ECLI:NL:RBMNE:2023:7506

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23.377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiser heeft verzocht om overname van zijn private schulden aan ABN AMRO Bank N.V. en andere schuldeisers. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoet aan de eisen van artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser had een schuld van € 1.300,- aan een schuldeiser voor de aankoop van pannen, die op 10 februari 2017 besteld waren. De rechtbank stelt vast dat de schuld is ontstaan na 31 december 2005, opeisbaar was voor 1 juni 2021 en nog niet volledig was voldaan op het moment van de aanvraag op 5 januari 2022. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Belastingdienst, herroept het eerdere besluit van 18 oktober 2022 en bepaalt dat de minister de schuld van eiser overneemt. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding van € 1.674,- en het betaalde griffierecht van € 50,- wordt eveneens vergoed. De uitspraak is openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [gemeente] , verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 5 december 2022 (bestreden besluit).
1.1.
Met de primaire besluiten van 24 juni 2022 en 18 oktober 2022 heeft de uitvoeringsorganisatie die namens verweerder zorg draagt voor de uitvoering van het Besluit private schulden, de Sociale Banken Nederland (SBN), geweigerd de private schulden van eiser aan ABN AMRO Bank N.V., aan [bedrijf 1] en aan [bedrijf 2] B.V. af te betalen. In het bestreden besluit is verweerder onder aanvulling van de motivering bij de weigering gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser heeft verzocht om overname van zijn private schulden aan ABN AMRO Bank N.V., [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Gelet op de ingediende gronden in beroep gaat het beroep van eiser alleen over verweerders weigering de schulden aan [bedrijf 2] (hierna: schuldeiser) af te betalen.
3. Eiser heeft op 10 februari 2017 voor een bedrag van € 1.505,- pannen gekocht bij schuldeiser. Op de overgelegde bestelbon staat als leveringsdatum 10 maart 2017. Eiser vraagt verweerder op 5 januari 2022 om overname van zijn schuld aan schuldeiser voor een bedrag van € 1.300,-
.Verweerder heeft vervolgens bij schuldeiser navraag gedaan over de openstaande schuld. Uit het door schuldeiser verzonden overzicht van 30 september 2022 blijkt dat de pannen 10 februari 2017 zijn besteld. Als leverdatum wordt genoemd 30 december 2022. Tussen 20 januari 2021 en 1 juni 2022 zijn verschillende betalingen gedaan voor een totaalbedrag van € 355,-. Onderaan het overzicht staat een bedrag van € 1.150,- nog te betalen.

Standpunt verweerder

4. Verweerder heeft afbetaling van de schuld in de herziene beschikking van 18 oktober 2022 geweigerd, omdat het niet om een schuld gaat. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt dat de schuld niet wordt overgenomen als volgt nader toegelicht. Volgens verweerder is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor overname van private schulden dat het product waarop de schuld ziet, geleverd is. Er mag geen sprake zijn van een voorschot. De pannen zijn nog niet geleverd. Uit artikel 3:97 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat bij een toekomstig goed de overdracht tot stand komt als de goederen daadwerkelijk in het bezit zijn van de verkopende partij. Op basis van de stukken is niet overtuigend aangetoond dat een overeenkomst tot stand is gekomen die niet is nagekomen in de referteperiode (tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021). Ook is niet aangetoond dat er sprake is van achterstallige betalingen en dat de vordering opeisbaar is in genoemde periode.

Gronden eiser

5. Eiser voert aan dat hij op 10 februari 2017 een overeenkomst heeft gesloten waarbij hij pannen heeft gekocht die na volledige betaling feitelijk geleverd zouden worden. Eiser heeft een aantal betalingen gedaan om te voorkomen dat de verkopende partij een incassotraject zou opstarten. Niet kan gesteld worden dat omdat de pannen niet feitelijk zijn geleverd, eiser niet gehouden is de verkoopprijs te betalen. Daarom is de openstaande vordering ten onrechte niet meegenomen.

