ECLI:NL:RBMNE:2023:7564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/16/541003 / HA ZA 22-364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en afwatering tussen percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eiser] en [eiseres], en [gedaagde], over de juridische erfgrens tussen hun percelen en de afwatering van regenwater. De eisende partijen, [eiser] en [eiseres], zijn eigenaren van een perceel en willen dat de rechtbank vaststelt dat de juridische erfgrens overeenkomt met de kadastrale erfgrens. De gedaagde partij, [gedaagde], stelt echter dat de erfgrens door verjaring in het midden van een gedempte sloot ligt. Daarnaast is er een geschil over de afwatering, waarbij [gedaagde] beweert dat hij sinds 1983 afwatert via plastic buizen die op het perceel van [eiser] en [eiseres] uitkomen, en dat hierdoor een erfdienstbaarheid is ontstaan. De eisende partijen betwisten dit en stellen dat de buizen niet sinds 1983 in gebruik zijn.

De rechtbank heeft op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de erfgrens de kadastrale erfgrens is en dat het beroep van [gedaagde] op verkrijgende of bevrijdende verjaring niet slaagt. Ook is er geen erfdienstbaarheid ontstaan voor het afwateren door [gedaagde] op het perceel van [eiser] en [eiseres]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] en [eiseres] toegewezen, waardoor zij het recht hebben om een erfafscheiding te plaatsen tegen de kadastrale erfgrens. De vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld tot het verwijderen van zijn spullen en bouwwerken die op het perceel van [eiser] en [eiseres] staan. Tevens is er een verbod opgelegd aan [gedaagde] om zijn regenwater via de buizen af te voeren op het perceel van [eiser] en [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/541003 / HA ZA 22-364 CMR/51145
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser] en [eiseres] ,
advocaat: mr. G.A.H.M. Steenbakkers,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.H.M. Spanjaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juni 2022;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het e-mailbericht van 25 april 2023 waarin een descente en aansluitende mondelinge behandeling is bepaald;
- de aanvullende producties 26 tot en met 33 van [eiser] en [eiseres] ;
- de aanvullende producties 7 en 8 van [gedaagde] .
1.2.
Op 29 juni 2023 is een descente gehouden. Hier is een proces-verbaal van opgemaakt. Aansluitend heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] en [eiseres] zijn eigenaar van het perceel op het adres [adres 1] . [gedaagde] is eigenaar van de percelen op het adres [adres 2] en [adres 3] . Zij zijn buren en zijn het oneens over waar de erfgrens tussen hun percelen ligt. [eiser] en [eiseres] willen dat de rechtbank vaststelt dat de juridische erfgrens de kadastrale erfgrens is. [gedaagde] stelt dat de juridische erfgrens door verjaring in het midden van de inmiddels gedempte sloot (die vanaf de [straat] gezien in een rechte lijn ongeveer links langs de kadastrale erfgrens liep) loopt.
2.2.
Daarnaast hebben [eiser] , [eiseres] en [gedaagde] discussie over de afwatering tussen de percelen. [gedaagde] stelt dat hij sinds 1983 afwatert op de sloot via drie plastic buizen die vanaf het perceel van [gedaagde] richting het perceel van [eiser] en [eiseres] lopen, waardoor er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. [eiser] en [eiseres] betwisten dat deze buizen er al sinds 1983 liggen en sindsdien altijd in gebruik zijn geweest.
2.3.
In het verlengde van deze twee discussiepunten, zijn [eiser] , [eiseres] en [gedaagde] het ook oneens over een aantal andere daaraan gerelateerde onderwerpen, zoals de eigendom van de twee hagen die op of rond de kadastrale erfgrens staan, de door [eiser] en [eiseres] geplaatste camera’s in de buurt van de kadastrale erfgrens en het snoeien van de hagen en bomen rondom de kadastrale erfgrens.
2.4.
