ECLI:NL:RBMNE:2023:7560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
10077403 \ UC EXPL 22-5752
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering betaling door OHRA Zorgverzekeringen NV na niet voldoen aan bewijsopdracht door gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de eisende partij, OHRA Zorgverzekeringen NV, een vordering tot betaling ingesteld tegen de gedaagde partij. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een ongeval dat plaatsvond op 20 mei 2019. In een eerder tussenvonnis van 14 juni 2023 werd de gedaagde opgedragen om te bewijzen dat de ANWB de schade die de benadeelde had geleden, al aan OHRA had vergoed. De gedaagde heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om bewijs te leveren, wat leidde tot de beslissing van de kantonrechter om een eindvonnis te wijzen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van OHRA, ter hoogte van € 1.497,32, niet door betaling teniet is gegaan, aangezien de gedaagde niet heeft aangetoond dat de ANWB de schadevergoeding al had voldaan. Daarnaast heeft OHRA wettelijke rente gevorderd over het bedrag vanaf 27 augustus 2021, wat door de kantonrechter is toegewezen, omdat de gedaagde op die datum in verzuim was. Ook de vordering van OHRA voor buitengerechtelijke incassokosten van € 271,77 is toegewezen, omdat deze kosten in overeenstemming zijn met de geldende tarieven en de gedaagde niet heeft aangetoond dat deze kosten onterecht waren.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.795,25, inclusief rente en kosten, en heeft bepaald dat de gedaagde ook de proceskosten van OHRA moet vergoeden, die zijn begroot op € 992,24. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Het vonnis is uitgesproken op 13 september 2023 door mr. V.E.J.A. Boots, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10077403 UC EXPL 22-5752 VL/58599
Vonnis van 13 september 2023
inzake
de naamloze vennootschap
OHRA Zorgverzekeringen NV,
gevestigd te Tilburg,
verder ook te noemen OHRA,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Op 14 juni 2023 heeft de kantonrechter in deze zaak tussenvonnis gewezen. [gedaagde] was aan zet met een bewijsopdracht, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Daarom heeft de kantonrechter bepaald dat eindvonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling

De vordering van OHRA zal worden toegewezen

2.1.
In het tussenvonnis van 14 juni 2023 heeft de kantonrechter [gedaagde] opgedragen om te bewijzen dat ANWB de schade die benadeelde heeft geleden als gevolg van het ongeval op 20 mei 2019 reeds aan OHRA heeft vergoed. [gedaagde] mocht dit bewijs leveren aan de hand van schriftelijke stukken of het horen van getuigen.
2.2.
De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van woensdag 12 juli 2023 om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
2.3.
Als gevolg hiervan is niet komen vast te staan dat ANWB de schade die benadeelde heeft geleden als gevolg van het ongeval op 20 mei 2019 al aan OHRA heeft vergoed. De vordering van OHRA van € 1.497,32 is dus niet door betaling teniet gegaan en zal worden toegewezen.
Rente
2.4.
OHRA vordert een bedrag van € 26,17 aan wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 27 augustus 2021 tot aan de dag van de dagvaarding. Aangezien [gedaagde] op 27 augustus 2021 in verzuim was, zal de kantonrechter deze vordering toewijzen.
2.5.
Daarnaast vordert OHRA wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat alles is betaald. Deze vordering zal de kantonrechter op dezelfde grond toewijzen.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.6.
OHRA vordert een bedrag van € 271,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, inclusief btw. Omdat voldoende is gesteld en gebleken dat het gaat om verrichtingen die meer omvatten dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding toekent, is de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. De hoogte van het gevorderde bedrag is, op € 00,01 na, in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 271,76.
2.7.
OHRA heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw is toewijsbaar, omdat OHRA de btw niet kan verrekenen en zij [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat [gedaagde] haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van OHRA aan haar moet betalen, tot aan dit moment begroot op:
- kosten dagvaarding
€ 129,74
- salaris gemachtigde
€ 497,50
(2,5 punten x tarief € 199,00)
- griffierecht
€ 365,00
Totaal
€ 992,24
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3. De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.795,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.497,32 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag dat het gehele bedrag is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet aan OHRA haar proceskosten betalen, tot op heden begroot op € 992,24 waarvan € 497,50 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.