ECLI:NL:RBMNE:2023:7496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
22/5864
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Uwv over ingangsdatum WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiser, die sinds 29 maart 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv. Eiser heeft zich op 24 mei 2012 ziekgemeld en lijdt aan verschillende ernstige aandoeningen, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en angstklachten. De (ex-)werkgever van eiser heeft in 2021 een herbeoordeling van de WIA-uitkering aangevraagd, waarna het Uwv op 2 december 2022 besloot dat eiser vanaf 15 juli 2021 recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en stelt dat zijn IVA-uitkering al eerder, namelijk op 7 mei 2015, had moeten ingaan.

De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 behandeld. Eiser betoogde dat het Uwv terug moest komen op eerdere besluiten van 2015, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de hoofdregel is dat een uitkering ingaat op de datum van het verzoek tot herbeoordeling, en dat er geen aanleiding is om hiervan af te wijken. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor een ander toetsingsmoment, waardoor de beroepsgrond niet slaagt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 24 mei 2012 ziekgemeld en ontvangt op grond van een besluit van 7 mei 2015 sinds 29 maart 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser heeft een ernstige persoonlijkheidsstoornis, ontwikkelingsstoornis, OCD, angstklachten, depressie en knieklachten. Eiser werkte voorheen als [functie] voor gemiddeld 32,57 uur per week. Gelet op zijn beperkingen op het mentale, fysieke vlak en in werktijden is eiser niet in staat te achten tot de maatstaf (het laatst verrichte werk). Omdat het loonverlies ten opzichte van zijn werk 100% is, werd/is eiser 80-100% arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA. In het kader van een bezwaar van de werkgever tegen dit besluit is bij besluit van 15 september 2015 expliciet vastgesteld dat er op dat moment geen aanleiding bestond voor een IVA-uitkering. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
De (ex-)werkgever van eiser heeft op 15 juli 2021 het Uwv verzocht om een herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser. In het besluit van 30 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser laten weten dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt. Dit besluit is ook aan de (ex-)werkgever van eiser toegezonden.
1.3.
Op 4 juli 2022 heeft de (ex-)werkgever bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit omdat hij meent dat eiser meer arbeidsongeschikt is en vanaf 15 juli 2021 recht heeft op een IVA-uitkering
1.4.
Met het besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard. Eiser komt vanaf 15 juli 2021, de datum waarop de werkgever een herbeoordeling heeft gevraagd, in aanmerking voor een IVA-uitkering. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er medische argumenten om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De gestelde beperkingen per 20 juli 2021, de datum in geding (dit is de ontvangstdatum van het verzoek tot herbeoordeling door de werkgever), moeten worden aangemerkt als duurzaam, gegeven de op dat moment aanwezige hooguit geringe kans op verdere verbetering van de belastbaarheid van eiser.
1.5. 4.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld omdat hij vindt dat hij sinds 2015 recht heeft op een IVA-uitkering, of sinds 2020. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De (ex-)werkgever heeft geen beroep ingesteld.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Geschil

2. De kern van het geschil gaat om de ingangsdatum van de IVA-uitkering van eiser. Eiser voert aan dat zijn IVA-uitkering op 7 mei 2015 ingegaan zou moeten zijn of anders 52 weken voorafgaand aan 15 juli 2021. Dit is de datum van het verzoek om herbeoordeling van de (ex-)werkgever van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser recht op een IVA-uitkering per 7 mei 2015?
4. Eiser heeft aangegeven dat zijn IVA-uitkering moet ingaan op 7 mei 2015. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat dit zou betekenen dat het Uwv terugkomt van zijn beslissingen van 7 mei 2015 en van 15 september 2015, nu in die beslissingen expliciet is vastgelegd dat er geen aanspraak op een IVA-uitkering bestond.
5. Voor zover eiser heeft bedoeld dat het Uwv terug moet komen van zijn besluit van 7 mei 2015, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank er terecht op gewezen dat voor het terugkomen van een eerder besluit nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat dit niet is gebeurd. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. De beroepsgrond die ziet op deze ingangsdatum slaagt daarom niet.
Heeft eiser recht op een IVA-uitkering per 15 juli 2020?
6. Eiser pleit voor een ingangsdatum van zijn IVA-uitkering die ligt op 52 weken voorafgaand aan de datum waarop de werkgever om herziening van de uitkering heeft gevraagd. Hij verwijst daarvoor naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2022. Volgens eiser volgt hieruit dat de primaire verzekeringsarts geen onderbouwing heeft gegeven dat er bij eiser sprake is van een meer dan geringe kans op nog verdere verbetering van zijn belastbaarheid. Eiser meent dat hij al langer in aanmerking had moeten komen voor een IVA-uitkering. Volgens eiser was zijn situatie in 2015 in psychiatrisch opzicht zo ernstig dat er toen al in het geheel geen sprake was van benutbare mogelijkheden. Volgens eiser kwam de verzekeringsarts bij de beoordeling in 2017 tot dezelfde conclusie. Dit zou tot gevolg moeten hebben dat het Uwv de uitkering met zo groot mogelijke terugwerkende kracht, 52 weken, had moeten toekennen.
7. De hoofdregel in een situatie als deze is dat een uitkering ingaat op de datum van het verzoek tot een herbeoordeling. Het Uwv heeft ook bij deze datum aangesloten.
8. In artikel 64, elfde lid van de Wet WIA is bepaald dat het recht op een uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv heeft uitgelegd dat voor het verlenen van 52 weken terugwerkende kracht alleen aanleiding is als er binnen deze 52 weken een duidelijk moment is aan te wijzen waarop voldaan werd aan de vereisten voor het toekennen van een IVA-uitkering. Het Uwv heeft uitgelegd dat in deze situatie door tijdsverloop het inzicht is ontstaan dat er voor eiser geen verbetermogelijkheden meer zijn. Van één concreet moment is geen sprake. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien om af te wijken van de hoofdregel. De rechtbank kan deze toelichting volgen en stelt vast dat eiser ook geen nadere onderbouwing heeft gegeven waaruit een ander toetsingsmoment zou volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 juni 2023.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.