Vanwege deze onenigheden hebben zowel [eiser] en [eiseres] als [gedaagde] over en weer vorderingen ingesteld.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de erfgrens tussen de percelen de kadastrale erfgrens is. Het beroep van [gedaagde] op verkrijgende of bevrijdende verjaring slaagt niet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid voor het afwateren door [gedaagde] op het perceel van [eiser] en [eiseres] . Ook in dit geval slaagt het beroep op verjaring niet. Hierna wordt toegelicht waarom en wat dit oordeel betekent voor de hieraan gerelateerde vorderingen.
De erfgrens is de kadastrale erfgrens
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de erfgrens de kadastrale erfgrens is. De kadastrale erfgrens moet als uitgangspunt genomen worden en het beroep van [gedaagde] op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring slaagt niet. Er is namelijk geen sprake van bezit van het stuk grond tussen de kadastrale erfgrens en het midden van de gedempte sloot, terwijl dit volgens de wet wel nodig is voor zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring. Dit is ook een vereiste in het oude Burgerlijk Wetboek (BW) dat in dit geval moet worden toegepast. [gedaagde] doet namelijk een beroep op een afspraak die hij in 1983, dus vóór de inwerkingtreding van het huidige BW, heeft gemaakt met de heer en mevrouw [A] , rechtsvoorgangers van [eiser] en [eiseres] . [gedaagde] en [A] hebben toen weliswaar mondeling afgesproken dat de juridische erfgrens in het midden van de sloot ging lopen, maar het bezit van het stuk grond tussen de kadastrale erfgrens en het midden van de sloot is niet aan [gedaagde] geleverd door middel van een notariële akte. Hierdoor is het bezit van dit stuk grond niet overgedragen aan [gedaagde] , maar heeft [gedaagde] het stuk grond slechts feitelijk in gebruik gekregen van [A] . [gedaagde] is dus slechts houder geworden hiervan, en geen bezitter.
Er is geen erfdienstbaarheid ontstaan op grond waarvan [gedaagde] mag afwateren
3.3.
Verder stelt de rechtbank vast dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. [gedaagde] heeft zonder onderbouwing gesteld dat de drie plastic afwateringsbuizen al sinds 1983 in gebruik zijn. Omdat [eiser] en [eiseres] zeggen dat dat niet zo is, had [gedaagde] dit wel moeten onderbouwen, zeker gezien hetgeen door de heer [B] , een deskundige van het Waterschap, is verklaard tijdens de hoorzitting in een recente procedure tussen [gedaagde] en het Waterschap over het dempen van de sloot. [B] heeft daar verteld dat één van de waterafvoerputten het op basis van het wortelstelsel van de bomen al 20 jaar niet meer gedaan kan hebben.
3.4.
Voor zover [gedaagde] een beroep heeft willen doen op artikel 5:38 BW, waarin staat dat lagere erven het water moeten ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt, slaagt dit niet. Het afwateren via buizen is namelijk geen natuurlijke afwatering en ook is niet vast komen te staan dat het perceel van [gedaagde] hoger ligt dan dat van [eiser] en [eiseres] . Daarnaast heeft [gedaagde] een beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, op grond waarvan [eiser] en [eiseres] het afwateren van het regenwater via de buizen zouden moeten gedogen. Ook dit beroep slaagt niet. [gedaagde] stelt dat er wateroverlast ontstaat op zijn perceel als hij niet via de buizen kan afwateren, maar dat blijkt niet uit de stukken. Ook dat had hij beter moeten onderbouwen. Bovendien ligt het gezien de omvang van het perceel niet voor de hand dat [gedaagde] op geen enkele andere plek dan het perceel van [eiser] en [eiseres] kan afwateren.
Wat betekent dit voor de vorderingen over en weer?
3.5.
