Op 14 oktober 2022 heeft de opposant beroep ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland. In de uitspraak van 31 juli 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard, waarop de opposant een verzetschrift heeft ingediend. De zitting voor deze verzetprocedure vond plaats op 24 oktober 2023, maar de opposant is niet verschenen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 31 juli 2023 is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat mogelijk is als er geen redelijke twijfel bestaat over de uitkomst.
De rechtbank heeft de beoordeling in deze verzetprocedure beperkt tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kan blijven. De opposant betoogde dat de uitspraak onjuist was omdat het geen civiele zaak betreft en dat de rechtspraak verantwoordelijk is voor problemen met zorgverzekeringen die zijn ontstaan tijdens een rechterlijke machtiging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opposant een vordering heeft op het CAK vanwege dubbel betaalde zorgverzekeringspremies, maar dat een brief van het CAK waarin wordt medegedeeld dat er geen (terug)betaling plaatsvindt, geen bestuursrechtelijk besluit is in de zin van de Awb. Dit betekent dat er geen publiekrechtelijke rechtshandeling heeft plaatsgevonden en dat de rechten of plichten van de opposant niet zijn veranderd.
Daarom heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van 31 juli 2023 in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.