ECLI:NL:RBMNE:2023:7454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
10439965
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsverhoging en onverschuldigde betaling in huurovereenkomst tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2023, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen over een huurovereenkomst. De eiseres, [eiseres] B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde] B.V., met betrekking tot onverschuldigde betalingen die zij in januari 2022 heeft gedaan. De huurovereenkomst, die tot 21 mei 2021 liep, bevatte bepalingen over huurprijsverhogingen op basis van de consumentenprijsindex. De gedaagde had de huurprijs per 1 januari 2021 verhoogd, maar de eiseres heeft deze verhoging op basis van de marktwaarde betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres de huurprijsverhoging op basis van de consumentenprijsindex heeft geaccepteerd, maar niet de verhoging op basis van de marktwaarde. De rechter oordeelde dat de gedaagde ten onrechte de huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde heeft gefactureerd en dat de betalingen van de eiseres onverschuldigd waren. De vordering van de eiseres tot terugbetaling van € 5.609,96 werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 655,50. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10439965 \ UC EXPL 23-2403 RJ/58605
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J. van de Riet.
Partijen worden hierna [eiseres] respectievelijk [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 april 2023 met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging productie 11;
  • een brief van [gedaagde] van 15 september 2023, waarbij is overgelegd een verklaring van de heer [A] van 14 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2023. Daarbij is namens [eiseres] verschenen de heer [B] (concerncontroller), bijgestaan door de heer mr. F.C.E. Lussi, werkzaam bij de gemachtigde van [eiseres] . Aan de zijde van [gedaagde] is de heer [C] (DGA) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [gedaagde] , de heer mr. J. van de Riet. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Tussen partijen heeft tot 21 mei 2021 een huurovereenkomst gegolden op grond waarvan [eiseres] van [gedaagde] bedrijfsruimtes heeft gehuurd voor één maandelijkse huurprijs, die bij voorruitbetaling verschuldigd is.
In de op 24 januari 2015 tussen partijen voor de duur van vijf jaar gesloten en ondertekende huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
“3.2 Tevens zal deze huurovereenkomst telkens worden verlengd met vijf optiejaren.
(...)
4.5. (...)
wordt de huurprijs jaarlijks per 1 januari aangepast voor het eerst met ingang van 1 januari 2016 overeenkomstig 9.1 algemene bepalingen en met inachtneming van 9.2 tot en met 9.6 algemene bepalingen.”.
In de algemene bepalingen, die van toepassing zijn verklaard op de op 24 januari 2015 tussen partijen gesloten huurovereenkomst, staat onder meer het volgende:
“9.1. Een in 4.5 van de huurovereenkomst overeengekomen wijziging van de huurprijs vindt plaats op basis van de wijziging van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI) reeks alle huishoudens (2000=100), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).”.
2.2.
Op 21 december 2020 heeft [gedaagde] conform artikel 4.5. van de huurovereenkomst de huurprijs per 1 januari 2021 verhoogd naar € 8.211,07 per maand inclusief btw
op basis van de consumentenprijsindex. [eiseres] heeft deze huurprijsverhoging geaccepteerd.
2.3.
Op 30 december 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht dat de eerdere aangekondigde huurverhoging per 1 januari 2021 onjuist is en dat de huurprijs verhoogd is naar € 11.016,05 per maand inclusief btw
op basis van de markwaarde.
[eiseres] heeft € 8.211,07 voor de maand januari 2021 aan [gedaagde] betaald.
Op 6 januari 2021 heeft de beheerder van [gedaagde] een betalingsherinnering voor (het verschil tussen € 11.016,05 en € 8.211,07 =) € 2.804,98 voor de maand januari 2021 naar [eiseres] gestuurd.
Op of rond 14/15 januari 2021 hebben partijen over onder meer de op basis van de marktwaarde berekende huurverhoging gesproken.
[eiseres] is over de maanden februari 2021 tot en met mei 2021 de huurprijs van € 8.211,07 per maand blijven betalen, terwijl de beheerder van [gedaagde] elke maand € 11.016,05 als huurprijs bij [eiseres] in rekening bleef brengen.
2.4.
Op 21 mei 2021 heeft [gedaagde] de door haar aan [eiseres] verhuurde panden verkocht aan de heer [A] .
2.5.