De erfgrens is de kadastrale erfgrens. Dat betekent dat de door [eiser] en [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat de juridische erfgrens tussen de percelen de erfgrens is die bij het Kadaster is vastgelegd wordt toegewezen. [eiser] en [eiseres] mogen dan ook een erfafscheiding tegen de kadastrale erfgrens aan plaatsen op hun perceel en het wordt [gedaagde] verboden om dit te verhinderen. Dit oordeel betekent verder dat de vorderingen van [gedaagde] die gerelateerd zijn aan het vaststellen van de erfgrens op een andere plek, namelijk in het midden van de sloot, worden afgewezen.
3.6.
De door [eiser] en [eiseres] gevraagde verklaringen voor recht dat zij eigenaar zijn van een specifiek stuk grond aan de linkerzijde van de erfgrens (gezien vanaf de [straat] ) en dat zij eigenaar zijn van de ligusterhaag en de meidoornhaag die langs de erfgrens staan, worden afgewezen. Ook de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de ligusterhaag en de meidoornhaag wordt afgewezen. Ondanks de descente, is het niet duidelijk geworden waar de kadastrale erfgrens precies loopt. Dat heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen, mede omdat partijen het niet eens zijn of de paaltjes van het kadaster die langs de erfgrens zijn geplaatst nog op de juiste plek staan en of deze voorzien zijn van het juiste opschrift. Het ligt op de weg van partijen om dit te laten inmeten door het Kadaster, zodat duidelijk wordt welk stuk grond van wie is. Hetzelfde geldt voor de twee hagen. Omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen waar de kadastrale erfgrens precies loopt, kan ook niet worden vastgesteld op welk perceel de hagen staan en wie hier dus eigenaar van is. Indien na de inmeting door het Kadaster blijkt dat de hagen in hun geheel op het perceel van [eiser] en [eiseres] staan, dan wordt het [gedaagde] verboden om deze te snoeien, te knippen en/of te verwijderen.
3.7.
Alle spullen en bouwwerken die van [gedaagde] zijn en (deels) op het perceel van [eiser] en [eiseres] staan (uitgaande van de kadastrale erfgrens als erfgrens), moet [gedaagde] verwijderen. Dat geldt ook voor de drie afwateringsbuizen indien blijkt dat deze op het perceel van [eiser] en [eiseres] liggen. Indien blijkt dat de afwateringsbuizen zich geheel op het perceel van [gedaagde] bevinden hoeft hij deze niet te verwijderen, maar het wordt [gedaagde] wel verboden om zijn regenwater door middel van deze buizen af te voeren. [gedaagde] heeft immers niet het recht om op het perceel van [eiser] en [eiseres] af te wateren via deze afwateringsbuizen. [gedaagde] krijgt veertien dagen de tijd voor het verwijderen van al zijn spullen en bouwwerken die op het perceel van [eiser] en [eiseres] staan. Deze termijn gaat in op het moment dat de erfgrens is ingemeten door het Kadaster.
3.8.
De vorderingen van [gedaagde] die zien op (het gedogen van) het afwateren op het perceel van [eiser] en [eiseres] worden afgewezen, omdat [gedaagde] zoals gezegd geen recht van erfdienstbaarheid heeft om op het perceel van [eiser] en [eiseres] af te wateren. [eiser] en [eiseres] hoeven dat ook niet op een andere grond toe te staan.
3.9.
Zowel [eiser] en [eiseres] als [gedaagde] hebben gevorderd dat het de ander wordt verboden om hun perceel te betreden, tenzij daar toestemming voor wordt gegeven. Daarom verbiedt de rechtbank partijen over en weer om elkaars perceel te betreden, tenzij daar door de ander schriftelijk toestemming voor is gegeven. Daarnaast verplicht de rechtbank partijen elkaar toestemming te geven voor het (laten) onderhouden van bomen en/of hagen die op het eigen perceel staan maar niet vanaf het eigen perceel te bereiken zijn, voor maximaal vier keer per jaar.
3.10.
