maand staat genoemd. Verder houdt de rechtbank rekening met de ingehouden pensioenpremie conform de meest recente loonstrook van januari 2023. Daarnaast volgt uit de loonstrook van december 2022 dat de moeder een eenmalige uitkering van € 3.000,- heeft ontvangen, de rechtbank gaat er vanuit dat dit een eindejaarsuitkering betreft en zal daar ook rekening mee houden.
In de berekening houdt de rechtbank nog rekening met een inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De rechtbank houdt geen rekening met een extra verdiencapaciteit van de moeder aangezien zij 4 dagen per week werkt en dat gelet op de leeftijd van de kinderen een voldoende benutting van haar verdiencapaciteit is. Ook zal geen rekening worden gehouden met een te ontvangen kindgebondenbudget, omdat uit de voorlopige voorschotbeschikking toeslagen 2023 volgt dat de moeder daar geen recht op heeft.
De rechtbank heeft berekend dat het inkomen van de moeder € 3.049,- netto per maand is. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
3.17.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Daarvoor maakt de rechtbank zoals hierboven overwogen gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. 30% van het netto besteedbaar inkomen aan woonlasten komt hier neer op (30% van 3.049 =) € 915,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van
€ 1.175,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de moeder blijft dan een bedrag van (3.049 -/- 915 -/- 1.175 =) € 959,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van € 671,- per maand. De overige 30% mag de moeder vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De verdeling van de kosten
3.18.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
Zoals hiervoor is berekend, heeft de vader een draagkracht van € 942,- per maand en de moeder een draagkracht van € 671,- per maand. Samen hebben ze dus een draagkracht van € 1.613,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.092,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (942/1.613 x 1.092 =) € 638,- per maand moet dragen. De moeder moet een deel van (671/1.613 x 1.092 =) € 454,- per maand dragen.
De zorgkorting
3.19.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
Er zijn 40 reguliere weken per jaar en 12 vakantieweken. De kinderen verblijven in de reguliere weken eens per twee weken van donderdagmiddag tot en met maandagochtend bij de vader, dat zijn 4 dagen per twee weken, dus 80 dagen. De kinderen verblijven de helft van de vakanties bij de vader, dat zijn 6 weken keer 7 dagen = 42 dagen. Dat betekent dat de kinderen 80 + 42 = 122 dagen per jaar bij de vader verblijven. (122/52) is afgerond 2,5 dag per week.
Daar past een percentage zorgkorting bij van 25%. 25% van 1.092,- is 272,- per maand.
Dat betekent dat de vader een bedrag van (638 -/- 272 =) € 366,- per maand, is € 183,- per maand per kind, moet betalen.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
3.20.
De rechtbank zal beslissen dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De proceskosten
3.22.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 2017, waarvan de meeste recente versie dateert van 2021, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf heden € 183,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
beslist dat de vader vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt de (verdere) beslissing over de zorgregeling aan tot
1 december 2023, in afwachting van de uitkomst van het gesprek tussen de ouders, met het verzoek aan de advocaten om tijdig voor die datum te laten weten:
  • of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
  • of een nieuwe zitting nodig is;
  • of de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting;
4.5.
stelt iedere verdere beslissing over de zorgregeling uit.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. F.C. Burgers, rechter, in samenwerking met mr. M.H. Lamers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bij de 50/50 zorgregeling werden zowel de verblijfskosten bij helfte gedeeld (iedere ouder droeg de kosten van de kinderen als ze bij hem of haar verbleven) als de verblijfsoverstijgende kosten (ieder stortte een bedrag van € 150,- per maand op de kinderrekening). Bij de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen circa 25% van de tijd bij de vader verblijven en circa 75% van de tijd bij de moeder, vallen de verblijfskosten voor de vader lager uit en leidt dit dus tot een hoger bedrag aan te betalen bijdrage in het levensonderhoud aan de moeder.