Op 23 respectievelijk 28 januari 2022 heeft [eiseres] twee betalingen van elk
€ 2.804,98 overgemaakt naar [gedaagde] . Op 31 januari 2022 verzoekt [eiseres] aan [gedaagde] om deze twee bedragen terug te betalen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
3. Wat willen partijen over en weer van elkaar en wat vinden zij over en weer daarvan?
3.1.
[eiseres] stelt dat zij in januari 2022 onverschuldigd bedragen naar [gedaagde] heeft overgemaakt en vordert daarom € 5.609,96 (2 x € 2.804,98) van
[gedaagde] terug. Ook vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke handelsrente en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] en stelt dat de overmakingen niet onverschuldigd zijn gedaan, omdat de overgemaakte bedragen overeenkomen met wat zij nog aan huurprijsverhoging voor de maanden januari 2021 en februari 2021 van [eiseres] te vorderen had. Voorts stelt [gedaagde] dat [eiseres] ook nog de huurprijsverhoging over de maanden maart, april en mei 2021 aan haar moet betalen. [gedaagde] concludeert daarom in conventie – samengevat – tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en in reconventie – samengevat – tot veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van (3 x € 2.804,98 =) € 8.414,94 vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de proceskosten (waaronder nakosten).
3.3.
[eiseres] is het niet eens met de vordering van [gedaagde] en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.Wat vindt de kantonrechter?

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
in conventie
4.2.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen, omdat er sprake is van onverschuldigde betalingen. Hierna wordt toegelicht waarom.
4.3.
Vast staat dat [eiseres] in januari 2022 twee keer een bedrag van € 2.804,98 naar [gedaagde] heeft overgemaakt en dat deze bedragen door [gedaagde] zijn ontvangen. Tussen partijen is in geschil of er een rechtsgrond voor deze overgemaakte bedragen bestond.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat er geen rechtsgrond bestond voor het overmaken van deze twee bedragen. Zij heeft het aanbod van [gedaagde] van 21 december 2020 tot een prijsverhoging op basis van de
consumentenprijsindexgeaccepteerd en die prijsverhoging over de maanden januari 2021 tot en met mei 2021 aan [gedaagde] betaald. Zij is niet akkoord gegaan met de huurprijsverhoging op basis van de
marktwaarde.
De in januari 2022 naar [gedaagde] overgemaakte bedragen zijn per abuis overgemaakt door gebruik van administratieve en betalingssystemen waarvan zij gebruikt maakt. Facturen die zij ontvangt en volgens haar (deels) onjuist zijn, administreert zij zodanig dat het niet verschuldigde deel van de desbetreffende facturen niet worden betaald en één jaar later – wegens belastingtechnische redenen – weer “up poppen”. Dat is ook gebeurd met de van [gedaagde] ontvangen onjuiste huurprijsfacturen inzake de maanden januari 2021 en februari 2021. Nadat deze facturen in januari 2022 up popten en in een “betalingsbatch” terechtkwamen, zijn de als niet-verschuldigd geadministreerde bedragen abusievelijk overgemaakt naar [gedaagde] . Het betalingssysteem vermeldt bij de overschrijvingen het desbetreffende factuurnummer zoals in de administratie van [eiseres] staat genoteerd. Meteen na ontdekking van deze abusievelijke overmakingen heeft zij op 31 januari 2022 [gedaagde] gevraagd om deze bedragen te retourneren.
4.5.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk een rechtsgrond bestond voor de betalingen.
4.6.
Daartoe heeft [gedaagde] in de eerste plaats het volgende aangevoerd.
Partijen hebben vóór 1 januari 2015 afgesproken dat de huur na vijf jaar, dus met ingang van 1 januari 2021, verhoogd zou worden naar een marktconforme huurprijs. Aan deze afspraak heeft [gedaagde] per 1 januari 2021 uitvoering gegeven door per 1 januari 2021 maandelijks een bedrag van € 11.016,05 bij [eiseres] in rekening te brengen.
4.7.
