ECLI:NL:RBMNE:2023:747

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/408
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor eigen arbeid en recht op ZW-uitkering na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als cateringmedewerkster, een beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar geen ZW-uitkering toe te kennen. Eiseres was vanaf 1 juli 2015 in dienst bij [bedrijf] en had haar arbeidsduur aangepast naar 16 uur per week. Na een vaststellingsovereenkomst op 25 juni 2020, waarin het dienstverband per 1 september 2020 eindigde, meldde eiseres zich op 28 juli 2020 ziek. De bedrijfsarts concludeerde echter dat eiseres in staat was haar eigen werkzaamheden te verrichten. Het Uwv besloot op 29 september 2020 dat eiseres geen ZW-uitkering kreeg, omdat zij op 1 augustus 2020 al hersteld was. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 december 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende informatie heeft ingediend.

De rechtbank heeft de zaak op 16 januari 2023 behandeld. Eiseres betwistte de medische beoordeling van het Uwv, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht had gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat eiseres op 1 augustus 2020 geschikt was om haar eigen werk te verrichten. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/408

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (Uwv)
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf]., uit [vestigingsplaats] ( [bedrijf] )
(gemachtigde: mr. J. Eerbeek).

Inleiding

Eiseres was vanaf 1 juli 2015 in dienst bij [bedrijf] en werkzaam als catering medewerkster voor 20 uur per week. Vanaf 2019 heeft zij haar arbeidsduur aangepast naar 16 uur per week.
Op 25 juni 2020 hebben [bedrijf] en eiseres een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin is vastgelegd dat het dienstverband per 1 september 2020 eindigt vanwege het vervallen van haar functie als gevolg van bedrijfseconomische redenen.
Eiseres heeft zich op 28 juli 2020 ziek gemeld bij [bedrijf] , vanwege toegenomen klachten. Eiseres heeft zich ook bij het Uwv ziek gemeld.
Op 5 augustus 2020 is eiseres op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. Deze arts verklaart eiseres in staat haar eigen werkzaamheden te verrichten en vindt dat er geen sprake is van ziekte voor haar werk.
Op 29 september 2020 heeft het Uwv besloten dat eiseres geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt, omdat zij op 1 augustus 2020 al hersteld was.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 december 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarvoor gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Zij heeft haar beroep aangevuld op 2 mei 2022 (met een verslag en een factuur van het handencentrum van 21 april 2022), op 21 juli 2022 (met een bijlage van de Spoedeisende Hulp van 19 juli 2022) en op 18 augustus 2022. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een aanvulling daarop van 9 september 2022 met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2022. [bedrijf] heeft 23 augustus 2022 een reactie ingediend.
Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan [bedrijf] toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de gemachtigde van [bedrijf] .
Op verzoek van gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank de behandeling van het beroep op de zittingen van 28 september 2022 en 24 november 2022 uitgesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar echtgenoot [echtgenoot] , de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van [bedrijf] en [naam] , HR businesspartner bij [bedrijf] . Gemachtigde van eiseres is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiseres geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan [bedrijf] te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Het geschil
2. Het gaat hier om de vraag of eiseres per 1 augustus 2020 recht heeft op een ZW-uitkering. Om die vraag te kunnen beantwoorden is bepalend of eiseres op dat moment in staat was om haar arbeid te verrichten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv is eiseres daartoe in staat, maar eiseres betwist dit.
Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldig onderzoek
4. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een onzorgvuldig of onvolledig onderzoek. De rechtbank leest in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Gille van 8 november 2021 en 10 december 2021 dat hij het medisch dossier heeft bestudeerd met daarin de informatie van de revalidatiearts van 27 juli 2020 en van de fysiotherapeut van 17 augustus 2020. Gille heeft eiseres gesproken tijdens de hoorzitting op 22 juni 2021. Na de hoorzitting heeft hij bij de huisarts en de bedrijfsarts nadere informatie opgevraagd. Vervolgens heeft hij het spreekuurverslag van de bedrijfsarts Hummelink van 5 augustus 2020 en de brief van de huisarts van 24 juni 2021 met daarbij het medisch journaal en de informatie van de revalidatiearts van 17 sept 2019 betrokken in zijn beoordeling. Ook heeft Gille de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verzocht om de psychische en de fysieke belasting in de functie van eiseres weer te geven, zodat hij kan beoordelen of de belasting in het werk de belastbaarheid van eiseres overschrijdt. In zijn rapporten is Gille ingegaan op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en wat zij op de hoorzitting naar voren heeft gebracht. Hij heeft eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Ook heeft Gille in zijn rapport van 9 september 2022 nog gereageerd op de medische informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd.
De medische beoordeling
5. Eiseres voert aan dat haar chronische klachten in de loop van de tijd erger werden, ook omdat het werk fysiek steeds zwaarder werd. Zij wilde zich uit collegiaal oogpunt niet ziek melden, maar daardoor heeft zij veel te lang met haar klachten doorgewerkt en is zij chronisch overbelast geraakt. Eiseres vindt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke klachten en dat zij vanwege die klachten verdergaand beperkt is en niet in staat was om op 1 augustus 2020 weer haar werk te verrichten.
6. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling van verzekeringsarts bezwaar en beroep Gille. Gille heeft gemotiveerd dat hij in de beschikbare informatie van de huisarts en de revalidatiearts geen aanleiding ziet om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de bedrijfsarts. Gille heeft de door de revalidatiearts benoemde klachten betrokken en gemotiveerd dat daarom eiseres beperkt is voor het veelvuldig zware lasten dragen en het langdurig boven schouderhoogte werken.
De rechtbank kan de overweging van Gille goed volgen. Er zijn geen nadere medische gegevens die in een andere richting wijzen en eiseres beschikt daar ook niet over.
Vervolgens heeft Gille aan de hand van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 november 2021 gemotiveerd dat de belasting in de functie van eiseres niet haar belastbaarheid overschrijdt.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres heeft in beroep nog nadere informatie overgelegd van de handtherapeute en informatie over haar ongeluk in het zwembad op 19 juli 2022 en de gevolgen daarvan, waaronder een operatie die zij op 1 augustus 2022 heeft moeten ondergaan. Op de zitting heeft de rechter aan eiseres uitgelegd dat die informatie ziet op de periode na de datum van 1 augustus 2020, waar het in deze zaak om gaat. De gemachtigde van het Uwv heeft daarop nog ter informatie toegelicht dat eiseres per 2 september 2022 een ZW-uitkering ontvangt vanwege de klachten als gevolg van het ongeluk.

Conclusie

8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres op 1 augustus 2020 geschikt was om haar eigen werk te kunnen doen en daarom geen recht had op een ZW-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.