ECLI:NL:RBMNE:2023:7514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
16/236766-19 (vordering verlenging tbs)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging van een betrokkene. De deskundigen hebben in hun rapporten geadviseerd om de TBS met dwangverpleging met twee jaar te verlengen, wat de officier van justitie heeft gevorderd. De verdediging heeft zich niet verzet tegen deze vordering, maar heeft wel benadrukt dat de betrokkene zich wil bewijzen en dat perspectief voor hem belangrijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er bij de betrokkene nog steeds sprake is van een stoornis, en sluit zich aan bij het advies van de deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recidiverisico bij beëindiging van de maatregel als matig-hoog wordt ingeschat, en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen een verlenging van de TBS eist. De rechtbank heeft de TBS met dwangverpleging met twee jaar verlengd, ondanks de wens van de verdediging om de verlenging te beperken tot één jaar. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een kortere verlenging rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/236766-19 (vordering verlenging tbs)
Beslissing op grond van artikel 6:6:10 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 25 september 2023
in de zaak van de officier van justitie tegen de ter beschikking gestelde:
[betrokkene] ,
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te Utrecht
thans verblijvende in [verblijfplaats ] ,
hierna te noemen: betrokkene.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
  • het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2019, waarin het hof op grond van artikel 2:11 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS) van oordeel was dat er aanleiding bestond om de aan betrokkene door Landgericht Itzehoe (Duitsland) op 20 maart 2017 opgelegde plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor het reizen met de trein zonder geldig vervoerbewijs, bedreiging, vernieling en poging tot vernieling en poging tot doodslag, meermalen gepleegd, om te zetten naar de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;
  • de beslissing van 27 mei 2019 van de Minister van Rechtsbescherming, ondertekend door [A] , waarnemend Divisiedirecteur Individuele Zaken, waarin staat dat door de Minister is besloten dat de aan betrokkene opgelegde straf in Duitsland zal worden aangepast in een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
  • stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 9 oktober 2019;
  • de beslissing van deze rechtbank van 13 oktober 2021, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd met twee jaren;
  • de vordering van de officier van justitie van 16 augustus 2023, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren;
  • het verlengingsadvies van [verblijfplaats ] van 1 augustus 2023, opgemaakt door [B] , GZ-psycholoog, en drs. [C] , psychiater, inhoudend het advies om de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met twee jaren;
  • het Pro Justitia-rapport van 23 juni 2023, opgemaakt door A.A.R. de Kom, psychiater;
  • het Pro Justitia-rapport van 7 juli 2023, opgemaakt door L.M.L. Thung, klinisch psycholoog;
  • de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene, over de periode 16 november 2022 tot en met 25 mei 2023.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De behandeling van de zaak heeft op 11 september 2023 ter terechtzitting plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord:
  • de officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers;
  • de betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat te Den Haag;
  • de aan de kliniek verbonden deskundige, [B] .

3.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. De deskundige voornoemd heeft ter zitting het advies van de inrichting toegelicht.
Het standpunt luidt – zakelijk weergegeven – dat er bij de betrokkene nog steeds sprake is van een stoornis. Ook is het recidiverisico nog aanwezig. Dit risico wordt bij beëindiging van de maatregel ingeschat als matig-hoog.
Het advies luidt de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen voor de duur van twee jaren.

4.Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen

De deskundigen concluderen dat bij betrokkene nog steeds sprake is van een stoornis. Ook zij achten het recidiverisico nog aanwezig. Indien de terbeschikkingstelling zou worden beëindigd, zal de kans op geweldsdelicten vergelijkbaar met het indexdelict snel oplopen naar hoog.
Het advies van beide deskundigen luidt de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen voor de duur van twee jaren.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting haar vordering strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaren gehandhaafd.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging kan zich vinden in de vordering van de officier van justitie. Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat betrokkene zich wil bewijzen en perspectief belangrijk vindt. Om zicht te houden op de stappen die nodig zijn voor een vervolgvoorziening, geeft de raadsvrouw de rechtbank in overweging mee om de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met één jaar.

7.Het oordeel van de rechtbank

Maximering
Bij rechterlijke uitspraak van 20 maart 2017 van het Landgericht Itzehoe (Duitsland) is aan
betrokkene plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd voor reizen met de trein
zonder geldig vervoerbewijs, bedreiging, vernieling en poging tot vernieling en poging
doodslag, meermalen gepleegd. In de beslissing van 27 mei 2019 is deze maatregel op grond
van artikel 2:11 WETVVS omgezet naar de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel
tot verpleging van overheidswege, waarbij is overwogen dat de opgelegde
terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd. Ook de rechtbank stelt vast dat poging doodslag
een misdrijf is dat gericht is tegen en/of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van
het lichaam van personen, zodat de terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
Stoornis en recidivegevaar
Uit het verlengingsadvies en de Pro Justitia-rapportages blijkt dat er nog steeds sprake is van een stoornis bij betrokkene, te weten schizofrenie. De inrichting heeft daarnaast nog een stoornis in het gebruik van cannabis, in langdurige remissie, gediagnosticeerd. Het recidivegevaar wordt bij beëindiging van de maatregel als matig-hoog (door de inrichting) tot hoog (door de niet aan de inrichting verbonden deskundigen) ingeschat. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het advies en de rapportages van de deskundigen te twijfelen en neemt deze over.
Verlenging
Gelet op het advies van de inrichting en van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Zij is van oordeel dat wordt voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor betrokkenes behoefte aan perspectief en vanuit die behoefte ingegeven wens om de duur van de verlenging te beperken tot een jaar, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het uitgangspunt van de rechtbank is dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan een jaar, de terbeschikkingstelling - behoudens bijzondere omstandigheden - verlengd dient te worden met een termijn van twee jaar. De rechtbank stelt op basis van het verlengingsadvies, de rapportages en de door de deskundige ter zitting gegeven toelichting vast dat niet te verwachten is dat binnen een jaar gronden aanwezig kunnen zijn die een (voorwaardelijke) beëindiging van de terbeschikkingstelling rechtvaardigen. In de rapportages wordt het belang onderstreept om het traject van betrokkene zo geleidelijk mogelijk vorm te geven om de kans op terugval te beperken. Een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar past daar niet goed bij en zou bij betrokkene de verwachting kunnen wekken dat hij al binnen een jaar toe is aan (voorwaardelijke) beëindiging. De rechtbank ziet ook geen aanleiding een vinger aan de pols te houden. Tot slot is er ook overigens geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een verlenging met een jaar vereist.
De rechtbank zal daarom de maatregel met twee jaren verlengen.

8.De beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van
[betrokkene]met twee jaren.
Deze beslissing is genomen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, en mrs. L.M.M. Heppe en J.C. Hooker, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.I. van Balkom en M.M.E. van Dijk, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2023.