Tot slot wordt de vordering van [gedaagde] dat [eiser] en [eiseres] de camera’s die zij aan de bomen langs de erfgrens hebben opgehangen moeten verwijderen toegewezen, maar slechts wanneer het gaat om de camera’s die het perceel van [gedaagde] (deels) in beeld brengen. Dat is namelijk een inbreuk op de privacy van [gedaagde] . De camera’s die alleen gericht zijn op het perceel van [eiser] en [eiseres] mogen blijven hangen.
Dwangsommen
3.11.
Voor alle veroordelingen tot het verbieden of gedogen van iets, hebben beide partijen een dwangsom van € 500,00 per overtreding of per dag dat dit wordt overtreden gevorderd, met een maximum van € 50.000,00. De rechtbank wijst de dwangsommen toe zoals deze zijn gevorderd. Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat de dwangsommen geen verdienmodel moeten worden, is tijdens de mondelinge behandeling wel gebleken dat dwangsommen noodzakelijk zijn als prikkel voor partijen om zich aan dit vonnis te houden, zeker gelet op wat er tussen partijen is voorgevallen de afgelopen jaren.
Proceskosten
3.12.
[gedaagde] heeft zowel in conventie als in reconventie grotendeels ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld en moet de kosten van [eiser] en [eiseres] aan hen betalen. De kosten in conventie aan de zijde van [eiser] en [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.196,00(2 punten x tarief € 598,00)
Totaal € 1.637,43
3.13.
Omdat de eis in reconventie voortvloeit uit de vorderingen in conventie, worden de kosten in reconventie aan de zijde van [eiser] en [eiseres] begroot op € 299,00 (0,5 punt x tarief € 598,00) aan salaris advocaat.
3.14.
De gevorderde nakosten (de kosten die na het vonnis worden gemaakt) worden onder de beslissing begroot. Daar staat ook hoe de wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
4.1.
verklaart voor recht dat de juridische erfgrens tussen de percelen [adres 2] en [adres 3] in [woonplaats] en de [adres 1] in [woonplaats] de erfgrens is die bij het Kadaster is vastgelegd;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen nadat de kadastrale erfgrens is ingemeten door het Kadaster, de grond die eigendom is van [eiser] en [eiseres] en gelegen is op het perceel [adres 1] te ontruimen en ontruimd te houden, en de daarop door [gedaagde] geplaatste bouwwerken, opstallen, schutting, palen, planken, prikkeldraad, touw, lint, bestrating, overige opgeslagen spullen (zoals badkuip, zand en pallets), snoeiafval en eventuele andere voorwerpen, en de drie daarin geplaatste plastic afvoerbuizen te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 50.000,00;
4.3.
verbiedt [gedaagde] zijn regenwater af te voeren door middel van de drie plastic buizen op het perceel van [eiser] en [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00;
4.4.
verbiedt [gedaagde] , en aan hem gelieerde personen, [eiser] en [eiseres] te verhinderen een erfafscheiding te plaatsen tegen de kadastrale erfgrens op het kadastrale perceel van [eiser] en [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00;
4.5.
verbiedt [gedaagde] , en aan hem gelieerde personen, de meidoornhaag en de ligusterhaag te snoeien, te knippen en/of te verwijderen, mits deze hagen geheel op het perceel van [eiser] en [eiseres] staan, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] en [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.637,43;
in reconventie
4.7.
gebiedt [eiser] en [eiseres] de camera’s die het perceel van [gedaagde] (deels) in beeld brengen te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij dit overtreden, met een maximum van € 50.000,00;
4.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] en [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 299,00;
zowel in conventie als in reconventie
4.9.
verbiedt partijen over en weer om elkaars perceel te betreden, tenzij daar door de ander schriftelijk toestemming voor is gegeven, en verplicht partijen elkaar maximaal vier keer per jaar toestemming te geven voor het (laten) onderhouden van de bomen en/of hagen die op het eigen perceel staan maar die niet vanaf het eigen perceel bereikbaar zijn, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per keer dat een partij zonder toestemming het perceel van de ander betreedt, met een maximum van € 50.000,00;
4.10.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op - € 271,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
- € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.