In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 30 november 2021. Verweerder had het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Echter, in een e-mail van 23 mei 2023 heeft verweerder aangegeven dat hij van mening is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Dit omdat hij niet heeft gevraagd naar de reden van de te late indiening, wat wel zijn verplichting was. Bovendien heeft eiser het bezwaar ingediend na ontvangst van een herinnering, en verweerder kan de ontvangst van de aanslag niet aantonen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar inderdaad ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder had het bezwaar inhoudelijk moeten behandelen. De rechtbank heeft daarom de uitspraak op bezwaar van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat verweerder nu moet beslissen over de inhoudelijke bezwaren van eiser.
Er zijn geen proceskosten gemaakt door eiser die vergoed moeten worden, maar omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.