ECLI:NL:RBMNE:2023:7560
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering betaling door OHRA Zorgverzekeringen NV na niet voldoen aan bewijsopdracht door gedaagde
In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de eisende partij, OHRA Zorgverzekeringen NV, een vordering tot betaling ingesteld tegen de gedaagde partij. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een ongeval dat plaatsvond op 20 mei 2019. In een eerder tussenvonnis van 14 juni 2023 werd de gedaagde opgedragen om te bewijzen dat de ANWB de schade die de benadeelde had geleden, al aan OHRA had vergoed. De gedaagde heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om bewijs te leveren, wat leidde tot de beslissing van de kantonrechter om een eindvonnis te wijzen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van OHRA, ter hoogte van € 1.497,32, niet door betaling teniet is gegaan, aangezien de gedaagde niet heeft aangetoond dat de ANWB de schadevergoeding al had voldaan. Daarnaast heeft OHRA wettelijke rente gevorderd over het bedrag vanaf 27 augustus 2021, wat door de kantonrechter is toegewezen, omdat de gedaagde op die datum in verzuim was. Ook de vordering van OHRA voor buitengerechtelijke incassokosten van € 271,77 is toegewezen, omdat deze kosten in overeenstemming zijn met de geldende tarieven en de gedaagde niet heeft aangetoond dat deze kosten onterecht waren.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.795,25, inclusief rente en kosten, en heeft bepaald dat de gedaagde ook de proceskosten van OHRA moet vergoeden, die zijn begroot op € 992,24. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Het vonnis is uitgesproken op 13 september 2023 door mr. V.E.J.A. Boots, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.