[eiseres] heeft deze stelling betwist en aangevoerd dat als er al zo’n afspraak zou zijn gemaakt, partijen deze afspraak wel schriftelijk zouden hebben vastgelegd. Dat is niet gebeurd. Partijen zijn niet mondeling de door [gedaagde] gestelde prijsverhoging op basis van de marktwaarde per 1 januari 2021 overeengekomen. Evenmin heeft
[gedaagde] na 14/15 januari 2021 betalingsherinneringen voor het door haar thans gevorderde verschil gestuurd. Dit doet afbreuk aan de stelling van [gedaagde] dat wel de marktwaarde als basis van de huurprijsverhoging tussen partijen is overeengekomen.
4.8.
De kantonrechter verwerpt de stellingen van heeft [gedaagde] als onder 4.6. vermeld. Daartoe overweegt zij het volgende.
Omdat [gedaagde] zich op het bestaan van de onder 4.6. vermelde afspraak heeft beroepen en [eiseres] het bestaan van deze afspraak heeft betwist, lag het op de weg van [gedaagde] om haar stelling over de gemaakte huurprijsverhoging nader te motiveren en/of met gegevens te onderbouwen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan, waardoor zij niet wordt gevolgd in de stelling dat de door haar gestelde afspraak is gemaakt. Zo heeft zij geen e-mails of andere tussen partijen gevoerde correspondentie overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat partijen vóór dan wel ten tijde van het sluiten van de onder 2.1. vermelde huurovereenkomst de door [gedaagde] gestelde huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde zijn overeengekomen. Ook de omstandigheid dat zij na 14/15 januari 2021 geen betalings
herinneringennaar [eiseres] heeft gestuurd voor het
verschiltussen de huurprijsverhoging op basis van de consumentenprijsindex en de huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde, zoals [eiseres] heeft gesteld en [gedaagde] niet heeft weersproken, doet afbreuk aan de stelling van [gedaagde] dat partijen een huurprijsverhoging op grond van de marktwaarde zijn overeengekomen.
4.9.
In de tweede plaats heeft [gedaagde] gesteld dat [eiseres] de per 1 januari 2021 doorgevoerde huurprijsverhoging tot een bedrag van € 11.016,05 op basis van de marktwaarde heeft
geaccepteerd,
omdat[eiseres] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze huurprijsverhoging en de aan haar toegestuurde facturen waarin deze prijsverhoging staat vermeld zonder protest heeft behouden. Gelet hierop mocht [gedaagde] ervan uitgaan dat [eiseres] deze prijsverhoging heeft geaccepteerd. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst [gedaagde] naar een mail van haar beheerder, waarin deze beheerder meldt dat zij na verzending van maandelijkse facturen voor het jaar 2021 met een bedrag van € 11.016,05 nooit een reactie van [eiseres] heeft ontvangen dat zij niet akkoord ging met de daarin vermelde huurprijsverhoging.
4.10.
[eiseres] heeft voormelde stellingen van [gedaagde] gemotiveerd weersproken.
4.11.
De kantonrechter verwerpt de stellingen van heeft [gedaagde] als onder 4.9. vermeld. Daartoe overweegt zij het volgende.
[eiseres] heeft de huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde, zoals vermeld in de door de beheerder van [gedaagde] verstuurde facturen, in de periode dat zij nog een contractuele rechtsrelatie had met [gedaagde] , niet betaald; ook niet nadat partijen op of rond 14/15 januari 2021 over onder meer de door [gedaagde] gewenste huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde hadden gesproken. Uit dit nietbetalen volgt haar bezwaar tegen de door [gedaagde] gewenste huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde. Hieraan doet niet af dat [eiseres] de van de beheerder van
[gedaagde] ontvangen facturen met daarin vermeld de huurprijs op grond van de marktwaarde heeft behouden en deze beheerder niet heeft bericht over haar vorenbedoeld bezwaar. Bovendien valt in de e-mail van [eiseres] van 14 januari 2021 met het onderwerp ‘Huuraanpassing’ (productie 4 bij de dagvaarding) ook te lezen dat [eiseres] het niet eens is met de door [gedaagde] gewenste huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde. Van het zonder protest behouden van facturen is dan ook geen sprake. [gedaagde] is er dus onterecht vanuit gegaan dat [eiseres] de huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde heeft geaccepteerd.
4.12.