Wettelijk kader

6. Toen het primaire besluit werd genomen, gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit betaling private schulden (het Besluit). Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie toeslagen om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot 29 oktober 2021. Besluiten vanaf die datum over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn – in deze zaak – gelijk aan de vereisten die het Besluit stelde.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke bepalingen van de Wht zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

8. Gelet op artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt verweerder een geldschuld over als die is ontstaan na 31 december 2005, opeisbaar was voor 1 juni 2021 en nog niet is voldaan op het tijdstip van de aanvraag.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde bestelbon blijkt dat hij op 10 februari 2017 een overeenkomst is aangegaan voor de levering van pannen op 10 maart 2017 tegen een prijs van € 1.505,-. Hiermee is voldaan aan artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht.
8.2.
Op 21 januari 2021 stuurt schuldeiser een brief met het onderwerp “laatste aanmaning” naar eiser. Eiser wordt dringend verzocht een openstaand bedrag van € 1.405,00 binnen tien dagen over te maken naar schuldeiser. Bij niet betalen zal het dossier van eiser overgedragen worden aan Finance Incasso B.V. Tussen partijen is niet in geschil dat deze brief gaat over de bestelling van 10 februari 2017. De rechtbank beschouwt de aanmaningsbrief van 21 januari 2021 van schuldeiser als een vordering tot nakoming en ingebrekestelling van eiser. Hiermee is voldaan aan artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht.
8.3.
Uit het dossier en de toelichting van eiser blijkt dat hij in de referteperiode niet volledig heeft voldaan aan de op hem rustende betalingsverplichting. Uit het door de schuldeiser overgelegde overzicht van 30 september 2022 blijkt immers dat eiser in de referteperiode bedragen heeft betaald van € 100,- en € 55,- en € 50,- (totaalbedrag: € 205,-). De schuld was dus op het moment van de aanvraag (5 januari 2022) nog niet afbetaald. Er resteerde op dat moment een bedrag van € 1.300,-. Hiermee is voldaan aan artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht.
8.4.
Dat de pannen uiteindelijk pas in maart 2023 zijn geleverd, omdat eiser toen pas het gehele bedrag had voldaan, vindt de rechtbank niet relevant voor de rechtsvraag die verweerder moest beantwoorden, aangezien de opeisbaarheid van de geldschuld in dit geval niet afhankelijk was van de levering. Eiser en schuldeiser kwamen, zoals uit het dossier blijkt, overeen dat de levering na betaling van het volledige bedrag zou volgen. Ook het feit dat eiser ná de aanvraag van 5 januari 2022 kennelijk in staat is geweest de schuld in te lossen maakt niet uit: van belang is de hoogte van de resterende-, opgeëiste- en niet afbetaalde schuld op het tijdstip van de aanvraag. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat ook niet relevant is of één en ander volledig conform de regels van boek 7 van het BW met betrekking tot consumentenkoop is, aangezien niet is gebleken dat hierover een (civiel) geschil tussen eiser en schuldeiser heeft bestaan.
8.5.
De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten voor verweerders stelling ter zitting dat de pannen in 2017 contant en volledig zijn betaald, hetgeen zou blijken uit het handgeschreven woord
peşinop de bestelbon. Eiser heeft deze stelling betwist en gezegd dat
peşinbetekent: ‘cash’. Aangezien verweerder pas op de zitting voor het eerst het standpunt inneemt dat de schuld volledig op 10 februari 2017 zou zijn betaald én omdat dit niet strookt met de door verweerder bij de schuldeiser opgevraagde informatie, de aanmaning en eisers eigen verklaring, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie die hiervoor onder 8.3 is weergegeven.
9. Uit het voorgaande volgt dat in de referteperiode een schuld is ontstaan die vóór 1 juni 2021 opeisbaar was en die nog niet volledig was voldaan op het tijdstip van de aanvraag. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voldoet aan artikel 4.1, eerste lid, van de Wht. Ook is niet in geschil dat de schuld, als is voldaan aan de eisen van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht, in aanmerking komt voor overname op grond van het derde lid van genoemd artikel. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiser voldoet aan de in artikel 4.1 van de Wht gestelde eisen. Zijn schuld komt daarom voor overname in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 4.1 van de Wht.
10.1.
Omdat de rechtbank het met eiser eens is dat zijn schuld voor overname in aanmerking komt, zal de rechtbank met het oog op finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien. De rechtbank geeft toepassing aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
10.2.
De rechtbank herroept het primaire besluit van 18 oktober 2022 en bepaalt dat de minister eisers schuld ter grootte van € 1.300,- overneemt met toepassing van artikel 4.1, van de Wht. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit, dus de minister hoeft geen nieuw besluit te nemen. De minister moet hier alleen feitelijk uitvoering aan geven.
11. Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet de minister aan eiser de door hem gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 837,- per punt, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 18 oktober 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt de minister op de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,- te vergoeden;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen

Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner
1. Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. geldschulden en kosten die worden overgenomen zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
[…]
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
[…]
b. de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
[…]
Artikel 8.6. Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.