Omdat de door [gedaagde] gestelde afspraak over huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde niet is komen vast te staan en [eiseres] de huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde niet heeft geaccepteerd, heeft [gedaagde] ten onrechte huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde aan [eiseres] gefactureerd en is de door [eiseres] geaccepteerde huurprijsverhoging op basis van de consumentenprijsindex ex artikel 4.5. van de huurovereenkomst tot een bedrag van € 8.211,07 per maand blijven gelden. Dit betekent dat de rechtsgrond voor de twee betalingen van € 2.804,98 van
[eiseres] op 23 respectievelijk 28 januari 2022 ontbrak en dus sprake is van onverschuldigde betalingen. [gedaagde] moet op grond van de wet het totaalbedrag van € 5.609,96 dan ook aan [eiseres] terugbetalen.
4.13.
Dat als omschrijving bij de in januari 2022 verrichte overmakingen van [eiseres] naar [gedaagde] notanummers zijn vermeld doet aan bovenstaande niets af. Daarmee is immers geen rechtsgrond voor de overmakingen ontstaan. Hierbij is voorts van belang dat
[eiseres] voldoende gemotiveerd heeft gesteld – zie onder meer onder 4.4. – en
[gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, dat deze overmakingen abusievelijk zijn verricht en dus geen daad van erkenning van verschuldigdheid zijn.
Wettelijke (handels)rente over de hoofdsom
4.14.
[eiseres] heeft wettelijke handelsrente gevorderd over de onverschuldigd overgemaakte bedragen.
4.15.
Omdat de op [gedaagde] rustende verbintenis tot terugbetaling niet voortvloeit uit een (handels)overeenkomst (waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard) maar op grond van de wet, kan [eiseres] geen aanspraak maken op de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Wel is toewijsbaar de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zoals in de beslissing is vermeld. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [gedaagde] sinds (28 februari 2022 [1] + 5 dagen =) 6 maart 2022 in verzuim verkeert.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.16.
De onderhavige vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechte toetst of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.17.
[eiseres] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding van € 655,50 daarvan gevorderd. De wet bepaalt dat het redelijk moet zijn dat deze gemaakt zijn en dat de hoogte van het bedrag redelijk moet zijn. Aan de eerste eis wordt voldaan omdat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het bedrag is ook redelijk omdat het gevorderde bedrag overeenkomt met het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
4.18.
[eiseres] vordert de wettelijke (handels)rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiseres] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde (handels)rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt reeds daarom niet toegewezen.
Conclusie
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat het hierna vermelde totaalbedrag wordt toegewezen:
  • hoofdsom € 5.609,96
  • buitengerechtelijke kosten
Totaal € 6.265,46
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.609,96 met ingang van 6 maart 2022 tot de dag van voldoening.
Proceskosten
4.20.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
135,57
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
- nakosten
132,00
Totaal
1.441,57
in reconventie
4.21.
Omdat in conventie is komen vast te staan dat de huurprijsverhoging op basis van de marktwaarde niet is overeengekomen dan wel geaccepteerd, wordt de vordering van
[gedaagde] tot veroordeling van [eiseres] tot betaling van het door [gedaagde] gestelde restant van de huurprijsverhoging over de maanden maart, april en mei 2021, afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] begroot op nihil vanwege het verband met de conventie.
zowel in conventie als reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.23.
[eiseres] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de veroordelingen betekent dat partijen het vonnis direct kunnen (laten) uitvoeren, als hun wederpartij niet aan het vonnis voldoet. Of het vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, moet worden beoordeeld door een afweging van de belangen van partijen. [eiseres] wordt als degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, vermoed het vereiste belang te hebben bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad [2] . Gesteld noch gebleken is van een belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. Daarom kan niet worden gezegd dat het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. Daarom wordt het vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde] kan dus niet wachten met het voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.265,46, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.609,96, met ingang van 6 maart 2022, tot de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan [eiseres] haar proceskosten betalen, tot dit vonnis vastgesteld op € 1.441,57, waarin begrepen € 660,00 aan salaris gemachtigde. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet
[gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet aan [eiseres] haar proceskosten betalen, tot dit vonnis vastgesteld op nihil;
zowel in conventie als reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.Zie productie 8 van [eiseres] , zijnde een schriftelijke ingebrekestelling van 28 februari 2022 waarbij [gedaagde] is aangemaand om binnen een termijn van 5 dagen de onverschuldigde betaalde bedragen terug te betalen.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688).